GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KRONIEK.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KRONIEK.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De Go u den B o k."

Bok. Kent gi] Bok?

Edward William Bok, vroeger geheeteii Eduard A\'illem Bok?

Bezo man is gietoo'Oi^|< rMÏ; , Holland, is als jongen van zeven jaar naar Amerika' getogein met zijp ouders, die in niet al te onbefcomtmerde omstandigheden leefden, heeft, werkende niet zijn eigen handen, den kost daar moeten verdienen, en is thans een man van groofce beteekenis in Amerika. Zijn naam is ook ver buiten de grenzen van de „nieuwe wereld" bekend giewordsn. En hij heett niet eens een Dalmjeyer-cursus gevolgd.

Tegenwoordig; schijnt het te behooren tot don goeden stijl, af te geven op' menschen, die zich zelf naai boven gewerkt hebben.

In dit opzicht is de wereld zichzelf en haar oordeel ontrouw geworden.

Vroeger was iemand, die van niet kwam tot iet, , een man, om den hoed voor af te nemen, zoo heett© het.

Maar den laatsten tijd is het deftig. Van zoO' iemand wat kwaad te zeg2; en.

Misschien is de gewoonte, om-een „O'.-W.-er" in den hoek der belachelijkheden te dringen, te wijten aan de verborgen schuldbeseffen van hen, die zich niet zoo bekwaam gevoeld hebben, als de man, die O. W. „maakte" en zich zoo bekwaam toonde, om de „kansen te grijpen".

Niet a, l)e kritiek op den O.-W.^er is tenminste een zuiver pleidooi. vóór de door den man niet erkende beschaving, want de beschaving; is nog al eens zoek, , ook onder de lieden, die den man der O'. W. belachen.

En het beste bewijs, voor de stelling, dat niet alle kritiek op den O.-AV.-er zuivere rede is, mag wel

ontleend worden aan de opvallende poging tot bespotting van menschen, die in de wereld opgekomen zijn, óók zónder dat ze dat aan de wisselend© kansen van den oorlog te danken hebben.

Ja, ja, de „parvenu" is een goedkoop object voor den grijns.

Maar niet iedereen is in staat, den „parvenu" zóó teaen te treden, als Jesaja het eens gedaan beeft.

Want ook Jesaja heeft den parvenu gekend.

Hij heeft hera ook gecritiseerd.

Maar dat was toch een beetje anders, dan wij in onze dagen gewoon zijn.

Wie het vraagstuk van den parvenu — waarom zou daar .ook geen „vraagstuk" van te maken zijn? — wil bestudeeren, leze wat de bijbel en de commentaren zeggen van Jesaja en Sebna;

Jesaja — de man van deftige afkomst, de man, die aan het hof in-en 'uitloopt en in de hoogste kfingen van zijn volk een woord durft spreken ter rechter tijd.

Sebna — de man, die van buiten ingedrongen .is. (lelijk Bok uit Europa naar Amerika getogen is, .om zijn geluk to beproeven, zooi is Sebna getrokken Uit vreemden lande naar het land van Jesaja. Ook om er zijn geluk tg beproeven.

En gelijk Bok vopruitgekomen is, alzoo ook Sebna. Hij was van eenvoudige afkomst, naar de coinmientaren met benijdenswaardige zekerheid weten te zeggen. Zóó cenvoiudig was hij .geboren, dat ^ d© naam van zijn vader niet eens genoemd wordt. En dat is bij mensehen van „hooge kom-af" wèl het geval, zoo weten de commentaren. Derhalve was Sebna, die nU aan het hof een zeer voorname plaats inneemt, een parvenu geweest.

En dat was zijn zonde niet. Wat Jesaja in dezen man tegenstaat, het is, dat hij in een kritieken tijd, loen hij voor de staatszaken zorgen moest met het oog op de naderende gevaren, zich aftobde over de ^•raag, boe hij een mooi praalgraf zou kunnen krijgen onder den adelstand van Jeruzalem. De man was zoo in de wolken over zijn pracht-positie', dat hij alleen maar aan dat mooie graf bij den adel schoen te denken en zijn plicht ervoor verzuimde.

Toen heeft Jesaja hem onbarmhartig gegeeseld met zijn woorden.

Maar van spot was geen zweem erin te vinden. Het bezwaar van den profeet is niet, dat hiji vooruitgekomen is, die Sebna., maar dat hy, met zijn hofkliek, zich niets aantrekt van de zaken, die de wereld van zijn tijd beroeren en dat hij. de ideeën van den profeet dwarsboomt, zonder dat hij iets beters ervoor iu de plaats kan stellen.

Kijk, 'dat is óók kritiek - op den „parvenu". Maar ze is van ander allooi dan die, welko' wij plegeji te vernemen. Er zit zoo iets als „profetie" in. En eigenlijk kunnen slechts profetische geesten den p arvenu , , onderscheiden" en taxeeren. De „parvenu" wordt bij Jesaja niet gemeten naar zijn verhouding tegenover het goud, waarmee hij. bij zijn leven, of het marmer, waarmee hij in zijn dood wil getooid worden, niaar (Ie strijd tusschen profeet en parvenu wordt beslecht op het wapen van den geest.

In het den laatsten tijd gebruikelijk geworden smalen op den parvenu is nu van het profetische, van het Josajaansche bitter weinig te merken.

En daarom is dat gesmaal dan ook zoo leeg', en zoo voos.

De historie beeft ook hier geleerd.

Of is er niet meermalen op gewezen, dat de opko-mst der parvon'u's tenslotte samengaat met een verburgerlijking van den adelstand? In den tijd der Stuarts neven de addellijke heeren hun dochters aan de burüennenschen, die zich „op'gewerkt" hebben. En in Frankrijk is het niet anders. Tegen het eind der 18e eeuw trouwt daar de adel met den kleinen burgerman, die naai' boven kwam. En de snorkende parvenu is dus den man van deftigen adel gauw de baas. Als liij met zijn duiten pronkt en zijn weelde eenigszins vettig demonstreert, dan doet straks de adelstand hem na: de man van de fijne vormen verlaat de verschansing, zijn goede, sobere manieren en vecht den strijd uit op het door den parvenu gekozen terrein en met het door hem gekeurde wapen: de pronkerij. Hij wil voor den burgerman niet onderdoen. Met den „Pfeffersack" wil hij concurreeren kunnen. En terwijl hij hem de oogei). 'uitsteekt om^ hém te overv.dnnen, weet hij niet < lat hij reeds zijn zelfstandigheid kwijt is en zelf , a; ronuig vers!a.aen is. i)

Zoo heeft de geschiedenis do scheldwoorden op de parventi's meermalen belachen. Heeft soms een brutaal mensch niet de halve wereld?

En als n'u Bok, de Hollander, die Amerikaan geworden is, ook bespot wordt, pmdat hij rijk is, maar "toch maar een klein mannetje geweest is, dan kan hij rustig zijn.

Tenzij hij een Jesaja ontmoet.

Jesajaansch zal echter niemand durven noemen, wat onlangs iemand van Edward W. Bok geschreven heeft in verband 'met zijn vredesprijs van lOO.OOO dollars, dien hij 'uitloofde voor de beste ontwikkeling van een plan, dat den vrede kon bevorderlijk zijn."

Reeds is van dien prijs de eerste helft toegekend.

En over; de toewijzing van de tweede helft wordt r.og 'gestemd.

Natuuriiik scbriiveaf--dsi3teanten over het geval.

En nog natuurlijker geven geïUustreerc portret.

Maar een zeker grimmig, man, die zich met den naam van Hendrik Spütterlief siert, noemt die 100.000 dollar niet een lok-prijs, doch een bok-prijs. Hij trekt een vergelijking tusschen den heer Bok en den zonde-Bok van Aa, ron, en eindigt een artikel over Bok met de verzuchting: „Wij leven in de eeuw van de aanbidding des gouden Boks...."

Maar, nog eens, die heer Spütterlief is geen Jesaja. En Edward William Bok is geen Sebna.

Men mag over die vredesprijzen en over die vredesplannen denken, zoo men wil, maar in elk geval kan niemand zeggen, dat deze man de lasten van zijn volk, van zijn menschen, van zijn wereld, niet draagt.

Misschien is het niet ondienstig, hier te wijzen op het zeer interessante boekje dat Bok over zichzelf geschreven heeft: The Americanisation of Edward Bok. Het is onlangs in de Wereldbibliotheek in vertaling uitgegeven onder den titel: Edward Bok. Leven, worstelen, zegepraal. (Een autobiografie.)

Voor ons hier in Nederland is uit dit werk veel te leeren. ,

Allereerst is het de moeite waard na te gaan, hoe Bok op de rijpere jeugd inwerkte.

Hij Ijegint een tijdschrift voor vrouwen en meisjes ('The Ladies Homo Journal). G-een referaten over de vrouwenziel had hij ervoor doorgewerkt, geen vrouwen zelfs ontmoet: zijn moeder was de eenige vrouw, die hij werkelijk kende en die hem wederkeerig kende.

Maar hij had geest. Wat geeft ook psychologisch matei'iaal zonder „geest" ?

En zoo begint hij' dan maar. Hiji heeift gezien, dat in duizend gevallen de Amerikaansche moeder niet de vertrouwde van haar 'dochter is. Hij probeert iemand te vinden, die voor de mieisjes zoo-iets als „geestelijke adviezen" geven kan, maar de dames, die door hem aangezocht zijn, bedanken een voor een. D'aarom steekt hij zelf van wal: schrijft een artikel voor een rubriek: „Vertrouwelijke praatjes met meisjes" en onderteekent met een pseudoniem, dat op een vrO'Uwennaam lijkt: Ruth Ashmore. Onmiddellijk komen de brieven van do meisjes in: over de honderden. En Bok gaat naar' New-York, zoekt een dame op, die de rubriek voor haar rekening neemt, en die heeft in zestien jaar 158000 brieven te beantwoorden gehad.

Merkwaardig is weer aan den anderen kant, dat dezelfde man op een bepaald punt de dames niet aan zijn leiband heeft kunnen krijgen.

Dat eeno geval betrof de kleeding en de mode van Parijs.

Al toonde het tijdschrift van Bok met de stukken aan, dat de dameskleeding, die naar de Parijsche mode heette te zijn, en die daarom trouw door de Amerikaansche vrouwen gevolgd werd, nooit in Par ij s zelf wer'd gedragen door de „Fransche V r o 'u w van goede ig e b o o r t o en goeden s mi aak", en. dat ze in Parijs de modellen en patronen speciaal ontwierpen voor „den bizarren Amerikaanschen smaak"; al liet hij de waarheid van die bewering bevestigen door de beroemde Fransche tooneelspeelster Sarah Bernhardt, die in het tijdschrift van Bok publiek erkende, „dat het haar geschokt had, •dat zij 'dames van aanzien en. van fijne beschaving gekleed zaïg in japonnen, die in Parijs gedragen werden door ged.éclasseerde vrouwen", .... het gaf alles niets. Al legde Bok de bewijzen over van het feit, dat „het ovei'groote deel van den Parijschen invoer", gelijk het heette, „in New-York werd vervaardigd", terwijl de Fransche namen op de etiketten maar gefantaseerd waren en de etiketten zelf in Amerika gedrukt, .... ook dat mocht niet baten. De dames bleven bij haar „mode van Parijs".

En evenzoo heeft Bok óók verloren de tweede campagne, die hij tegenover de vrouwen begonnen was. Tegen de „ai'grette" had hij geprotesteerd. Dat is een sierlijke • veer, die door de dames als hootdversiersel gebruikt wordt. Bok het foto's afdrukken, waarop ieder zien kon, dat men die veer veroveren moest, door ze uit den kop van den levenden reiger te trekken, juist op het O'Oigenblik, dat de vrouwelijke reiger haar pas uit den dop gekropen jongen verzorgt. De moeder-reiger wordt dan meestal niet direct uit het lijden verlost, maar aan een. langzamen pijnlijken dood overgelaten. En de jongen verhongeren.

Zooals gezegd, het hielp niet. De dames gingen door.

En in hoeverre zulke ongeziene wreedheden al of niet de vrouwenziel verteederen kunnen, wanneer de mode erbij te pas komt, is nog altijd een vraag', die op antwoord wacht.

De moeder van Bok had hem iritusschen van te voren al gewaarschuwd.

Tegen de mode is het bij de dames geen vechten, volgens haar.

„Het zal", zoo zei zijn moeder tot hem, toen hij de vrouwen voorlichten wilde, „het zal je ko-men te staan op het verlies van het hooge ideaal van je moeders sexe, dat-je altijd hadt. 'Want naturen, die geheel door baar gevoel beheerscht worden en altijd worden bewogen en beïnvloed door de zorg en de liefde voor haar uitwendige persoonlijkheid — en zoo zijn do vrouwen - r-geven niets om de verstandelijke betocgen, die gij haar natuurlijk zult voorzetten."

Aldus Boks moeder. Niet erg m'odern-feministisch.

En toch was dat betoog over die moeder-reiger heelemaal niet dor-verstandeiijk. Eerder vrouwelijk-gemoo-

Maar evenals de gemoedelijkheid een theorie ont. welpen kan, die men voorwerpelijk afdreunt elken zondag op bepaalde kansels, zoo kan de vrouwelijkheid ook een theorie van zichzelf ontwerpen, die tot de praktijk niet toekomt.

Intusschen spreekt hier alleen de moeder van Bok. Niet ik.

Ik haal die dingen alleen maar aan, omdat de persoon van Bok zoo op den voorigrond fco^mt tegenwoordig, omdat we ook in ons land betoogen hebben gehad tegen bet bont, dat ook ten koste van veel wreedheid verkregen wordt. Ik heb in „het stuk des bonts" bijbelteksten hooren gebruiken, o.m. van de rokken en vellen van Adam - en Eva, die toch ook van dieren afkomstig waren; ik heb ook het beroep op die teksten hooren ongeldig verklaren.

Maar moet ik de moeder van Bok gelooven, dan zo'uden de in bont daarhenentrippelende dames zich van al 'die theologische bont-en vel-disputen toch niets hebben aangetrokken, en kalm zijn doo'rgegaan met bont en ook met het bont er van doorgegaan, zonder af te wachten, wie in het rokken-en vellen-'vraagstuk gelijk had.

Misschien wil een van de lezeressen eens informecreu bij de onder ons te goeder naam bekend staande schrijfster Antonia Margaretha, of haar ervaringen ten aan-' zien van de overreedbaarheid-ten-goede van de dames in het stuk der kleedij beter is dan die van de moeder van. Bok. Als zij vreezen mochten, dat Antonia Margaretha wel eens een schuilnaam voor een man kon zijn, evenals Ruth Ashmore, dan meen ik die vrees te, mogen wegnemen.

' Zoodat — en hiermee neem ik van Bok afscheid — ik tot Hendrik Spütterlief zou willen, zeggen, dat hij niet op Bok moet afgeven. Laat hij smalen op den go'uden Bok; .... het is niet alles verguld, wat er' blinkt.

De valbijl.

Voor eenige weken laschte ik in den (voor afwisseling gekozen) dialoog tusschen pastoor en dominee het bericht in, van de te verwachten verschijning van De Valbijl, het nog al revolutionair klinkende blad der Roomsche allerjongsten.

Het blad is inmiddels verschenen.

Men moet too'geven, dat het nog al oproerige klanken laat hooren. Uit het inleidend artikel neem ik een passage over:

Opdat men echter moge inzien, dat wij niet onberaden te werk gaan en weten, waar de , , Valbijl" onze kuituur moet treffen, zal ik onze vijr anden in Christus met name noemen. Er zijn vele priesters, die zich als maatstaf van het wars beschouwen; aangezien zij de dienaren der Waarheid zijn. Zij ontleenen aan hun priesterschap het recht, hun gezag naar willekeui-uit te breiden. Bewust als ze zijn van hun heiligheid, hun kennis van philosophie en theologie, zijn ze voortdurend bezorgd, dat buiten hen niemand de wereld ten goede kan leiden. Vandaar, dat zij hun eigenlijke taak verwaarloozen als zij'nde te beperkt, en hun macht over het sociale leven uitstrekken. Ach, zij meenen uit hun kennis van het levensdoel ook het leven in zijn volheid te mogen beoordeelen. Maar de gevolgen van hun handelwijze ontnomen hun deze bevoegdheid.

Immers: door hun bemoeiingen wordt meer acht geslagen op het aantal Katholieken dan op den geest. Het inwendig leven wordt verwaarloosd, maar het Kalh. vereenigingsleven wordt als godsdienst beschouwd, de R-K. Staatspartij als een tabernakel vereerd.

Daar het doel van het heelal do Waarheid is en de intentie der daden dus waarde heeft, niet het resultaat, is hun gedrag absoluut te veroordeelen.

A1 zou hier geen sprake zijn van scliidd; aan ons Katholiek-zijn ontleenen wij: het recht, dit valsch Katholicisme te logenstraffen. Wij trekken het priesterlijk gezag geenszins in twijfel; maar wij ontzeggen den gezagdragers het recht, zich daarop te beroepen, om hun persoonlijke zienswijze te rechtvaardigen. In de kudde, die hen volgt, zien wij vele schapen, die met deze „Waarheid" hun lichaam voeden. De R.-K. Staatspartij verzekert dezen een onbekommerd voortleven op de aarde en houdt de wolven op een afstand. Maar Grod heeft Zijn wolven, die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid, losgelaten en zij zullen verzadigd worden, gelijk geschreven staat.

Vervolgens zullen wij ons richten tot eenige Kath. kunstenaars. Wij verwijten dezen, liat ze hun leven - en hun kunst scheiden. Indien de eenvoud van meening hen dreef: ze zouden hun natuur niet ten offer brengen aan de kuituur. Nu zoeken zij om wille van de traditie naar uiterlijke vormen, die niet adaequaat zijn aan hun voelen.

Hun eerzucht siert zich met Kath. kuttu'ur, hun gedichten zijn omhangen met devote w^oorden - maar de gedachte is ijdel. Ouden van dagen mo-: gen ontroeren van deze ex-voto's, evenals de kerkganger voor een pieuse „Madonna"; wij' accep-' teeren dit niet als eigen kuituur.

Mochten deze kunstenaars inzien, dat zij oneerhjk zijn tegenover zich zelven, door het Katholicisme in dienst van hun ijdelheid te stellen; zij zouden 'misschien een kunst geven, die ook door niet-Katholioken te waardeoren is. Dje ziel van het Katholicisme is allen gemeen.

Na dezen zullen de kunstgeleerdcn terechtstaan. Zi] worden door hun naam reeds aangeklaagd, , lm-^' mers: de kunst, die de meest directe uiting is van het leven, spreekt niet tot het redcneerend verstand. Daarom hebben deze geleerden, w.anneer zij allo kunst reduceeren tot het oplossen van' technische problemen en alle intu'itie ais diletv ' tanlisme verwerpen. a priori reeds ongeliik. Hun '• Avctenschap mag recht van bestaan hebben, in ''.

zoover zij' do geschiedenis of het materiaal der kuiist tot object lieeft; wanneer ze dit echter kunst noemen en dit als kunst doceeren, zullen wij hen terechtstellen, zonder erbarmen. Evenals de kunsÜabrikanten en vele recensenten. Dpor hen' word veel schijnkultuur aan de massa gegeven. Deze allen nu zullen wij zuiveren van eigen kuituur. W.elk een kulfcuur zon aan Nederland gegeven worden, wanneer zij allen nadachten over onze woorden! We durven het niet verwachten. We zullen de reëele waarde onderzoeken van " de vele leuzen, waarmee men ons dagelijks voedert; van het gedemokraliseorde onderwijs met den aanhang van volksuniversiteiten, va, n het algemeen kiesrecht, wij zullen ons bezig houden met het probleem der demokratie, met het fascisme en het verschijnsel der organisatie.

Dit „hors d' oeuvre" — zoo heet dit eerste artikel — is niet van do noodige zouten ©n zuren ontbloot.

Of de priesters zulk een gerecht n o-o dig hebben? Vo'Orloopig neig ik tot de gedachte, dat deze „Katholieke jongeren" moer tegen de belijdenis van hun priester daji tegen den priester van hun belijdenis gekant zijn.

Vooral de beeldspraak van de schapen ©n de wolven is nog niet klaar.

Men behoeft nog niet eens te vragen, waar dat staat van die wolven, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, om zich te verbazen over de menschen, die zich opwerpen als „wolven".

Als wolven.

De wolven hebben honger, naar ze verzekeren. En ze rekenen zich gerechtigd tot de hoop, dat ze zullen verzadigd worden.

Waarmee?

Met de gerechtigheid ?

Of met het vleesch der schapen?

Die gezegd beeft: zalig zijn die hongeren, heeft ook gesproken: zalig zijn, die vrede make n.


1) Werner sombart, Der moderne Kapitalismus, 4E dr. l, 2, bl. 854/7, 730/1.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

KRONIEK.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1924

De Reformatie | 8 Pagina's