GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS - SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS - SCHOUW.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Onze Vader.

In „De Hervorming" schrijft prof. Oort over het Onze Vader. Hij begint zóó:

In 1916 gaf ik in „De Hervorming" een artikel over dit gebed, het volgend jaar onveranderd opgenomen in „Uit de prediking van Jezus". Evenals in mijn „De Bergrede", prees ik het zonder beperking. Thans heb ik er een veel minder gunstigen kijk op, vind het volstrekt niet „liet allervohnaaktste gebed", zooals het dikwerf genoemd wordt.

De bezwaren van den hoogleeraar worden op velerlei wijze toegelicht. Van den aanhef {de „aanspraak", zeggen wij) lezen we dit: ïasS^i'

De aanhef luidt bij Mattheüs „Onze Vader, die in de hemelen zijt", - bij Lucas alleen „Vader". Treffende benaming, uiting van eerbied en vertrouwen. Doch de toevoeging „die in de hemelen zijt" behoort bij de oude, geheel verouderde denkwijze over God. Hij is voor ons niet een Heer, die ergens buiten de wereld troont en van uit den Hemel der menschen lot bestiert; Hij is voor ons de allesbezielende Geest, die overal rondom ons en in ons woont.

Ook over de vierde bede, die nog steeds een twistappel der exegeten is, wil prof. Oort anders gesproken zien, dan de meesten doen:

Nu komen wij aan onze persoonlijke belangen. Eerst de tijdelijke. „Geef ons heden ons brood voor morgen" of, zooals Lucas het-, gepaster, heeft: „Geef ons eiken-dag ons brood voor den volgenden". De zegswijze „dagelijksch bi'ood" is afkomstig uit de Latijnsche vertaling die aan die van Hieronymus, de Vulgata, voorafging, en deze kerkvader behield haai' in Lucas, waar hij „panem quotidianum" schreef; in Mattheüs verving hij het door „supersubstanstialem", „overwezenlijk", zooals de Kederlandsche Roomsche overzetting, die van Moerentorf, heeft — waarmee geestelijk brood bedoeld wordt. Dat het alleen hier voorkomende Grieksche woord „van morgen" beteekent wordt door Hieronymus zelf geleerd, daar hij tweemaal schrijft: In het Evangelie dat heet: naar de Hebreen heb ik in plaats van „overwezenlijk brood" gevonden: „demahar", dat is „van morgen"; zoodat de zin is: geef ons het brood van morgen, dat is van de toekomst, heden. — „Demahar" is Arameesch, de taal die Jezus en zijn volgers spraken. — De bede: geef ons eiken dag ons brood voor den "volgenden — past voor iedereen.

En het allerscherpst komt hij in verzet tegen de zesde bede. Men lioore:

„Leid ons niet in verzoeking." Had Jacobus het oog op deze bede en keurde hij haar af, toen hij schreef (1:13): Niemand zegge, wanneer hij in verzoeking komt, dat hij door God verzocht wordt; want God wordt door het booze niet in verzoeking gebracht en brengt zelf niemand in verzoeking"? Het kan zeer wel zijn; in zijn omgeving zal het Onze Vader wei èn als gemeentegebed èn voor persoonlijke godsdienstoefening in gebruik zijn geweest, en Jacobus was, getuige zijn bestrijding der Paulinische leer over het geloof, niet bevreesd te zeggen wat hij afkeurde in zijn Christelijke omgeving. Nu, hij had gelijk. Men kan de uitdrukking; 361 als ik ook indertijd deed, maar zij is zeer onjuist. Meer dan één kerkvader heeft de vrijheid genomen haar te wijzigen: arcion en Hilarius van Poitiers schrijven: duld niet dat wij in verzoeking geleid worden" en „verlaat ons niet in de verzoeking, dat wij niet kunnen uithouden"; en weinige jaren geleden is nog een andere lezing aan het licht gekomen in een Nederlandsche vertaling van Tatianus. Dit was een Syriër' uit de tweede eeuw, die uit de vier Evangeliën die op weg waren kanoniek te worden een geheel maakte, „diatessaron" genoemd; een paar eeuwen is het in vele Syrische gemeenten het eenige Evangelie geweest, totdat de voorstanders der kerkelijke eenvormigheid het met geweld aan die gemeenten ontnomen en door de vier toen kanoniek gewordene vervangen hebben. De Syrische tekst is dientengevolge verloren gegaan, doch is in een paar vertalingen bewaard gebleven. Een nieuwe is in Luik gevonden en wordt nu ijverig bestudeerd. Welnu, dit handschrift geeft , 'Matth. 6:11 aldus weer: en beghef ons nit in onzen koringhen". Hoe de schrijver van dat handschrift daaraan kwam, weten wij niet; maar deze bede past ons. 'Verlaat ons niet in onze verzoekingen — dat te bidden is maar al te noodig, daar wij zwak zijn, en hierbij behoort wat er op volgt en Lucas niet heeft: maar verlos ons van den Booze"; alleen den Booze vermelden wij: iet als wij van harte bidden; wij gelooven niet in een. Duivel, die ons verleidt, maar zeggen Jacobus na (1:14): ieder mensch wordt in verzoeking ge-• bracht wanneer hij door zijn eigen begeerlijkheid wordt meegesleept en verlokt."

Het valt niet te verwonderen, dat tegen deze opmerkingen verzet komt. De auteur sprak zelf uit, daarop terekenen. Dr J. H. Gunning J.Hz. scluijft in „De Rotterdammer":

Alle hulde voor dien onvermoeiden geleerde, nu al een eind in de tachtig, en nog frisch en lenig van geest als een halve eeuw geleden. Maar het is voor mijn gevoel of die eerlijke, vrome man geen dag kan leven zonder een paar Filistijnen en Amorieten te verdelgen. En nadat hij: zoowat alle orthodoxe vijanden der waarheid vernietigde, loopt hij het kamp zijner eigen geestverwanten rond om ook daar elk restant van conservatisme en dogmatisme weg te bezemen.

Ook het „Onze Vader", zooals wij dat kennen, vindt geen genade meer in zijne oogen. „Aan. het Onze Vader, zooals het in de Statenvertaling van Mattheüs luidt, zijn wij van kindsbeen gewend; het klinkt zoo liefelijk; wanneer het van den kansel tot ons komt, worden wij er-aanstonds goed door gestemd; ons van elk woord er van rekenschap te geven, daaraan hebben wiji geen behoefte" — maar ondertusschen, de natuur gaat bij dezen man „der" wetenschap boven de leer,

en dus moet hij ook dit heiligdom der gansche Christenheid kritisch onder handen nemen.

Waarna Dr Gunning zijn artilvel aldus besluit:

Zelden heb ik mij na de lezing van eenig stuk zóó bedroefd en zóó beschaamd gevoeld. Vergeleken bij Prof. Oort ben ik èn in leeftijd èn in kennis nog maar een „jongeling", en ik wil tegen dezen ouden man, dien ik steeds heb hooggeacht, geen hard woord spreken. Hij schrijft naar het licht, dal hij' heeft. Alaar ik moet toch zeggen, 'dat ik het gevoel heb dat iets heel schoons en heel heiligs hier in het slijk werd geworpen. Wat mij betreft: ik hoop tot mijn jongsten snik het allervolmaaktste gebed te blijven bidden, dat mij mijn Heiland geleerd heeft.

Wij voegen er alleen aan toe, dat, als een orthodoxe gedaan had, wat hier prof. Oort doet, de wraak wel zou worden uitgeroepen. Want hier is geen poging, om de woorden van Jezus te benaderen uit den tijd en de begrippen van den tijd, waarin Hij sprak, om dan te trachten, het gevondene te, waardseren en lief te hebben, maar zonder blikken en blozen worden de woorden van Jezus zelf uitgelegd naar de moderne dog; matisch-theologische opvatting van een 20e-eeuwer, en dan wordt daarnaar veroordeeld. Men denke aan den terrn: die in de hemelen zijt. Prof. Oort vindt dat iets onweldadigs. Maar gereformeerden hebben mis-. schien nooit zóó de gelegenheid, om de volle leer aangaande God mystisch te benaderen en te verwerken, als juist bij de Catechismus-afdeeling over de „aanspraak" van het „Onze Vader".

Metamorphose.

In de „Geref. Kerkb. van Rotterdam" herinnert Dr A. Kuyper aan wat eenmaal Da Vinci overkwam:

Zij die het voorrecht hebben een reis naar Milaan te maken, zullen nooit de gelegenheid voorbij laten gaan het aangrijpende stuk van Leonardi da Vinci daar te zien en te bewonderen. Maar een reis naar Milaan is niet noodig, want wie heeft de prachtige gravure van da Vinci, waar hij Jezus teekent met de twaalf apostelen aan de Avondmaalstafel, niet gezien. Zijn voorstelling is een van de meest geliefde in de Christelijke gezinnen geworden. En zoo men de gravure of plaat niet in eigen woning heeft, bij familie, vrienden of bekenden heeft men haar zeker gezien.

Aan de schildering van die voorstelling is een aangrijpende geschiedenis verbonden. Lang, zeer lang heeft da Vinci gezocht naar een geschikt voorbeeld om het gezicht van den Heiland te schilderen. Eindelijk ontmoette hij een koorzanger van de hoofdkerk, wiens edel en vroom gelaat hem bijzonder trof. Die uitdrukking van vroomheid had hij noodig om zijn figuur te schilderen. Hij verzocht den jongen man, Pietro Bandinelli, voor hem te poseeren, wat bereidwillig werd toegestaan. Zoo heeft da Vinci de Christusfiguur geschilderd.

Toen het schilderstuk zoo goed als gereed was — er IS jaren over gewerkt —• ontbrak alleen nog de figuur van Judas Iskarioth. Het was da Vinci maar niet gelukt een geschikte Judaskop voor zijn werk te vinden.

Na lang zoeken vond hij eindelijk wat hij zocht. Aan den hoek eener straat trof hij' een smerigen bedelaar met hoogst ongunstige gelaatsuitdrukking. Die man moest dienen voor de Judasfiguur op zijn fresco, zoo voelde da Vinci in eens. Het accoord was spoedig getroffen en de man met het weerzinwekkende gelaat was dadelijk bereid voor den schilder te zitten.

Toen da Vinci begon hem te schilderen en daartoe het gelaat van den bandiet zeer nauwkeurig be­ studeerde, liet hij plotseling het penseel uit zijn hand vallen. Hij herkende in eens in dien man, dien hij nu bezig wa» als Judas te schilderen, Pietro Bandinelli, denzelfde dien hij jaren geleden als model voor de Christusfiguur genomen had. Zijn ziel was ontroerd en hij kon niet verder met zijn werk. Pietro Bandinelli, die eens zoo vroom was, •dat de uitdrukking van vroomheid op zijn gelaat den groeten schilder op bijzondere wijze geboeid had, was van trap tot trap gezonken. Hij was verslaafd aan .den drank, een speler geworden, en leidde een liederlijk leven. Ee zonde had uit het eens zoo edele gelaat dat van een schurk gemaakt.

Daar is een Latijnsche uitdiukking: corruptio optima pessima. Dat wil zeggen, als het allerbeste bedorven wordt, dan zien we het allerslechtste. Er is niets schrikkelijker dan het bederf van het uitnemendste.

Het is metterdaad aangrijpend, dat dezelfde man, die eerst door da Vinci gekozen werd, om het hoogste en verhevenste to schilderen, door liederlijk leven in zonde en ongerechtigheid, zulk een uitdrukking van gemeenheid en laagheid in het gelaat verkreeg, dat hij toen kon dienen voor Judasfiguur.

Het verhaal herinnert aan den diepen tekst, waarover de heer Kloos onlangs struikelde, toen hij hem met Shelley in verband bracht: wij zullen Hem gelijk wezen, want wij zullen hem zien, gelijk hij is. Denken heerscht over zijn; de bezigheid der ziel, en de richting, Avaai'in zij bezig is, hebben haar terugslag op het lichaam. Deze gedachte, nader uitgewerkt, geeft ontzaglijke perspectieven voor de leer, zoowel van hemel als van hel, gelijk die zijn zullen, als eenmaal het lichaam is verrezen en hereenigd met de ziel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 september 1924

De Reformatie | 4 Pagina's

PERS - SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 september 1924

De Reformatie | 4 Pagina's