GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rome over Het Hooglied.

De onder ons tegenwoordig veldwinnende exegese van Het Hooglied, waarbij niet Salomo, liiaar de herder in het Hooglied de type van God (Christus) in zijn liefde tot zijn volk is, vindt biji Rome nog geen ingang. Merkwaardig is, dat eeaerzijds in „De Nieuwe Eeuw" (Roomsch) een liistoriebeschrijving van David gegeven Avordt, die door verzwijging van den goddelijken factor in Davids historie met de opvatting van een critisch schrijver tamelijk^ wel overeenkomt, terwijl anderzijds in hetzelfde nummer over Het Hooglied aldus geschreven wordt in een poging, om traditie en wetenschap te verzoenen:

De Intro'itus van het Heilig Hartfeest is, in het missale der Minderbroeders en van enkele diocesen, genomen uit het Hooglied. We willen hier in het kort verklaren wat de bedoelde tekst in den samen-. hang van het gedicht beduidt en in welken zin die tekst op het H. Hart wordt toegepast.

„Treedt naar buiten, dochters van Sion, en aanschouwt Koning Salomon met den. diadeem, waarmee zijne moeder hem kroonde op zijn bruiloftsdag en op den dag der vreugde zijns harten." Is hierimee in letteiiijfcen zin koning Salomon bedoeld? Men heeft het veelal gemeend. Joodsche en christehjke traditie schreef het Hooglied aan Salomon toe. We sluiten ons liever bij de meening van Dr Sloet e. a. aan (de H. Boeken van het Oude "'.'"erbond V, 191 w.) dat het Hooglied een bundel bruiloftsliederen is, na Salomon verzameld. In letterlijken zin bezingt dan het Hooglied de wederzijdsche liefde van bruidegom en bruid en de gebeurtenissen der laatste dagen voordat de bruidegom zijn bruid naar zijn eigen woning overbrengt. Maar daarenboven heeft het Hooglied een meervondigen hoogeren zin. Bruidegom en bruid kunnen beschouwd vs'Oïden als beeld van God en Zijn. uitverkoran volk, van Christus en de strijdende Kerk op aarde, van Christus en de vrome ziel, van Christus en de triomfeerende' Kerk in den hemel. Natuurlijk moet men dien hoogeren zin. niet in elk woord zoeken maar meer in het. algemeen. Een typisch •voorbeeld van het samengaan der verschillende sensus biedt juist de tekst, dien wij boven aanhaalden.

Wat hier den letterlijken zin betreft hebben wij het ons aldus voor te stellen: Terwijl de braid al gezeten is in den-mooien draagstoel, haar door den bruidegom geschonken, nadert deze van verre eveneens in een .draagstoel omstuwd door zijn vrienden. Nu worden de jonge meisjes bij elkaar geroepen om den bruidegom te bewonderen in zijn (oosterschen) bruidstooi, het werk zijner m.o.eder.

In allegorischen zin ziet nien hier geschilderd de bruiloftsdag van Salomon en zijn volk, toen hij de kroon ontving van zijn vader David door de bemoeiingen van zijn moeder Bethsabee.

Ook is hier voorafgebeeld "de „Bruiloft des Lams" aan het eind der tijden. De draagtroon des Bruidegoms zal dan gevormd worden door de „wolken des hemels", de kroon is de Koningskroon van het Rijk der Hemelen en in Zijn paleis, Iret Imis Zijns "V'aders zal Hij dan binnenvoeren 'Zijn Bruid, de herderin, de Kerk op aarde.

Maar het meest interesseert ons hier de typische zin. Als in een soort verheven ironie wordt deze schildering der bruiloft ook verstaan van den lijdenden Heiland. Hij draagt zelf Zijn troon, het kruis, Hij is gekroond met een diadeem van doornen gevlochten door Zijn moeder, de Synagoge (Sint-Bernardus noemt haar stiefmoeder) en de dochters van Sion kwamen naar buiten, maar om Hem te beweenen. Het was Zijn bruiloftsdag met Zijn Bruid de Kerk, die, zooals de Vaders het verklaren, te voorschijn kwam uit Jezus' geopende Zijde, gelijk Eva uit de zijde van Adam. Het v/as do dag der vreugde Zijns harten, want op dien dag mocht Hij het werk voltooien waarvoor Hij gekom.en was, mocht Hij aan heel de wereld toonen de onmetelijkheid Zijner Liefde en Zijn schijnbare ondergang was inderdaad de schitterende zegepraal der hoogste liefde, der liefde van Zijn nooitvolprezen, aanbiddelijk Goddelijk Hart.

Met de 'waarschuwing in dit artikel, om niet alle trekken en trekjes van het lied te „vergeestelijken", nemen de Roomsche commentaren het intusschen zoo nauw niet. Het is soms om te rillen; alles wordt vergeestelijkt aan bruidegom en bruid; en aan den andereu kant treft u een wetenschappelijke exegese, die fijn is en uiterst secuur. Doch „stoeien" doen bij de Roomsche Hooglied-kommentaren geloof en wetenschap heelemaal niet. Het exegetisch en het allegorisch laboratorium zijn naast elkaar gebouwd; en een verbin-• dingsgang ontbreekt. Het wetenschappelijk zout ligt naast het., allegorisch ei. Beide worden afzonderlijk genut-^ti|dp|Égiijït^0inond, die eet, één.

„Amerikaansch geschrijf."

Over het nieuwe boek van Hendrik van Loon, die ons eerst opscheepte met een mal boek over de geschiedenis der menschheid, en die nu een geschiedenis van den Bijbel, een „Story - of the Bible" gegeven heeft, zegt C. E. H(ooykaas) enkele pittigheden in het „Handelsblad". Hij hoopt, dat geen vertaler in Nederland VOO)-dit „Amerikaansch geschrijf" zal te vinden zijn; en hij hoopt ook, dat het publiek zoo wijs zal zijn, om nu dezen onzin niet te slikken:

Van de vijftien groote en honderddertig kleine platen is niets anders goeds te zeggen, dan dat het aantal zeei: groot is. 'Ze zijn geen - van alle mooi, de meeste zijn fout van opvatting, vele ronduit belachelijk. De voorstelling van een berg­ top (Abraham's offerande p. 49) is even onzinnig ids die van den pyramidenbouw (p. 70), de afbeelding van Johannes in de woestijn (p. 316 en p. 318) even mal als die van Jezus met de discipelen voor 'thuis van den laatsten maaltijd (p. 362; staat die middeleeuwsche gevel niet in Veere? ).

Van Loon durft alles teekenen, de schepping evengoed als Jakobs droom of het tafereel van Golgotha; maar hij kan eigenlijk geen poppetje neerzetten en het eenige resultaat is dat hij slag op slag toont, de situatie niet te begrijpen. Zoo bijv. waar liij Jozef bij den Pharao teekent, als een journalistje van nu in een metelooze «hel voor 'n zielig verlaten figuur op een troontje; of waar hij 't graf van Jezus met geweldige rotsblokken laat toemetselen. De uitdrukkingsloosheid van zijn hulpelooze silhouetjes brengt hem bii 't N. T. in groote ongelegenheid, doordat hij nergens kenbaar kan maken, wien hij' als Jezus bedoelt voor te stellen. Hij redt er zich brutaal uit door Jgzus steeds te laten omkringen door een reuze-aureool; brutaal, omdat hij kennelijk aan geen heiligheid gelooft.

Niet alleen-de vlakke plaatjes, maar ook de vlakke praatjes, de inhoud dus, geeft het „Handelsblud" reden tot m.i. rechtvaardige critiek. Men hoore, hoe de heer Van Loon met de feiten omspringt:

De wijzen uit het Oosten waren .toevallige reizigers, die „pretty mother Maria" en haar kind aan do deur opmerkten, met het kindje speelden en een paar presentjes achterlieten; de kindermoord achterna lukte niet heelemaal, doordat het uitgelekt was en verscheidene ouders er in geslaagd waren te ontsnappen, o.a. Jozef en Maria (p. 310 f.), 't Minst fijne evangelieverhaal, dat van de Tempelreiniging, komt tweemaal voor (p. 335 en p. 358) en wordt aldus ingeleid: „Jezus vond een zweep — er lagen er een heeleboel — en dreef het heele zoodje (snob) den Tempel uit". Jezus had van den eigenaar van Gethsemané permissie om altijd naar dien tuin te gaan als hij alleen wou zijn (p. 362); het kleed, dat Herodes hem_ om liet slaan, was een vuüe oude jas (p. 367); en op den dag nog van Jezus' dood kwamen, zijn leerlingen in Jeruzalem bij elkaar om te beraadslagen, hoe ze aan het lijk van hun meester een nette begrafenis zouden kunnen geven '(p. 373).

En mei'kAvaardig zijn ook de volgende vergissingen van dezen „historieschrijver":

David en Saul ontmoetten elkaar op de begratenis van Samuel (p. 159); maar zij verzoenen er zich niet. Johannes de Diooper (juist 12 maanden ouder den Jezus —• o bezoek aan Elisabeth) kwam na zijn gevangenneming door Herodes Jezus nog eens opzoeken (p. 328), maar zij ontmoetten elkander niet vaak meer (p. 319). De ontmoetingen tusschen David (reeds lang (officieusl koning!) en den krankzinnigen Saul, die in zijn waanzin maar zoowat heen ©n weer reisde (p. 158), waren puur toevallig; David liep juist psalmen te verzinnen (p. 159 f.). — En zoo overal. Daarbij door gemis aan ernst bij den schrijver tallooze verschrijvingen: Herodes biedt het dansende dochtertje zijn hééle koninkrijk (p. 321) en bij den kindermoord zijn alle driejarigen omgebracht (p. 311). Als er een enkele maal een jaartal genoemd wordt (p. 174) is dat fout.

Met de kritiek van C. E. H. kunnen we ons op dit punt gemakkelijk vereenigen.

Moeilijker wordt dit evenwel, als dezelfde schrijver in het „Handelsblad" enkele beschouwingen geeft over:

De parodie.

Hij zegt n.l. in verband met de ook hier ter sprake gebrachte weigering van de koninklijke goedkeuring aan de statuten van de athe'istische vereeniging „De Dageraad", in een betoog, dat die weigering afkeurt:

Is de Dageraadsman niet een trouw-geloovige van de wetmatigheid in de natuur ook, voelt ook hij zich niet leem in de handen van den pottebakker?

Het ath-e'ismè is een godsdienst, op zoek ook naar zijn bijbel. Kon Multatuli het maar zijn! Maar hij is welhaast - een vereerde heilige, doch men ge-' voelt dat er een periode in eigen .^nlwildcehng ' komen kan, dat men zich boven Multaluti uit weet. • Zou de ware bijbel der verlichte menschheid misschien door Friedrich Nietzsche geschreven zijn? ...

Men zal misschien denken dat ik het athe'ism© van de Dageiraadsmenschen een. parodie op den godsdienst acht. Het is ver vaü me. De parodie op igodsdienst moet men zoeken bij veel kerkelijkgodsdienstige lieden. Het atheïsme dat ik bedoel is echt. Ik vind het in zijn uitingen meest zeer oppei-vlakkig en grof, vaak hatelijk en steeds kinderlijk zelfgenoegzaam; maar echt is het wel, en geloovig; neen, de parodie op godsdienst ligt elders.

Wat het zoo - echt maakt, is dat het steeds een bevrijding beteekent. De aanhangers van dezen wilden godsdienst zijn de be-vrijden uit een verworden of hun, tegen eigen aandrift in, opgedrongen kerkelijkheid. Vraag een athe'ist naar den godsdienst zijner ouders en gij zult sympathie met hen gaan • gevoelen. Ik weet van een Roomschen man, die - vrijdenker geworden was, tot leed van zijn vrouw en verdere familie, maar hij kon niet anders, hij verfoeide zijn kerk, hij moest in eenzaamheid zijn - weg zoeken. Op een dag sprak de geestelijke hem aan, en gaf met een woordje hem te verstaan, dal als hij zich schikte, verboden lectuur weg deed en weer ter kerk kwam, een paar honderd roe buurland voor hem gereed lag. De man antwoordde, melodramatisch, maar zoo was hij: M'neer kapelaan, denkt u dat ik mijn heer voor 30 zilverlingeo verkoopen wil? Negativisme dit? Ik zie in dit erkennen van de heerdijkheid en heer-schappij des Ongeloofs den godsdienst van het athe'i'sme.

Het „Handelsblad" bedoelt, iets ter verschooning voor het athe'fsme aan te voeren; het athe'isme, zoo heet het, is geen parodie op den godsdienst; d a t leelijks moet men gewoonlijk bij kerkmenschen zoeken. Welnu: niemand zal ontkennen, dat er onder de kerk-menschen veel kaf is. Maar de parodie kan er toch alleen zijn, als hel echte er eerst is, evenals de valsche, nagemaakte, munt alleen te denken is, wanneer er eerst echte munt geweest is en nog is en waarde heeft. Het athe'isme is ook geen parodie op den godsdienst; want het heeft met godsdienst heelemaal niets gemeen. Als iemand mij mijn geld afneemt, is het een schrale troost, wanneer hij zegt: wees blij, dat ik u geen valsche bankbiljetten in uw zak gestopt heb.

Hongaarsch gebed.

Prof. Hoekstra publiceerde in „De Bazuin" het volgende gebed, uitgesproken in de Geref. Kerk te Rimaszombat, den 2en iVIei 1924, ter gelegenheid van het bezoek der Nederlandsche gasten, door bisschop Stefan P. Czinke:

Heilige God, ofschoon Uw zetel in den hemel is, toch openbaart Gij U in den glimlach van het. kleine kind, gelijk zonnestraal; en in de opwakende bloemen als de levenwekkende Geest. De knoppen van de boomen opent Gij, Gij bestiert de roerselen van de • harten. Gij doet den dorren tak van onze hoop groenen. Ons aangezicht, dat tot U opziet, bedekt Gij met tranen van heimwee naar U, o God, Genadige God onzer vaderen!

Ook nu brengen wij tot U ons hart, dat vol is van hope en smart; tot U, Almachtige God, die de bron zijt van alle leven en zegen. O' genees Gij ons hart, en wil het wederbaren, want een lange winter is over het hart en het geloof van Uw volk gegaan; en de lente komt nu ook zoo laat. Onze tranen zijn nog steeds ons tot spijs, ' ons klagen is ons tot drank en in kleiageloof zuchten wij tot U. Waarom verwerpt Gij ons van Uw aangezicht, Heere God? Hoe lang zal nog het vuur van Uw toorn branden? Alzoo zuchten wij met den Psalmist: „Geef aan het wüd gedierte de ziel uwer tortelduif niet over."

O, Gij zult het niet doen, als - wij zoeken bescherming bij U, en wij ons niet onttrekken aan de koestering van Uwe vleugelen, waaronder wij alleen welgemoed ikunnen rusten.

Wilt Gij ons dekken met Uwe vleugelen, want onze oude warme nesten zijn vergaan. Dan voegen wij de nieuwe en bouwen wij de muren van ons verweesd Sion, onder tranen en gebed in vast geloof sbetrouwen.

O Heere, zegen het werk van ons hoofd en onze hand!

Verander Gij onzen treurzang in lofpsahnen. Zegen Gij het volk dat ver van ons in het Wcstet} woont, dat klein is in getal, de helft slechts vaa ons volk, maar dat Gij groot gemaakt hebt iq kracht des geestes.

Hun handvol land wordt bespeeld door de zee, maar door hun groot geloof hebben zij de zeo overwonnen en ook de vreeselijkc diepte, 'lie dieper is dan de zee: de vertwijfeling en gelooCriha.it; en met Uw heihge hulp hebben zij zich een land van geluk en vrijheid verworven.

Zij hebben nu in de kracht van hun geest ons doen doelen, om leven te gieten ook in onze ziel, het licht van hun geloof te doen schijnen in de duisternis van onzen nacht te midden van het woeden der zeeën, om hunne ziel te vereenen met de onze, en hun smeeking, tezamen met ..onz^ smeeking op te beffen, zeggende:

O, onze geliefde Trooster, wees Gij onze Beschermer! Dat wij blijven in Uw weg en in den strijd den moed niet verliezen. Vervul' ons verstand met Uwe kracht en versterk ons zwak geloof, dat wij door dood en leven, met groot verlangen ons spoeden tot U, HaUeluja, Halleluja! .Aimen.

"Wanneer dit gebed onmiddellijk uit improvisatie opgekomen is, dan is het een echt model van kanseltaal, die haar plechtig karakter behoudt en toch vrij is van de vele banden, waarmee ze hier in Nederland en elders gebonden is.

K. SCHILDER.

Naschrift. Een lezer bericht mij, niet geheel te 'kunnen instemmen met wat ik verleden week schreef over de tegenstelling tusschen de volle zaal, toen er te protesteeren viel en het halt-leege zaaltje, toen er te bidden - viel. Hij zegt:

1. Niet iedereen kan komen op den bidstond; tijd en geld! .

2. Het protest was warme liefde voor de V. U. en zorg voor de handhaving der beginselen.

3. Tooneel is toch zoo slecht. Ik antwoord daarop:

1. Inzake het eerste: dat heb ik zeU al gezegd. Maai; als ik tijd en geld moet uitgeven, en ik kan maar één ding bereiken van de twee, die ik bereiken wilde, dan laat ik in mijn keuze zien, - wat mij het zwaarste weegt. Tegen wegloopen vóór den zegen, tegen sluiting van een vergadering vóór het dankgebed, maken wij, gereformeerden, bezwaar. Als de directeuren der V. U. den bidstond afschaften voor den V. U.-dag, zouden velen roepen: heah, de groote afval! Maar velen van de menschen, die bij de professoren een „uitspraak" op termijn bestellen, hebben den biddag feitelijk afgeschaft. Vroeger, zegt men, waren de bidstonden vol. Als ik een ander wil gaan bekampen en terechtwijzen, moet ik, als dat gemeenschappelijk gebeuren moet, ook het gemeenschappelijk gebed zoo veel mogelijk zoeken. Anders ontbreekt het rechte „klimaat".

2. Inzake het tweede: ik heb onderscheiden tusschen het echte en het gezonde eenerzijds en het opgeschroefde, en het gejaagde, dat roept, maar miet argumenteert, anderzijds. Ik heb niet één groep der applaus-gevers uitgezocht, maar alle applaus-cohorten, die in het veld gebracht waren. Niet alleen hen „die jxiichten" a"ls „de" studenten - er van langs Inregen, maar ook hen, die het deden, als de „senaat" aan de beurt

kwam, of een hoogleeraar, of wie dan ook. Ik heb niet gewaardeerd, waf ik niet waardeeren kan en niet veroordeald, wat ik niet veroordoelen kan. Ik heb aUeon een allereerst-christelijke gedachte naar voren gebracht. Als alle protesten zedelijke waarde zouden gehad hebben., mitsgaders de uitspraak-leverantie-opdracht aan de professoren, voor ieder, die al trappelend eraan meedeed, dan zouden ook die dingen, alle door het gebed moeten geheiligd zijn. Hoe meer gevouwen handen, hoe minder trappelende voeten. Als wij maanden lang alle kranten vol schrijven over een paar menschen, en de massa van hun beschuldigers laat niet zien, dat de zaak voor God gelegd wordt, dan maakt men haar geen zier beter.

3. Over het derde punt kan ik gevoegelijk zwijgen. Want: a. het gaat buiten mijn opmerking om (zie boven); en b. elders heb'ik me op dat punt duidelijk genoeg uitgesproken.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juli 1924

De Reformatie | 6 Pagina's

PERS-SCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juli 1924

De Reformatie | 6 Pagina's