GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Broeders des He er en."

De Roomsche pers hoeft in Pater P. v. Dorp een ijverig apologeet. „De Maasbode" bevat herhaaldelijk artikelen van zijn hand, die op protestantsche uitingen _ reageeren, wanneer deze Roomsche grondgedachten aantasten. Zoo heeft onlangs Dr E. D. Kraan, Geref. pred. te Vlaardingen, een rede gehouden, waarin hij o.m. ook als zijn gevoelen uitsprak, dat Maria meer kinderen lieeft gehad dan Jezus. Voor een protestant een allerminst schokkende bewering, die, naar ook ik meen, terecht almeer erkenning vindt. Be Roomsche pers vliegt op deze „ontwijding van het heiligdom des Heiligen Geestes" echter gretig af; en de toezending van het blad, waarin dr Kraan op niet al te nobele wijze bestreden wordt, aan het adres van alle kerkeraadsleden der Geref. Kerk van Vlaardingen. doet zien, niet alleen hoe ernstig Rome het meent met de verdediging van Maria's maagdelijkheid, maar ook, hoezeer de Roomsche pers in 't ootje genomen is door de „Nieuwe Rotterdammer", met betrekking tot de vraag, in hoeverre een Geref. ouderling inquisitóriale neigingen heeft. Pate]-Van Dorp beweert o.m.:

Wij willen tegenover de bewering van dr Kraan een korte weerlegging schrijven en wijzen allereerst op het feit, dat Maria door de alleroudste schrijvers voortdurend genoemd wordt: Maagd. Hoe iou dit mogelijk ziijn geweest, als Maria inderdaad zeven kinderen had gehad?

Ook 'dr Kraan beroept zjich op de „oudste geschriften". Doch wij ontkennen het zeer stellig, dat de oudste geschriften melding rnaken van meer kinderen van Maria.

AUe kerkvaders leeren eenparig de maagdelij Idieid van Maria. Of wil de spreker zich beroepen op Helvidius, een ketter in de vierde eeuw, die Maria's maagdelijkheid ontkende? Maar dan moge hij weten, dat deze ketter onmiddellijk door de kerkvaders weerlegd werd. De H. Hieronymus noemde zijn dwahng „een misdaad en godslastering, een dolzinnige razernij, een krankzinnigheid tot eigen verdoemenis" en met vlammende verontwaardiging klinkt het: „gij, gij hebt het heiligdom van den» H. Geest ontheiligd" (Adv. Helvidium N. 13, 15).

En de H. Epiphanius schreef: „vanwaar is die goddeloosheid opgedoemd? Vanwaar die grenaelooze vermetelheid? Getuigt dan haar naam niet genoeg? Wie dorst ooit den naam van Maria uitspreken, zonder er den naam van Maagd bij; te voegen? De heilige Maria wordt Maagd genoemd

en die naam wordt nooit veranderd" (Hacres. LXXVIII. N. 6). Vandaar dat de Kerk op hare kerkvergaderingen (o.a. de 2e van Constantinopel in 't jaar 553 en van Lateranen in 't jaar 649) den banvloek heeft uitgesproken tegen de vijanden van Maria's maagdelijldreid.

Heel de rede van dr Kraan, welke uitging van de meening, dat Jacobus de vleeschelijke broeder van Jesus was, • hing dus in de lucht. Hij heeft daar maar staan te fantazeeren, doch ondertusschen de maagdelijkheid van Maria aangerand. Ook hij heeft het heiligdom van den H. Geest ontheiligd.

En Dr Kraan, die in de Geref. Kerkbode van Vlaardingen en ommelanden, van antwoord'dient, merkt daartegenover het volgende op:

1 Allereerst verwijs ik hier naar Matth. 1:25. Nadat Jozef door een engel in den droom aangaande 't wo^nder, dat bij. Maria zich voltrokken had in kennis is gebracht, neemt hij zijn vrouw ook tot zich „en bekende haar niet, totdat zij dezen haren eerstgeboren zoon gebaard had", .wat de • gedachte opwekt, dat hij 't hierna wèl heeft gedaan.

Van Roomsche en soms ook van Protestantsche zijde is hierbij opgemerkt, dat Mattheus wel, zegt, dat Jozef zich tot de geboorte van Jezus van allen echtelijken omgang met Maria heeft onthouden, doch dat hiermee nog niet uitgesproken is, dat daarna het tegengestelde geschied is. „Als men zegt, dat iets niet geschiedt totdat een andere gebeurtenis plaats grijpt, dan volgt daaruit niet noodzakelijk, dat het w è 1 geschiedt, als 't andere werkelijk gebeurt."

Eerlijkheidshalve wil ik erkennen, dat Mattheus hier over 't later gebeurde niet rechtstreeks zich uitlaat, maar ik voeg er aanstonds o.a. met prof. Grosheide deze opmerking bij .„de toevoeging heeft weinig zin, wanneer Jozef en Maria later niet als man en vrouw leefden".

Bovendien moot men er zich voor wachten, bij 'n uitspraak als deze bij Mattheus oen Irwestie als bekend t3 veronderstellen, die voor ons wèl bestaat, doch ook voor hem niet aanwezig was. Mattheus en ook de lezers voor wie allereerst zijn evangelie bestemd was, wisten, zooals ik later nog hoop aan te toonen, dat Jezus broeders en zusters bezeten 'had. Men kende hen van aangezicht of althans van name. Dat het huisgezin van Jozef en Maria onderscheiden kinderen geteld had, was nog geen kwestie, doch een feit, waarvan ieder van zelf uitging. Indien er eenige twijfel in Mattheus' tijd bestaan had, welke toch precies de verhouding was, waarin de „broeders des Heeron" tot Jezus gestaan hadden, dan was het hier de. plaats gewees't om duidelijk uit te spreken, dat Jozef en 'Maria zich altijd van echtelijk verkeer hadden onthouden en Maria alleen Jezus als zoon ontving. Doch inplaats hielwan drukt Mattheus zich op zulk een manier uit, dat ieder onbevangen lezer den indruk krijgt, dat Jozef, de man van Maria, slechts tot de geboorte van Jezus van zijn huwelijksrecht afstand deed, maar daarna met zijn vrouw 't volle huwelijksleven leidde. (Zoo ongeveer ook Zahn.)

Om deze argumentatie te versterken, voegt hij eraan toe:

In 't gansche evangelie is niet de minste aanduiding te vinden, dat Maria bevel heeft gekregen, zich van Jozef vrij te maken en in een maagdelijken staat te gaan leven. Integendeel — de enigel beveelt juist Jozef, zijn ondertrouwde • tot zich te (riemen en haar geheel te huwen. En „tot zich nemen" beduidt in de gedachten wereld van de Schrift niet: in schijn bij elkander wonen en in een schijnhuweüjk met elkander leven zonder de voUe , vereeniging en één-wording van man en ATOuw. Als man en vrouw elkander aannemen beduidt voor de Schrift: één vleesch worden-

De Roomschen moeten toegeven, dat hun overtuiging meer een dogmatische, wil men, een gevoelsoverweging, dan exeigetische noodzaak tot achtergrond heeft. Men denke aan de doemvonnissen der kerkvaders, waaraan de Roomsche overtuiging nu eenmaal gebonden is. Maar voor Gerefonneerden, hoezeer zij ook tusschen dogma en exegese verband leggen, staat de zaak geheel anders, gelijk Dr Kraan terecht opmerkt:

Achter Roomsche en Gereformeerde beoordeeling van wat kuiscli en onkuisch, zedelijk en onzedelijk is, Hgt feitelijk een heele levensbeschouiwing, waarop ik thans niet verder kan ingaan. Maar ik volsta hier met dei-opmerking, dat de Schrift de volle echtelijke samenleving van man en vrouw op zichzelf niet als onkuisch, als iets van lager orde of minderen graad van geestelijkheid beoordeelt, 't Is integendeel goddelijke be-, schikking, dat de mensch pas echt en ten voUe! Imensch, man en vrouw wordt in de volle overgave naax ziel en lichaam beide aan den een of de ander, die(n) God ons in 't huwelijk geven wil. 't Is dan ook geen heiligschennis, zelfs niet minder teer of kiesch, ook niet minder eerbiedig jegens Maria, om te meenen, dat zij na de geboorte van Jezus met Jozef het volle huwelijksleven heeft geleefd. Wij verheffen haar veeleer en zij komt dés te meer echt als vrouw en als moeder uit, wanneer wij aannemen mQgen, dat 't aldus is geweest.

Juist in de hier besproken kwestie komt zoo sterk m'Oigelijk naar voren het verschil tusschen Roomsche en Gereformeerde exegese. De eerste is gebonden door traditie, de andere alleen door de Sclxrift, gelezen op rechte wijze. Misschien komen wij op deze polemiek nog terug.

„Roomsch bakken en braden."

Al riekt de verzending van Roomsche polemische artikeltjes aan het adres van Gereformeerde kerkeraads135 leden 'n beetje naar de inquisitie (hoewel niet zonder vertoon van eigen zwakheid), toch is 't nog niet noodig, den Roomschen brandstapel weer eens in détails te gaan beschrijven, zooals de heer H. Bakels in zijn brochure „Roomsch bakken en braden", blijkens den sprekenden titel, doet. „Praktika" zegt ervan:

„Roomsch bakken en braden" van den heer Bakels geeft mij aanleiding om voor de laatste beschouwing van feiten aandacht te vragen. En dit om twee redenen.

Ten eerste omdat dergelijke geschriften het gevaar, waartegen ze willen waarschuwen, naderbig' brengen. Ieder kent de voordracht „het Zoutvat", van het jonge vrouwtje, dat zoo vast overtuigd! is, dat een omgevallen zoutvat twist • beteekent Ze slaagde er inderdaad in door hierover door te zaniken hevige ruzie te krijgen met haar eerst zoo lankmoedigen man. Wat stelt men zich er eigenlijk van voor, w«anneer men onze goedmoedige Roomschen voortdurend sart met een „als ge echt Roomsch zijt, dan moet ge ons bakken en braden", hetgeen men dan bewijst met citaten van allerlei - Spanjaarden, Italianen, enz., waarmee men dan die Roomschen wU forceeren zich solidair te verklaren? En wat stelt men zich eigenUjfc voor van den invloed, dien dergehjke geschriften hebben op niet-Roomschen? Wekken zij onder dezen niet een stemming, waarin even botte leugens van de Roomschen geloofd worden als de Roomsche man-van-de-straat gelooft van de vrijmetselaars? Dezer dagen verzekerde mij nog een „protestant", 'dat hij „met eigen oogen een Roomsch vragenboekje gelezen had, waarvan de eerste vraag luidde: Hoe moeten wij met de Protestanten omgaan? antwoord: met een vriendelijk gelaat en een valsch hart!" De heer Bakels en de zijnen zullen dergelijke plompe, afschuwelijke lasteringen verachten, maar hebben zij zich wel eens afgevraagd, iof zij niet een klein beetje mede-aansprakelijk zijn door de sfeer, die zij scheppen?

Het is merkwaardig: juist zij, die hun tegenstanders vei-wijten, dat hun theologie ontaardt in „historisme", prikkelen hen bij de minste poging, om dat verwijt te ontgaan, net zoo lang, tot ze weer in den hoek komen te liggen, waar de slagen kunnen vallen. Dat is het „historisme" in de kritiek.

De 1aatst - verschenen utopie.

In het „Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur" schrijft Dr K. J. Brouwer over een brochure van tien bladzijden, waarin de heer H. Talens te Apeldoorn (van de bekende inktfabriek) een beschouwing geeft van zijn sociaal systeem: „de sociaal-hiërarchische maatschappij". Hiermee wil de schrijver de sociale kwestie oplossen. Hij redeneert, volgons de resumptie van Dr Brouwer, aldus:

De schrijver vindt de oorzaak van den tegenwoordigen chaos op oeconomisch gebied in den democratischen regeeringsvorm en het individualistische productie-en distributiestelsel, welke twee het tegenwoordige maatschappehjke organisme kenmerken.

Nu is het laatste dezer twee kenmerken oorzaak van enorme verspillingen — de schrijver heeft het ook in eigen bedrijf ervaren — en van de onmogelijkheid tot samenwerking van kapitaal en arbeid, want alles is gebaseerd op strijd. Redelooze concurrentie óf monopolie en beheersching van den concurrent door een kleine groep grootindustriëelen, zietdaar de keuze. Vandaar 't ontstaan der socialisatie-idee, welks aanhangers de productiemiddelen in handen willen spelen van het volk, d. w. z. de massa.

Zoo luidt , dus de vetgedrukte conclusie aldus; de klassestrijd zal steeds grooteren omvang aannemen en binnen weinig jaren de productie geheel verstoren, tenzij beide partijen inzien, dat de spanning tusschen haar moet worden opgenomen in een hoogere eenheid. En dus: voortgaan op den weg van het individuaHsme is hopeloo? , . Socialisme en de massa de baas is evenmin, éen oplossing. Welnu, dan blijft er niets ^.ïidërs over dan socialisme en de besten als mpèsters.

Maar nu komt het eerste der bovengenoemde kenmerken aan de beurt. Hoe krijgen we die besten als leiders? Het parlement is verworden door den democratischen regeeringsvorm, die haar taak vervuld heeft. De komende socialistische maatschappij zal dus op hiërarchisch en grondslag moeten worden opgebouwd. En wanneer nu niet door den nood der tijden als vanzelf een mensch naar A''oren komt, die bij acclamatie tot leider wordt uitgeroepen, laten wij dan zoodra de overgroot© meerderheid der bevolking op onze hand is, ons ! iwenden tot het hoofd van den Staat, mits dit zich met de beginselen van socialisatie en hiërarchie heeft vereenigd en laat dat een ooi> ge van de beste mannen benoemen. ••; •••.; )Sss"? : '^

De kritiek van Dr Brouwer is allesbehalve mal.Mi. Een utopie, meer niet, luidt zijn vonnis. Immers:

Wonderbaarlijk doet die zin aan „zoodra de overgroote meerderheid der bevolking op onze hand is". Hoe is 't mogelijk daarop te wachten, als al dit nieuws voor de deur staat? En is dit toch weer niet heulen met de immers veirworden democratie? Neen, geen camouflage alstubheft.

Dit hiërarchisch socialisme leidt in den kortst piogehjken tijd tot burgeroorlog, aangezien wij hier niet in Italië of Spanje zijn, en de vakvereenigingen liier niet tevreden zullen zijn met de rol, die de schrijver ze goedmoedig wil toebedeelen, n.L spreekbuizen der natie te zijn, die grieven en wenschen der bevolking langs den hiërarchischen ladder naar boven geleiden, maar wier afgevaardigden nooit stemrecht zullen kunnen hebben.

Hoe kan men eenige verbetering der maatschappij als geheel, ook eenige verheffing der verworden

136 democratie — stel, dat het zoo erg is! — verwacliten, zonder geestelijke verheffing van de men-.schen. Dan wist Troelstra het beter, die van socialiseering der arbeiders sprak. Slechts als men aan (het Evangelie plaats geeft, slechts als men „de massa" niet de productiemiddelen toespeelt — dat wil trouwens het socialisme ook niet, socialisatie is heel iets anders — maar haar beweegt het Evangelie ook in zijn maatschappelijke strekking weer tot zich toe te laten, dan komt er verbetering, taiaar niet langs dezen utopischen weg.

De heer Talens is niot het eenige voorbeeld van de menschen, die redeneeren, alsof de historie nog beginnen moet.

Correspondentie. Abonné te 's B. U zult bemerkt hebben, dat de rubriek „Kerkelijk Leven" een artikel gaf van gelijke strekking. Daarom dunkt mij thans overname van het door U gezonden artikel in deze rubriek niet meer noodig.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 januari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 januari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's