GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Waar woont gij?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Waar woont gij?

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Jezus, zich omkeerende en ziende hen volgen, zeide tot hen: at zoekt gij ? En zij zeiden tot hem: abbi (hetwelk is te zeggen, overgezet zijnde. Meester), waar woont gij ? .Johannes 1:38 en 39.

Het eerste hoofdstuk van het Johannesevangelie vertoont in den gang zijner gedachten .wel eenige gehjkenis met den wonderlijken zang der engelen bij Christus' geboorte: Eere zij God in de hoogste hemelen en vrede op aarde, in «ie menschen een welbehagen.

Gelijk toch dat eng& lenlied in de hoogste hemelen begint in het ontoegankelijk licht van Gods heerlijkheid, zoo vangt ook Johannes zijn evangelie aan met de verheerlijking van het Woord, dat in den beginne was, dat bij Gojd was, dait zelve God was, het Leven en het Licht: Eere zij God in de hoogste hemelen!

En gelijk nu dat engelenlied uit de hoogste hemelen afdaalt naar de aiarde en naar de menschen, zoo gaat ook dit eerste hoofdstuk van Johannes voort er van te zingen, dat dit eeuwige Woord, vleesch geworden, onder ons heeft gewoond en we hooren Johannes den Dooper van Hem zeggen: Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt: Vrede op aarde!

En gelijk dat engelenlied dan ten slotte eindigt in het welbehagen in de menschen, zoo ziet ge ook in het besluit van dit eerste evangeliehoofdstuk den Christus in heilig welbehagen voor 't eerst de Zijnen ontmoeten, de eerstelingen van cle groote schare, die niemand zal kunnen tellen: Eere zij God in de hoogste hemelen en vredie op aarde, in de menschen een welbehagen.

Het evangelieverhaal is zoo eenvoudig en in zijn eenvoud zoo verheven!

Het is niet interessanter gemaakt dan het in werkelijkheid is geschied.

De toebrenging van de eerste discipelen: daar is wat van te maken voor den dichtenden geest van den mensch! Maar er is niets van gemaakt. Het is alles zoo echt, zoo onopgesmukt.

Twee jonge menschen, die op het woord van den Dooper Jezus volgen. Aarzelend nog, zonder Hem te durven aanspreken. En Jezus keert zich om, vraagt: Wat zoekt gij? Zij, antwoorden: Meester, waar woont gij ? En dan worden ze door den Heiland meegenoodigd en treden met Hem binnen in de woning, waar Hij tijdelijk verblijf houdt. En daar zijn ze nu verder met Hem dien ganschen dag.

Dat is het. Meer niet.

Hoe anders dan wanneer we in onzen tijd de menschen hooren vertellen van de leidingen, welke de Heere met hen gehouden heeft om hen geestelijk tot het licht te brengen! Vooral, wanneer ze zoo dikwijls en onder stille verwondering van wie Baar hen luisteren, hun weg moeten verhalen! Dan is immers het gevaar zoo groot, dat de beeldende kracht van den menschelijken geest, eer het is gemerkt, door de schering van de werkelijkheid den inslag der fantasie héénweeft. En straks onderscheidt de mensch zelf niet meer wat er nu waarheid in is en wat verdicihting.

Hier is het alles pure eenvoud. Geen enkel trekje van de teekening is aangedikt. Het is aJles zoo heel gewoon. Haast zouden we zeggen: alledaagsch! De Heilige Geest 'heeft er tegen gewaakt, dat de menschelijke ophef aan het woord zou komen! Daarom is het zoo verheven!

Zoo eenvoudig, zoo verheven is nog altijd Gods weg voor het wordende geloof.

Door menschen, in de opvoeding, in de prediking, op Jezus gewezen en innerlijk door Hem getrokken-, al zijn we ons die trekking voorshands nog niet bewust, gaan we achter Hem, aarzelend, schuchter, zonder nog welbewust ons tot Hem te durven wenden.

Want Jezus is onder oris iii het gewaad des evangelies. Hij lééft. Hij wandelt onder ons, gisteren en heden dezelfde.

En Hij is zoo fijn van gehoor, Hij hoort ons volgen, schoorvoetend maar begeerig, zwijgend en toch zoo behoeftig!

En dan behoeven wij het woord niet te nemen. Dan neemt Hij hét woord. Hij keert zich naar ons toe om ons te vragen: „Wat zoekt gij? "

Dan moeten we ons bezinnen! Dan moeten we ons bewust worden, wat we van Hem begeeren. Dan moeten we weten, wat we ons voorstellen bij Hem te vinden. Dan moet de behoefte van ons hart ons duidelijk zijn geworden.

We zoeken toch wat! Ons hart is toch buiten Hem om onrustig! Er is toch een ledigheid iin onze ziel, die om vulling ^roept!

Zoeken we werkelijk bij Hem, neen niet maa, r een i-eligieuze streeling van ons gevoel, neen niet een ontroering van het oppervlak van ons zieleleven, maar wegneming van onze zieleschuld, reiniging van ons bezoedeld hart, vernieuwing van héél, héél ons leven?

Het is niet erg, als we dan niet aanstonds, vop hetzelfde oogenblik, een klaar, juist geformuleerd, wèl omschreven antwoord op Jezus' vraag kunnen geven.

Die eerste twee hebben geantwoord met een wedervraag: „Meester, waar woont gij? " Het is weer zoo^ echt, zoo ongekunsteld.

Ze hebben geen preciese opsomming klaar van alles, wat ze bij Jezus zoeken en van Hem zonden willen ontvangen.

Wat ze eigenlijk van Hem begeeren, kunnen ze niet maar zóó onder woorden brengen. Ze willen nader contact met Jezus. Gun ons eens rustig, uit de drukte van het leven weg, met U er over te spreken!

Ja, dat gaat maar niet zoo op eens, ons volle hart voor den Heere Jezus uitstorten! Daar moeten we rustig voor bij Hem alleen zijn.

Dan zal het gebeuren. Als niets en niemand ons van Hem afleidt. Eerst stamelend, stotterend misschien, ijiaar al vlotter zullen we in de intimiteit van de eenzaamheid Hem kumien zeggen wat ons hart van Hem wacht.

En dan zal Hij tot in de verborgens te schuilhoeken van ons binnenst leven mogen inblikken. Meester, waar woont gij? We moeten uit de drukke jacht van het leven met zijn verwarrende wisselingen uit.

We moeten naar de stilte.

Er is zooveel gebrek aan stilte in onzen tijd. Dat houdt ook de ontwikkeling van het geestelijk leven angstwekkend tegen. Daardoor blijven zoo velen, in wier hart toch het beginsel van het levende leven is ontkienid, van Christus ver! We zijn zoo druk. Druk met allerlei dingen, die voor ons leven wel van beteekenis zijn. Maar ook druk met allerlei dingen, die we zonder schade uit ons leven zouden kunnen missen.

Onze jonge menschen zijn ook zooi druk. Het is goed, dat ze zich met allen ernst voorbereiden voor de dagelijksche levenstaak, die hen straks in het harde maatschappelijke leven wachten zal. Uitstekend!

Maar, is er niet héél Veel drukte in het jonge leven, die we toch gemakkelijk zonder eenig ver­ lies voor tijd en eeuwigheid zouden kunnen missen ?

Het is goed, dat we onze ontspanning hebben. We moeten onze ontspanning hebben. Maar is de ontspanning in vele jonge levens niet geworden tot een nieuwe drukte, een heel drukke drukte,

die hen van den Heiland afhoudt?

'n Beetje minder drukte!

En dan eens stillekens achter Jezus aan, , schuchter misschien en bedeesd, om, als Hij zich naar ons keert, van Hem te vragen: Waar woont gij?

Wilt ge weten, waar Hij woont?

Hij woont, waar wij, zonder bespied te worden, zonder afleiding van anderen, aan Hem zeggen kunnen, wat we in Hem zoeken, wat ons hart van Hem begeert.

Komt en ziet!

Want wie zóó tot Hem komt, naast Hem komt, bij Hem komt, zal in Hem zien het Lam Gods, dat de zonde der wereld en «daarin onze zonde, onze eigen zonde, tot onze boezemzonde toe, wegneemt!

En dat is om nooit, nooit te vergeten!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 januari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Waar woont gij?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 januari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's