GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Radio-gevaren" en Koster-oogen.

Niet iedereen in christelijke kringen kan zich vinden in de oplevende belangstelhng voor de draadlooze telefonie en de aanvi^ending ervan voor christelijke propaganda of lezingen of andere doeleinden. In „De Rotterdammer" schrijft de heer A. Wapenaar:

De onlangs overleden dichter C-S. Adama vai? Scheltema v? ist het zoo goed, toen hij zong:

Min de stilte in uw wezen, Zoek de stilte die bezielt; Zij, die alle stilte vreezen, Hebben nooit hun hart gelezen, Hebben nooit geknield.

Toen ik voor e'enige dagen las, dat er plannen zijn, een Christelijke vereeniging op radio-telefonisch gebied te organiseeren, dacht ik: Helaas, moeten we als Christenen in dezen wedloop ook al mee gaan doen? Zoud«n we ons in dezen liever nlot onthouden? O, di« wedloop onzerzijds de „koelloer" bij te houden!

Kunnen wij er ook aemechtig bij komen neer te vallen, of misschien hopeloos-aemborstig? Te prijzen valt elbe poging de cultuur zooveel mogelijk te christianiseeren, maar ik geloof ook, dat we zoo nu en dan den moed noodig hebben, om „neen" te kunnen zeggen.

Ter nadere illustratie haalt de schrijver een artikel aan uit „De Nieuwe Eeuw", waarin het volgende voorkomt:

„De allernieuwste levensvreugde is weggelegd voor den dwaas — ik spreek als een onwijze — bezitter van een drieëlectroden lampontvanger, welke hem in staat stelt uit den aether de geluiden en de woorden op te grijpen, welke op tallooze plaatsen van den aardbol er door andere dwazen, zevenmaal erger dan hij, worden ingeworpen. Tot dezen hof van geneugten geeft een lijstje met golflengten, abracadabra's en caballistische teekens, de sleutel. Gelukkig prijst zich de man en verre bevoorrechi' boven zijne broeders, wanneer hij een vrouwelijlf wezen hoort zingen, dat te Nauen haar sopraan in een ontvangei' giet, wanneer hij in zijn huiskamer gezeten de Jazzband van het Savoye Hotel te Londen verbijsterende triomphen over alle regels der harmonie «n van het contrapunt hoort vieren, wanneer hij van den Eifeltoren brokken Latijnscho cultuur kan opvangen — al roept door een en ander af en toe een eenzame stem van toevallig gelijke golflengte „Tarwe twaalf punten... Tarwe twaalf punten" .... of doen zich plotseling vlagen van geluiden hooren alsof alle krachten der hemelen geschokt worden. Een blik in het radionieuws onzer groote bladen leert ons welke verbijsterende horizonten van onrust, welk een dageraad van verdwazing er aan het opkomen is."

En dan besluit hij voor wat hemzelf aangaat:

De „radio"-afleiding is voor velen het. ivelkome gezegende middel om nog intenser van zichzelf af te komen, nog intenser dus van God af. 0"^ Vadis? En het antwoord luidt: Prood en spelen. Geef ons brood en spelen. En zoo heerlijk onbespied, kan men „de geestelijke boosheden in de lucht" in heur zang en spel bewonderen en te gast gaan bij der duivelen komedie. Evangeliseeren door de radiotelefonie? Is dat dan onze roeping niet, zal men vragen, zóó de „radio" te benutten om tegenover der duivelen spel het woord te doen hooren, het woord van Gods genade? Ik west het niet. Ik weet niet, of het niet beter zal zijn de wacht te betrekken bij de stilte, die dreigt vermoord te worden in 'de jacht op het radionieuws, m.a.w. zich te onthouden van de concurrentie ook zelfs in Evangelisatiestijl, wijl er groot gevaar dreigt zoodoende Beëlzebul uit te werpen door Beëlzebul, wat een succes voor den duivel sorteert. Ik heb wel eens iemand zien ijveren met groeten ijver onr de wereld te helpen bekeeren, maar hij liet zijn eigen gezin verkommeren en verwilderen. Zoo kon , 't ons gaan met onze radioplannen. Laten we ons gezin beveiligen tegen de aanvallen der radio-razernij en er een sfeer scheppen van ontvankelijkheid voor de stem der stilte, de stem, die zoo licht overstemd wordt door gedruisch van wereldrumoer.

Welzalig, dien Gij hebt verkoren, Dien G' uit al 'taardsch gedruisch Doet naadren en Uw heilstem hooren, Ja, wonen in Uw huis.

Ongetwijfeld ligt in de opmerkingen van den heer Wapenaar een zeer juiste gedachte. iVIaar van de onthouding heeft dit artikel mij de wenschelijkheid niet kunnen aantoonen. Niet slechts het luisteren, maar vooral het doen luisteren zal het doel zijn van de opgerichte vereeniging, die deze zaak aanpakken wil (correspondent de Iwer P. K. Dommisse van Maassluis). Niet dus de opwekking van de onrust in eigen gezin, als wel de afleiding in goede richting van hen, die reeds „onrustig" genoeg zijn om het luchtnieuws op te vangen, is het doel. Althans het eerste doel. Over die samenvoeging van radio-lust en levensonrust is trouwens gemakkelijk te twisten. I'oen Paulus in Athene kwam, heeft hij ook niet gewacht met een gang naar de , markt, totdat het daar alles zuivere beginsel-honger was. Hij weet, dat er onder de bezoekers heel wat zijn, die van alles en-nog wat tegelijk willen hooren. Naar den regel, dat zooals de waard is, hij zijn gasten vertrouwt, begroeten ze hem dan ook met het meesmuilende: „deze klapper", eigenlijk: deze zaadjes-pikker. Het beeld spreekt duidelijk genoeg: de zaadjes-pikker is de man, die, net als de vogels, overal waar iets te pikken valt, als de kippen erbij is, om te pikken en te bikken. En van dit zaadjes-pikken maken ze daar in Athene allemaal hun beroep: de hoorders, én ook de sprekers. Altijd „iets nieuws", was de leus. Precies als de menschen, die de heer Wapenaar, terecht, met medelijden en niet met bewondering beziet. Maar onder deze zaadjespikkers gaat Paulus ook het air van den zaadjespikker aannemen; en het resultaat was, dat hij zaad heeft gestrooid onder de klaploopers van den geest. Wij hebben zoolang de verhalen van den zegen „in" den „middellijken weg" van één scheurkalenderblaadje, ook maar één, ja waarlijk, één, opgedischt, dat we nu maar eens bewijzen moeten, dat we het meenen. En zoo bereiken we allicht toch ook eens enkele menschen, die niet in de kerk komen, zelfs al Waren alle gereformeerde kosters naar den wensch van het „Handelsblad", dat den idealen koster ontworpen heeft, hoor maar: M^^fSÉ9è'f-

Eén nadeel heeft de regeling der zitplaatsen in de Geref. kerken in gebruik over 't algemeen echter met de meeste Nederlandsche kerken gemeen. Men' heeft er namelijk meestal te weinig goede plaatsen vrij voor vreemden, voor gasten, voor menschen, die eens binnenloopen, enz. En dit ge­ brek wordt vaak nog yerergerd, indien de kosters geen vriendelijke menschen zijn, maar integendeel zich als een soort „wakers tegen...." beschouwen. Wij hebben wel eens, kosters ontmoet, die ware Cerberussen waren. Voor vreemden, gasten, enz, zijn de Nederlandsche kerken over 't algemeen veel te onherbergzaam. Men vergelijke daarmede eens bijv. de ontvangst in 'Engelsche kerken. Niet de kosters, doch leden van den kerkeraad ontvangen de vreemden en gasten en bieden ze de beste plaatsen, ze helpend aan biibels, gezangboeken, enz., ze' ook noodigend na afloop van den dieast wat te blijven ter kennismaking. Op die wijze komt de Evangelisatie-taak der kerk beter tot haar recht, met name de Evangelisatie onder die standeJi der maatschappij, die op vormen en manieren gesteld zijn.

En nu: na een week (want het bovenstaande evenals het volgende stond reeds een week) schijnen - miji de bezwaren van den heer Wapenaar geheel weggenomen, wat naar ik vertrouw, hemzelf verblijden zal. Immers heden bereikte mij een circulaire, waarin het doel der vereeniging aldus omschreven wordt:

De Chr. V. v. D'. T. zal bhs Chr. Volk wijzen op de gevaren, die voor het Chr. gezin aan alzijdigo draadlooze ontvangst verbonden zijn, om daarnevens de uitsluitende ontvangst van de Chr. Radio-Telefonie te populariseeren. Daartoe zal .de Vereeniging trachten, om in de toekomst de beschikking te verkrijgen over een krachtig zendstation van goede capaciteit, om in Christelijken geest alles te kunnen geven wat op dit gebied mogelijk is. In aansluiting daarmede wenscht de Veï'eeniging aan hare leden afgestemde Radioontvang-apparaten te leveren waarmede alleen de Chr. Telefonie valt te beluisteren, en waarom dio toestellen in het bereik komen van ons volk, laag in prijs als zij kunnen zijn. Voor de bediening - der toestellen zal, tevens geen technische kennis noodig zijn, zelfs kinderen zullen de Vereanigingsontvang-apparaten kunnen bedienen.

Hier is dus juist een streven, merkbaar, om aan de bezwaren van den heer Wapenaar (Waarvan ieder de gegrondheid in het algemeen toegeven zal) tegemoet te komen en de afleiding der opkomende radio-beweging in' verkeerde richting te voorkomen.

Nederland en het Zionisme.

De „Groene Amsterdammer" schrijft onder den titel: Vijf en twintig jaar Zionisme.in Nederland:

Het Nederlandsche , Jodendom heette orthodox, en breede kringen volgden ook inderdaad de godsdienstige traditiën, maar in zeer groeten kring waren do traditiën afgebrokkeld, en de eigenlijke leiding van het Kerkgenootschap was in handen van menschen, die in hun persoonlijk leven de traditiën niet of nauwelijks volgden, doch die bij de leiding van de Kerk gewoon waren geheel naar de traditiën te handelen.

In geestelijk opzicht stond de leiding van het Jodendom onder den ban van het politieke liberalisme. Alle solidariteit met de Joden dor wereld uitte' zich in de philanthropic, die door het opkomen der Jodenvervolging in Rusland en de andere landen van Oost-Europa veel werk te doen vond. De beweging der „Vrienden van Zion", de Chowewei-Zion-beweging, die in bijna alle landen, tot zelfs in Duitschland, succes had gehad met haar streven om de kolonisatie van Palestina door Joden te bevorderen, had hier een onvruchtbaar veld gevonden.

Doch anders heeft het Nederlandsche Jodendom op het Zionisme gereageerd. Toen de beweging dooi' Jacobus Karn en enkele anderen hier werd geïntroduceerd, vond zij aan den eenen kant heftige bestrijding, doch aan den anderen kant werkte zij ook sterk in juist op het jonge geslacht. Degenen, die den aanvang, of bijna den aanvang van de beweging hier te lande hebben medegemaakt, kunnen nog met trots eraan denken hoe zij een kwajongens-beweging werd genoemd. Zij hebben zich toen ermede getroost, dat Jeugd een geneeselijke kwaal is, en zij hebben zich met het élan van de jeugd in den strijd geworpen.

Gemakkelijk was die strijd niet. Niet minder dan de banvloek — zij het dan ook in een wat gematigder en moderner vorm — werd door de Rabbijnen legen de beweging geslingerd. Alleen de bekende Rabbijn Dr Dunner, de primus 'inter pares, zag het wonder der hergeboorte van het Joodsche Volk, dat het Zionisme was, in. Behalve de Rabbijnen stond ook heel de kring der zoogenaamde assimilatie, die in de „Alliance Israelite" georganiseerd-was, tegenover de jonge beweging en zij had elders het wapen van de verdachtmaking, hier dat van den spot tot haar beschildving. Doch den spot kon men zich laten welgevallen; men had het sterke geloof, dat alleen door het politieke Zionisme een eind aan de vervolging en de verdrukking der Joden gemaakt kon worden. Men had den steun van de groote politieke successen van Herzl bij zijn verschillende onderhandelingen; men had het optimisme van de jeugd, en den tijd dien de Jeugd wachten kan, vóór boven de tegenstanders.

De Zionistische beweging in Nederland is ondanks den ban en den tegenstand tot een zeer sterke partij in het Nederlandsche Jodendom gegroeid. Zij heeft ruet afgelaten steeds scherper de nationale basis van het Zionisme te accentueeren, en zich niet op eenig compromis met de philanthropische strooming ingelaten, die geneigd scheen tot samenwerking, als het Zionisme bereid zou zijn de zuiverheid van zijn programma op te geven.

De invloed van het Zionisme in het Nederlandsche Jodendom steeg. Langzamerhand bleek dat ieder, die eenig positief werk in, Nederland voor-

het Jodendom doen, moest, op de indiviiueele hulp van de Zionisten was aangewezen. Het Zionisme was naast een politieke beweging een geestelijk réveil geworden. Het Nederlandsche Jodendom werd sterker door de actie der Zionisten. Terwijl voor een twintigtal jaren met zekeren schroom • men zich Israëliet liet noemen, werd het de Zionistische traditie zich nimmer anders dan Jood te noemen. Inplaats van een in stilte gedragen last werd het Jodendom een vol trots gedragen cocarde, die toonde, dat men tot een der oudste cultuurvolkeren van-de wereld behoorde.

Thans staat, het Jodendom door het mandaat over Palestina voor de taak van den opbouw der Joodsche gemeenschap. Ook in Nederlknd heeft de Qproep om door het verschaffen van middelen krachtig mede te werken tot dien opbouw weerklank gevonden en breede kringen van het Nederlandsch Jodendom werken mede tot het uiterste van hun kracht. Ook uit Nederland zijn Joden naar Palestina gegaan om aan de langzaam opbloeiende gemeenschap mede te werken en hun kracht aan hun volk te geven op de plaats waar die het noodigst is. Het zijn de voort, rekkers die gegaan zijn, maar er staan velen bereid hen te volgen.

Zoo hééft de Zionistische beweging in Nederland den geest herschapen en van een Jodendom dat onder een kwijnend liberalisme voort vegeteerde, een krachtig levend, op arbeid voor het Joodsche Land georiënteerd, Jodendom gemaakt.

Indië en de Bijbel.

In de „Groene Amsterdammer" komt onder dezen titel een artikel voor, d.at de aandacht verdient. Het .is-van de hand van Mr H. G. Koster:

Hoeveel uit de Indische fauna en flora is ons niet gemeenzaam uit den bijbel! Heerlijk rijst hier de palmboom omhoog, ten hemel stuwend zijn wuivenden bladerbos. In het Hooglied wordt de bruid om haar gestalte vergeleken met een palmboom: deze uw lengte is te vergelijken met een palmboom" (Hooglied 7:7). De oude Israëlieten noemden hun dochters gaarne naar den palmboom: Tamar" (Gen. 38:6). Zoo doen ook Javanen en Maleiers: enig slank meisje heet Nipali (= palmboom). Voor U, westerling, is een slang slechts een ietwat griezelig reptiel uit den dierentuin, maar als ge ooit een slang Uw woning zaagt binnensluipen en zich neervielen onder üw „bantal" (kussen), da, n vat ge, dat de gewijde schrijvers haar beschouwden als het Symbool des Kwaads, maar óók, dat zij ontzag hadden voor dit dier, dat „listiger was dan al het gedierte des velds" (Gen. 3:1).

Ook den bloedzuiger, het symbool der onverzadigbaarheid (Spr. 30:15) leert ge kennen. Evenzoo den schorpioen, het symbool van verlatenheid en van toorn. Wanneer ge ooit een steek van dit insect ontvingt, dan begrijpt ge eerst goed de echt oostersche bedreiging van den ovecmoedigen Rehabeam, Salomo's zoon, tegen zijn ontevreden onderdanen: mijn vader heeft H met geeselen gekastijd, ' ik zal u met schorpioenen slaan (2 Kou. 10:11).

Ziet ge daar die twee koelies naderen? Op den rechter schouder van elk hunner rust het uiteinde van een langen stok; in het midden van dien stok hangt een zware tros pisangs. Dit is de gewone manier van dragen in Indië: pikol" heet dat, of vernederlandscht: iekollen. Opeens ziet ge het, vooral door de tallooze afbeeldingen overbekende tafereel vóór U, van de twee mannen die als verspieders naar het beloofde land gegaan waren en nu van daar een zwaren druiventros terugbrachten ten bewijze der groote vruchtbaarheid (Num. 13:23). - 5^^t;

Merkt eens op hoe gindsche oude rnari'"0-groet: diep buigt hij „met het aangezicht ter aarde": het. jongere geslacht is zoo eerbiedig niet meer tegenover den Europeaan; doch de groet van dezen ouden Javaan herinnert U aan het diep ter aarde buigen in den bijbel, al • verschilt ook in de détails de-Javaansche groet van den oud-Joodschen. Daarginds bij de „missigit" (moskee) zult ge Arabieren elkander zien groeten: dat is eigenlijk de begroeting, zooals die sinds eeuwen in de Levant gebruikelijk is: buigen met uitgespreide handen, de palmen naar den grond gekeerd. De voetwassching, in den bijbel vaak vermeld als eerbetoon aan den binnentredenden gast, kunt ge in Indië ook zien verrichten. Zij behoort tot het Javaansch huwelijksceremoniëel: de bruid wascht de voeten des bruidegoms als teeken van eerbied en liefde. T'oen ik dit eens aanschouwde, drong zich aan mij op het beeld van Maria Magdalena, die ook de voeten des Bruidegoms wiesch.

Ziet nog eens rond bij gindschen „missigit". Overal bemerkt ge daar de kampongbedelaars. Ziet hen aan, 'de diep-rampzalige wezens, neerhurkend in stof en vuilnis, bijna geheel naakt, overdekt met kwaadaardigen huiduitslag, blind veelal en gemarteld door zwermende insecten. Hier hebt ge een algemeen-oostersch type vóór U. Ge .meent Lazarus te aanschouwen „welke lag voor de poort, vol zweren" of den lijder Job „bedekt met booze zweren van. den 'voetzool af tot den schedel toe, in het midden der assche, zich schrabbende met een potscherf".

We zijn natuurlijk dankbaar voor de opmerkingen. Toch moet de schrijver, die den bijbel noemt „den godsdienstigen Baedeker van het Oosten" zijn „Baedeker" - nog een klein tikje secuurder bestudeeren. Dan zal hij vinden, dat de schorpioenen van Rehabeam geen insecten waren en dat Maria Magdalena een beetje anders is en deed dan hij met zeer veel anderen van haar denkt. ' .

Lohmans sterven.

Hier volgt het verleden week beloofde gedeelte van het artikel, dat Minister Colijn schreef voor de „Groene Amsterdammer":

Naar geest en neiging behoorde Lohman tot de uit den kring van het Réveil voortgekomen. Antirevolutionairen, terwijl Kuyper, met wien hij in den , aanvang hartelijk saam werkte, de geestelijke leidsman was der na het Réveil opnieuw herleefde Gereformeerde beweging in ons land. Die uiteenloopende geestesgesteldheid is de hoofdoorzaak geweest van het conflict dat later die twee corypheeën der Protestants, ch-Christelijke richting in de Staatkunde deed uiteengaan.

Dat hij, hoewel in geestelijk opzicht veeleer volgeling van Vinet dan van de gereformeerde vaderen, ^ich niettemin in het Kerkelijk conflict van 1886 bij de gereformeerde beweging aansloot, is daarmee niet in strijd. Niet het minst zijn vereering voor 'Vinet bracht hem tot waardeering voor de vrijckerken-gedachte en zijn hartstocht voor Vrijheid en voor Recht deed het overige.

Daardoor werd hij gedreven in het Kerkelijk conflict; daardoor vooral ook werd zijn houding bepaald in den Schoolstrijd.

De liberale geestesstrooming uit het midden der vorige eeuw had er het hart op gezet, dat de na 1839 verworven en uitgezuiverde nationale eenheid niet meer verstoord zou worden. De machtsmiddelen van den Staat zouden dienstbaar worden gemaakt aan een politiek beginsel, dat versterking dier eenheid als doelstelling had en geestelijke neutraliteit hel beproefde middel achtte om tot. die begeerde eenheid te geraken, althans om de verdeeldheid tegen te gaan.

Die grondgedachte heeft in ons Staalkundig leven een halve eeuw lang den boventoon gevoerd. En het is tegen dien geest dat ook Lohman reeds vroeg den kamp beeft opgenomen.

Het recht der Ouders om hunne kinderen op te voeden bij het hcht van het Woord Gods; de vrijheid om dat te doen zonder door geldelijke oorzaak daarin verhinderd te worden; daarvoor bond Lohman in 1875 den strijd aan met 2 brochures: De Staatsschool en de Roomsche Kerk: gevolgd door: Aan Neerland's anticlerical on.

Hij was toen 38 jaar oud.

En van toen af is er één onafgebroken worsteling voor het hem heihge doel. Tot de strijd, - 15 jaar later, zijn bekroning vond in de Schoolwet van 1920.

Aan het slot schrijft Minister Colijn:

Vier dagen voor zijn sterven had ik, daartoe door hem aangezocht, nog hef voorrecht een onderhoud van ongeveer anderhalf uur met hem te hebben. Een onderhoud, dat nagenoeg geheel liep over de politieke toestanden ten onzent; in het verleden. Het heden en de toekomst. En ook toon weer, als zoo vaak vroeger, trof mij Jiet verlangen naar eenheid van hetgeeii niet noodzakelijkerwijze gescheiden moest blijven.

Zoo kan men verstaan, dat de indruk dien rrieii van Lohman kreeg soms gedeeld moest zijn.

Wie hem heeft zien toornen tegen wat hij onrecht achtte; wie hem met vuur zag opkomen voor dat hoogste volksgoed: de vrijheid; wie de volharding mocht gadeslaan waarmee hij op hoop tegen hoop den kamp bleef voeren, die ziet allicht in hem den nimmer moeden strijder alleen.

Maar wie het voorrecht had hem wat intiemer te kennen en nu en d|an een blik in het hart kon slaan, wist. dat er in Lohman ook oen o, zoo zachtmoedig Christen tot uiting kon komen.

In dezelfde lijn ligt, wat Marnix schrijft in „Gron. Kerkbl.":

Men heeft bij' de verwijdering tusschen Kuyper en Lohman wel eens te veel aan persoonüjket dingen gedacht. Het is zoo, ook groote mannen kuimen kleine dingen hebben. Maar wie meent, dat hier gelden moest het „twee groote masten op één schip", of, de een wilde voor den ander niet buigen, of erger nog persoonlijke eerzucht, die botsen deed, vergiste zich.. De diepe oorzaak der verwijdering lag in verschil van beginsel. Kuyper was Calvinist. Lohman niet. Hij sloot zich bij de gereformeerde kerk aan, maar gereformeerd was hij eigenlijk toch niet. Het bleek mij duidelijk, toen ik met hem een gesprek had na de synode van Leeuwarden, over de Netelenbos-zaak. Hij was verontwaardigd over de beslissing der synode. Hij zeide: dan behoor ik er bok niet. Hij meende, dat Ds Netelenbos goed stond. Lohman kwam in den laatsten tijd, helaas, ook niet veel meer in de gereformeerde kerk, maar zocht de prediking van Ds Creutzberg in de Duinoordkerk. En dat teekent zijn beschouwing evenzeer als zijn jongste geschrift „Kerk en Evangelie".

Zoo waren Lohman en Kuyper in veel met elkander één'. Eén vooral in hun liefde tot den Heiland, één in de liefde voor de Christelijke beginselen en het Christenvolk in Nederland. Maar .... Lohman was en bleef man van den Reveil, man van 'Vinet. En hij kon do wezenlijke kracht van het gereformeerd helijden niet verstaan en nog minder waardeeren.

En in een noot voegt Marnix er dan aan toe:

Nadat ik dit schreef trof mij een ongeveer gelijke opmerking, van Ds v. d. Linden van 's-Gravenhage, die den heer Lohman veel beter kende en in de „Gereformeerde Kerkbode van Den Haag" dit roerend woord schreef:

Geenszins in alles kon deze scherpzinnige geestverwant van 'Vinet zich vinden in de Gereformeerde kerken en toen Middelburg's leeraar veroordeeld werd om zijn afwijking van de Belijdenis, eenmaal door hem onderteekend, doorleefde de heer Lohman moeilijke dagen, daar hij het recht 'niet inzag tot zijne veroordeeling. Toch kon hij niet anders dan handhaven zijn eens ingenomen standpunt en .aan den Disch des Verbonds verklaren zijn eenheid met de broederen. In het Woord Gods was zijn leven, zijn sterkte, en nog de laatste maal, dat ik hem mocht bezoeken, sprak hij met dankbare blijdschap het uit, dat Psalm 103 zoo rijken troost hem bood en zooveel heerlijkheid voor hem bevatte.

Het is jammer, dat de „N. 'R. Ct.", die nog altijd heel weinig Kerkbodes leest, al weet het blad er alles van, weer eens kerkhistorische blunders heeft geslagen. Ditmaal betreft het de oude sage der „paneelzagerij". In „Haarlemsch Kerkbl." geeft de heer (of dame? ) W. F. B. de volgende interessante herinneringen uil de oude doos:

Ik voor mij ergerde er mij aan, dat in oen levensschels van Lohman de „N. R. Ct." schreef: „Twee jaar later speelt in de hoofdstad de z.g.tl. paneelzagerij, waarbij Mr Lohman als rechtskundig adviseur der kerkvoogden van de Nieuwe Kerk met dezen zich toegang verschafte tot de consistoriekamer der kerk o.a. door doorzaging van een paneel". Hoe kan het liberale blad van de Rotteslad dat in ernst schrijven?

Ik herinner mij pen artikel „valsche voorstelhng" in „De Nederlander" van 1 Mei 1903 naar aanleiding van een geschrift van Domela Nieuwenhuis, waarin ook werd gerept van de „verovering van de Nieuwe Kerk te Amsterdam". Daaraan ontleen ik:

„Ieder die de feiten heeft willen nagaan, moet toegeven, dat zulk een verovering nimmer heeft plaats gehad en dat de verhalen daaromtrent verspreid, op fantasie en laster berusten. Menigeen weet dat niet. Maar D'. N. weet dat wel. T'oen die heer in 1890 den toenmaligen minister van B. Z. op grond van die zoogenaamde verovering als „rustverstoorder" op dezelfde lijn had geplaatst waarop hij zelf als revolutionair anarchist staat, heeft dié minister in de zitting van 4 Juli openlijk ieder uitgedaagd, om de ten laste gelegde feiten zoo precies te formuleeren in een openbaar geschrift, dat de zaak door den rechter kon worden uitgemaakt.

Daarop heeft de heer D. N. in „Recht voor Allen" wel de beschuldiging herhaald, maar in zoodanigen vorm, dat men hem deswegen niet vervolgen kon. Zoo doen die hoeren die hun volgelingen ophitsen en zelf buiten schot blijven. Spoedig daarna heeft zekere Mr Spin, blijkbaar te goeder trouw, de feiten zóó medegedeeld, dat een aanklacht mogelijk werd. De aanklacht is toen ingediend, maar de instructie liep spoedig ten einde, nadat de dader gebleken was niet beschikbaar te zijn.

Als nu de gewezen predikant dit alles wetende, tien jaren later opnieuw aankomt met diezelfde leugen en die herhaalt, alsof men hier te doen had met een erkend feit, dan kunnen wij niet anders doen dan onze verachting daarover uitspreken. De man, die zich tot zulke handelingen verlaagt, kan geen aanspraak maken op de behandeling, die men tegenover een fatsoenlijk man in acht neemt. Daarom doen wij er het zwijgen toe."

Toen een paar dagen later de redactie van „De Nederlander" van een predikant een brief ontving waarin de oude lasterpraatjes opnieuw werden herhaald, bevatte in het nummer va: n 8 Mei 1903 „De Nederlander" een door den heer Lohman onderteekend stuk. In dat stuk herhaalde de heer Lohman, dat ieder die de feiten heeft willen nagaan moet toegeven, dat nimmer een verovering der Nieuwe Kerk heeft plaats gehad. Hij voegde daaraaii toe, dat geen enkele gewelddaad gepleegd is, om zich in het bezit te stellen van de kerk, zelfs niet van de kosterij. Zeker allerminst door hem. En daarop liet hij volgen:

„Zonder veel moeite en kosten kunnen de voor 17 jaren plaats gehad hebbende feiten betreffende die zoogenaamde inbraak nog worden geconstateerd door de getuigen, die meerendeels nog leven.

Indien derhalve de briefschrijver, of wie dan ook, lust gevoelt om mij te overtuigen van leugensprekerij — vergissing is hier zoo goed als onmogelijk — dan kan hij ten overstaan van een onpartijdigen persoon, liefst een rechtsgeleerde, zeer gemakkelijk een onderzoek uitlokken, waartoe ik gaarne bereid ben mijn medewerking te verleenen. Mits die persoon dan ook bereid zij, zijn oordeel uit te spreken.

Maar een discussie anders dan voor een onpartijdigen persoon, weiger ik, èn in dit blad èn waar ter wereld ook."

Niemand nam die uitdaging aan. Wèl verscheen daarna in het „Hbld." een stuk van 8 predikanten, waarin zij den heer Lohman eenige onaangenaamheden toevoegden en daarna het debat voor gesloten verklaarden.

Ten rechte schreef „De Nederlander" in een entrefilet „Logica" in haar nummer van 8 Juni 1903: Ware het, ook voor het voorbeeld, toch niet beter, als de 8 heeren' eens gevolg gaven aan idie uitnoodiging; nu hun zoo gemakkelijk gemaakt, om de quaestie te brengen voor een onpartijdigen scheidsrechter? Die heftige uitvallen overtuigen niemand en doen denken aan .... volijverheid.

Maar .... de heeren die eenmaal het debat hadden gesloten, bleven zwijgen. Bewijs, dat zij •'^ het niet aandurfden tegen de stellige verklaringen van den heer Lohman. En nu, na Lehman's dood komt weder de „N. R. Ct." met het oude praatje.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1924

De Reformatie | 8 Pagina's