GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE CHRISTEN IN ONZEN TIJD.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CHRISTEN IN ONZEN TIJD.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Wie als christen leeft temidden van de vele gevaren van onzen tijd, mag zeker één ding nimmer nit het oog verliezen. Het is dit, dat zonde nog steeds'zonde is.

Een der groote fouten va.n elke periode van af zakking is deze geweest, dat men o-p, duizenden dingen lette; dat men op'• honderden , ma, niereii poogde het leven, ook het christelijk leven, te verrijken; dat men met een zekeren _ern; st zich gaf om de meeningen, die elders in d© wereld werden verkondigd, eerlijk te verstaan; maar dat men daarbij den kern der eigen levensbeschouwing weldra niet meer scheen te kennen.

En nu is er een groot voordeel in gelegen, dat men zulk een breeden blik heeft. Het is zeer gelukkig, dat men den rijkdom van Gods Schepping mag kennen en bewonderen. Maar nu moeten we allen tesamen, meer en minder ontwikkelden, menschen van rijker en van meer beperkte cultuur, toch één ding nimmer vergeten: wanneer we samen christen willen zijn, dan is er veel meer, dat ons vereent, dan dat ons scheiden kan. En zoodra we ons met onze beschouwing meer aangetrokken gevoelen tot hen, die in beginsel met ons oneens zijn, dan tot hen, die wel christen zijn, maar zoo heel moeilijk te voldoen dikwerf, dan mankeert er toch iets.

En zoo is het ook met hen, wier denken zich dikwerf beweegt op het terrein van het sociale leven. Zoo is het met zakenmenschen en met mannen va, n wetenscha, p, met de werkers met het eelt in de vuist en met de zusters met de zachte hand. Wanneer we christen zijn, dan hebben we eerst en meest onze vereenigingspunten met hen, die, als wij, den Christus Gods belijden.

En ten opzichte van het leven van eiken dag moet de oude, eenvoudige belijdenis telkens weer door ons worden gehandhaafd.

Ook, en juist waimeer we reformeerend willen inwerken op het leven, is het noodig, dat we onze oude beginselen kennen en beleven. Maar ook juist wanneer christenen onderling merken, dat er voor die oude beginselen liefde is, dat er een oprecht belijden is van de alonde waarheid, eerst dan komt er een zich overgeven van den een aan den ander, en dan komt dat hartelijk vertrouwen, dat steeds een voorwaarde is voor voorgaan en volgen, voor juist leiden en willig geleid worden.

Waar het nu het cultuurleven van het heden is, dat zijn vele eigenaardige moeilijkheden meebrengt, voor den christen, individueel, maar ook voor de christenen in hun onderlingen samenhang, daar rijst de vraag, hoe bij dezen stand van het cultuurleven het bewustzijn van de, toch altijd nog bestaande, eenheid kan worden gewefet en verlevendigd.

En tegelijk, hoe onze houding moet zijn bij de vele en velerlei gevaren, die op dit terrein zich voordoen.

Om hier het eerste antwoord te geven, herhaal ik hetgeen ik in het begin zei: wij moeten nimmer onze belijdenis omtrent de zonde en haar betee kenis vergeten.

De zonde... wanneer ik daarover spreek, dan klinkt dat niet erg „gecultiveerd"; dan noemt men bijna een woord, dat men in „beschaafden" kring dikwijls niet durft zeggen.

Laten we eens eerlijk zijn. Hoe weinig komt het in meer dan een kring voor, dat bij de bespreking van een of ander feit, van een of ander gedrag, van een of ander woord, men eenvoudig zegt: neen, dat mag niet; het is zonde.

Er zijn, ook onder christenen, verscheiden menschen, die bang schijnen het woord „zonde" te gebruiken. Men vindt het zoo hard. Men drukt zich liever Jets fijner uit. Men wil tegen anderen niet zoo „lomp" wezen. En zoo doet men, wat de cultuur steeds heeft gedaan: zoeken naar a.ndere woorden voor slechte dingen — maar daardoor dan tevens het gevoel voor 'de zonde afstompen, en nieuwe dingen ontdekken, waai-voor wél grove woorden mochten worden gebezigd — tot men ook die dingen weer „netter" ging noemen, en men weer erger dingen uitvond, enz.. ..

Doordien men nu met al geraffineerder - vorm van zonde in aanraking komt, is het gevaar niet denkbeeldig, dat het zondebesef ook daardoor af­ - stompt.

Zeker, er is een gevaar in het feit, dat sommigen maar dadelijk zeggen: dit of dat is veroordeeld; dit of dat is zonde. Door een te pas en te onpas deze meening te verkondigen, wordt óók het zondebesef afgestompt, denk maar aan den jongen uit het bekende verhaal, die maar steeds riep: er is een wolf onder de schapen. En toen de schapen werkelijk in gevaiar waren, maakte zijn kreet geen indruk meer.

Oók dat — dat gemakkelijk oordeelen, en zonder grond veroordeelen, is ec; '? : -groot gevaar — ook voor de kinderen van onzen tijd.

Maar beide zal worden tegengegaan daar, waar een ernstig besef is van de vreeselijkheid van het kwaad, en de verschrikkelijkheid van de zonde.

En nu hebben we veel te bidden, dat God ons bewaren moge voor een gebruik van termen, die ten slotte op' ons geen indruk meer maken. Want, waar de „term" komt, waar het cliché wordt afgedrukt, daar is het besef weer weg.

Maar van d'anderen kant moeten we ons rekenschap geven' van het feit, dat de zonde woelt en werkt rondom ons, en... in ons.

Wij zijn tot dwalen geneigd.

Wie dat niet meer willig belijdt, wie met dat belijden in heel zijn optreden niet ernstig rekening houdt, wie voor God en menschen dat niet wil erkennen, die moge den naam christen voor zich opeischen, verder dan het dragen van een naam brengt hij het dan ook al niet.

En daarom vinden christenen hier al dadelijk een vereenigingspunt, dat zij samen bidden kunnen. Dat zij samen kunnen vragen om vergeving van hun schuld. Dat ze ook voor elkaar belijden: wij hebben een dwaalziek hart.

Maar ook de wereld buiten ons is vol van ongerechtigheid. Zeker, er is in die wereld zeer veel, dat goede gave van God is. Er is buitengewoon veel schoons. En talloos zijn de dingen, waarin wij onzen God moeten verheerlijken. Vandaar dan ook, dat Christus zelf ons de bede: Uw Naam worde geheiligd, op de lippen legt. En in al Gods werken zullen wij onzen Schepper groot maken.

Doch we weten maar al te goed, dat we met die wereld en met die „ga, ven" der cultuur ook buitengemeen voorzichtig moeten zijn. Immers ook onze cultuur heeft bestanddeelen, welke zeer beslist schadelijk zijn voor het geestelijk leven. Een groot deel van de verwildering van een breede schare van ons volk komt voor rekening van wat als kunst zich aandiende. Het aandeel van pers en theater in de ontkerstening van ons volk is moeilijk te overschatten.

En wanneer wij nu met deze en andere gaven der cultuur in aanraking komen, moet de vraag gesteld, of wij voldoende genade hebben ontvangen, om tegenover deze dingen recht te staan, wanneer we geroepen worden, na te gaan, of hier van zonde kan worden gesproken of niet.

Nu is het hier niet de plaats om lijnen te trekken voor het practische leven. Trouwens onze tijd is er allerminst rijp voor, om te zeggen, . waar de grenzen loopen. Maar wél willen we er aan herinneren, dat we nimmer het vreeselijke feit van liet bestaan der zonde uit de oogen mogen verliezen.

En dat „ons hart boos is en schuldig" en dat we dikwerf maar al te zeer geneigd zijn, zoowat door de vingers te zien, wa, nneer het dingen geldt, die ons aangenaam zijn.

En nu kan het evenmin de bedoeling zijn, dat bij ieder geval men samen ga zitten uitvorschen, of iets ook mogelijkerwijs zonde is, om dan tenslotte het „veto" al dan niet uit te spreken. Dat zou bedenkelijk veel gaan gelijken op het doen va.n de Farizeeërs.

Maar wel bedoelen we dit: heel onze christelijke levenshouding moet ten opzichte van de cultuur gedragen worden door onze belijdenis omtrent het verwoestend karakter va, n de zonde. Opdat we andere normen aa.nleggen dan' kunstzin of wetenschap; opdat we anderen leidraad hebben, dan ons eigen begeeren.

Indien deze houding, die van een teere concienfie, wordt gevonden bij de onderscheiden cliristenen van verschillende „cultuurlage", dan blijft althans in beginsel de eenheid in de houding bewaard.

Dit is het karakter va.n onze cultuur: men gelooft in den mensch; in zijn grootheid en goedheid, in zijn toekomst en zijn heerschappij.

En elk christen staat daar met zijn besohonwing recht tegenover. Wij gelooven niet in den mensch. We gelooven, naar ds Schrift, dat deze cultuur uitloopt op een geweldige chaos; één geweldig zonde-festijn. Nu trekken we ons niet terug. Wij houden, zoolang het dag is, het ideaal hoog. Ma.ar zóó, dat onze wandel niet anders dan „in de hemelen" mag zijn.

Een tweede kenmerk van elke cultuurperiode, die een zinkend leven vertegenwoordigt, is dit, dan men zoo weinig a-prioristisch is. Dat wil zeggen, dat men meent zich te moeten wachten voor het aannemen van enkele dingen, die „van te voren vaststaan".

Men verweipt zoo spoedig hetgeen zich aandient als „onder alle omstandigheden zeker".

En dikwerf is dat doen een reactie. Immers het kan niet ontkend worden, dat er Lij velen in tijden van kracht een neiging opkomt, om een „een eed te doen" bij uitspraken van groeten en geweldigen — uitspra.ken, die dan later wel eens minder houdbaar blijken. Nu is dat geen wonder. Menschen met een rijken geest vergissen zich evengoed wel eens, als menschen, die weinig beteekenen. En men doet beter op de vele bewijzen van een buitengewoon helderen blik van dezulken te letten, dan telkens na te gaan, waar zij faalden.

Maar toch is het te verstaan, dat in de bepaalde constellatie van een tijd als de onze, er een sterke neiging komt, toch vooral niet a priori zekere dingen vast te leggen.

Toch zullen wij als christenen nimmer mogen vergeten, dat juist ons christendom ons a-prioristisch maakt. Zijn we christen, dan staat krachtens ons geloof zeer veel voor ons vast. Dan zijn er dingen, .waarvan we zeggen: al vergaat ons leven — we houden.vast aan datgene, wat we weten. Het: „ik geloof, dus weet ik", moet voor ons ook practijk zijn.

En deze houding mogen we niet ontrouw zijn. Een christen komt nooit als een tabula rasa, een blanco blad papier, tegenover de dingen te staan. Zijn normen staan vast. Objectieve gegevens zijn er, en hij houdt ze voor zeker.

Ook dit nu te belijden, is taak van elk christen, vooral in een tijd van het geschokt worden der zekerheden, en bij deze belijdenis kunnen juist de christenen elkaar büjvend vinden, en staan ze samen sterk.

Nu blijft evenwel van d'anderen kant hier dan ook de mogelijkheid open, dat wij, met handhaving van dit zekere, toch in menigerlei opzicht over kleinere dingen ons moeten bezinnen. En nimmer mag de eenheid van christenen gezocht worden in het „op onderdeden, en bij kleinigheden eensgezind zijn" — de eenheid wortelt in het gezamenlijk uitgangspunt.

Maar bij dat uitgangspunt, bij deze algemeene en heilige beginselen, willen we elkaar dan ook vinden, daar wil het volk zijn leiders vinden en daar willen de leiders het volk vinden, daar vinden de eenvoudigen de menschen vaai wetenschap en daa.r vinden de coryphaeën der wetenschap ook de meest ongeletterden.

En juist bij deze houding in de cultuur en tegenover de cultuur, kan die ciultuur tenslotte nimmer eeai breuk slaan in de eenheid van degenen, die Jezus 'Christus belijden als hun Heere.

We moeten minder bang worden de zonde als zonde te erkennen.

We moeten ook minder bevreesd zijn voor a-prioristisch te worden gescholden.

Maar zoo zijn we dan ook vanzelf bereid het merkwaardige woord van den Duitschen schrijver H e i m, in zijn , , die Weltanschauung der Bibel" als waax te erkennen. Hij' spreekt een waarheid uit, die onder ons allang als de belijdenis omtrent de antithese bekend was, een waarheid, die Gods volk kent sinds de profetie van Gen. 3; 15, als hij zegt: „Zooals tusschen twee gebieden efen berg de waterscheiding vormt, zoo vormt ook tusschen twee werelden een heuvel de scheiding van twee stroomgebieden. De heuvel Golgotha blijft die scheiding vormen, ook nog heden".

Samen, allen samen moeten we aJs christenen van onzen tijd dat erkennen.

Golgotha vormt de waterscheiding tusschen de twee stroomgebieden.

Dit moet onverbiddelijk blijven vaststaan.

Niet Jezus is de scheiding. Zóó zeggen we 't niet. Terecht wijst Dr Busch in zijn „Der Christ und das kulturelle Leben" er op, dat men zóó van een scheiding moeilijk kan spreken. Goetlie kon, tot tranen geroerd, over Jezus praten. Maar op bitteren toon vroeg hij, hem de doornen uit Zijn „kroon niet als voetangels voor te werpen".

De scheidjng is niet de mensch Jezus, die aJs „Man van smarten" ook dichters bekoort. De scheiding is het mysterie van Golgotha.

En daar ligt onze kracht en onze eenheid.

Waar bij hoog en laag een blijmoedig belijden is van dat mysterie als onze eenige hoop', daar blijft ook de eenheid en de liefde. Daar lilijft van meet af èn de liefelijkheid èn de saambinding.

Maar zoo staat dan ook voor onzen 'tijd nog het belijden van Christus als onze "Borg en Zaligmaker, midden in het leven.

Die belijdenis is noodig voor den ; enkelihg.

Maar het uitspreken van die belijdenis is tevens de verbinding-vormende kracht voor hen, die den Christus Gods belijden.

De vraag nu moet in onzen tijd gesteld, of we niet langzaam aan bezig zijn, deze dingen ietwat teveel als „vanzelf-sprekend" te beschouwen. Of er niet een neiging is, om over deze dingen te zwijgen. Zóó te zwijgen, dat de wereld niet merkt, wat er feitelijk geschiedt, en wat feitelijk ons het hoogste en het beste is.

Neen, we vragen niet om een lang betoog, om mooie woorden, te pas en te onpas.

Maar wel om een leven, dat in alles blijken doet, dat de dingen van Gods koninkrijk ons het hoogste zijn.

Dat Gods Woord ons het eerste is.

Dat onze wereldbeschouwing groeit uit ons geloof.

Dat er rapport b6staa, t tusschen ons doen en laten, en de bron, waarmt de stroomen des levens ons toevloeien: het kruis van 'Golgotha.

Want dit belijden alleen maakt het mogelijk in onzen tijd „als vrome christen te leven".

En het als vrome christen leven, zal ook voor ons , , hier haast zijn gedaan".

Doch het geheim van dat leven blijft in elke cultuur-periode, en zeker "ook in de onze:

Tot God wilt U begeven, Zijn heilzaam Woord neemt aan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

DE CHRISTEN IN ONZEN TIJD.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1924

De Reformatie | 8 Pagina's