GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Groene Amsterdammer zegt Carry van Bruggen het volgende: , i

„Zoekt vóór alles.”

En de zieke wilde maar niet genezen, en op eiken keer ten goedei volgde weer een neerplof, dat het hopeloos was. Maar aan deelneming ontbrak het ons niet, noch aan goeden raad. De een wist een' extraknappen specialist, de ander een onfeilbaren professor, en schuchter werden ook namen geanompeld van somnambules en magnetiseurs. Tot ik op een dag, bijl kennissen, de vriendelijke oude dame ontmoette die mij vroeg, zoo onder ©en toastj© bij^ een kopje thee:

„En hebt U het al eens met Christian Science geprobeerd? "

Nu, moet ik al heel diep in de put zijn, als een extreme wijsheid of een extreme zotheid er mij niet meer uithalen kan, ai zag ik dan Flaubert niet na, dat een „turpitude" mij; net zoo lief is als een „bon mot". Mijn welgemeende raadgeefster zag wel dat baar woorden iets in mij gaande maakten, en op den tast interpreteerend, hernam ze met de hoogmoedige nederigheid, de geloovigen van alle kleuren eigen:

„O, maar u gelooft natuurlijk niet in Christian Science, u bent zoo'n echt verstandsmensch."

Ik verzekerde haar dat ik juist als zoogenaamd „verstandsmensch" wèl in Christian Science geloofde. Namelijk in de bergenverzettende kracht van het geloof. In de oordeelbepalende kracht van de innerlijke overtuiging. In de oogriohtende werking van de „preconceived idea". Hoe anders komt het, dat na het verschijnen van „De Betooverde Wereld", in het eind van de zeventiende eeuw, de kronieken al schaarscber gewagen van met de komst van kometen samenvallende rampen? Geenszins toch onmiddellijk door dat boek, neen, dat boek zelfs was symptoom van het afnemen der vrees voor kometen —, maar omdat de menschen niet meer zagen, wat ze niet meer geloofden. „Ik geloof wat ik zie —", beweren ze parmantig. Och lieve zielen —, jullie ziet wat je gelooft! Of was elk Middeleeuwer leugenaar of hallucinant? Niet meer dan wij, voor zoover we bet niet zijn, niet minder dan wij, voor zoover we het ook zijn.

„Dus.... u gelooft wèl in Christian Science? "

„Onomstootelijk, mevrouw! Onomstootelijk geloof ik ik in de bergenverzetfjende en de ziektengenezende kracht des geloofs. Maar in het bestaan van dat geloof, daarin geloof ik niet. Wèl dus in „Christian Science", niet in Christenen....

„Hoe kunt u het zeggen! Eu die honderden dan, die ....”

„Die het met Christian Science pro*b e e r e n.... Als de dokter faalt, als de professor faalt. Ze hebben zich nooit in wat „Christian Science" wezenlijk beduidt, verdiept. Hun belangstelling is ontw-aakt met hun belang, met hun vrees, met hun hoop en hun wanhoop —, en met belang, vrees, hoop, wanhoop zal hun belangstelling verdwijnen. Alles wat ze doen is wenschen, is hop e n, ©n ze beelden zich in dat ze g e 1 o o v e n. Maar omdat ze niet wezenlijk gelooven, daarom helpt het dan ook niet, daarom brengt het zoo weinig blijvende genezing, afdoende baat....”

En terwijl de oude dame, nu gansch en al de kluts kwijt, zich tot de gastvrouw keerde om oen kopje thee, dacht ik aan Kierkegaards bijtende satire: „Wat de dominee zocht.*" Kent gij het verhaal, lezer?

De dominee zocht om te beginnen een ambt. En toen hij een ambt had, zocht de dominee een vrouw. En toen hij een vrouw had, zocht de dominee een buis. En toen .hiji een huis had, zocht de dominee een meid. En toen hij ambt en vrouw ©n huis en meid had, hield de dominee zijn intreepreek. En hij koos tot tekst:

„Zoekt voor alles het Koninkrijk der Hemelen, en al het overige zal u toegeworpen worden." En hield zichzelf voor een geloovig man.

En ik dacht ook aan dien ouden kermis van mij, die zoo sukkelde met zijn maag. Zijn dokter zei: het kon niet anders dan een maagzweer zijn en een operatie de eenige baat, maar de man rilde bij de gedachte aan opereerea alleen en nam een anderen dokter. O, hij was pas recht wat men een „verstandsmensch" noemt. Theosophie, anthroposofie, spiritisme, occultisme vatte hij met roerenden eenvoud tezamen onder den verzamelnaam „mesjoggaas". Hij leefde voor zijn zaken, voor zijn succes, voor zijn feenot, dat hem helaas alles door die maagkwaal werd verbitterd. Tot een vriend hem het adres gaf van een „igenezer door het gebed". Hij vertelde het mij, hoogst verlucht.

„Maar geloof je daar dan in? ”

Hij geloofde erin! Bij boog en laag heeft hij het mij bezworen. Hij geloofde erin, want hij w^ou immers zoo graag van die maagkwaal af. Maar hij is van' zijn maagkwaal niet afgekomen. En te denken, dat hij zeker zou zijn genezen, als hij inderdaad had kunnen gelooven. Maar omdat hij dat ééne niet zocht, twerd hem het overige ook niet toegeworpen. Zijn liefste hoop ware vervuld... had bij maar kunnen gelooven zonder hoop!

En nu zie ik dagehjks datzelfde, overal om mg heen. Want wat is er voor onderscheid tusschen Christian Science en Ooué? In den grond niet het geringste. Is de geesteshouding, waarin men niet wil slapen, maar zich verbeeldt dan men zal )slapen — en dit ecarteeren van den wil is inderdaad de groote gedachte van Coué — een andere dan die des geloofs, dat immers ook niet afdwingt (wil), maar zich simpelweg overgeeft?

Ettelijken nu heb ik reeds ontmoet, die het, om (met die vriendelijke oude dame te spreken, „probeeren met Coué", — maar schier geen enkele onder die allen, die zich, belangeloos, in 'de gedachte van (Coué ooit had verdiept. Hierin als daarin: de belangstelling valt volkomen saam met het belang, komt en gaat, untwaakt en slaapt in met bet belang. En daarom 'helpt bet zoo weinig. Het zit niet in „Tous les jours, sur tous les points je vais de mieux a mieux", of in „Qa passé, ija passé, ^a passé ...." en een touw met) knoopen bij wijze van rozenkrans, het zit in het levende inzicht, het wezenlijke begrip, dat voor den imensch van tegenwoordig, tegenover de dingen van tegenwoordig, het oude geloof vervangt.

Er is een wreede, ironische rechtvaardigheid in, dat wie als kunstenaar werkt voor het succes, .jaagt naar den roem, irooit de volheid van succes en roem' zal smaken, maar wie werkt zonder gedachte aan succes en roem, enkel uit vurige liefde en brandenden! drang, hij vindt, wat hij niet zocht, succes en roem, op een dag voor het rapen aan zijn voeten. En zoo ook in deze dingen, in het probleem van de genezing door het geloof, altijd diezelfde, die peilloos diepe waarheid: .

„Zoekt vóór alles het Koiunlcrijk der Hemelen, en al het overige zal u toegeworpen worden". Met, tot een Tantalus-kwellinjg, een hoonenden nadruk op bettweede gedeelte!

Het zal met een beetje nadenken niet moeilijk vallen voor een goed gereformeerd mensch, de gedachtenfouten, die hier en daar in dit in zijn geheel overgenomen artikeltje schuilen, te ontdekken. Over dominees en bijbelteksten moet men toch wel een beetje langer college geloopen hebben, dan bij lüerkegaard pleegt te geschieden, nog wel (de dames mogen het mij vergeven, m^aar Kierkegaard zeit het zelvers) nog wel door dames.

Maar daarom haal ik het artikel niet aan.

Ik doe het omdat we hier iemand kurmen zien worstelen met een uitspraak van Christus, die zeer te boven gaat (als het artOcel tenminste de ziel laat spreken van de schrijfster) de mate van de energie, waarmee wij dikwijls worstelen met de woorden van Christus, óók met dit geweldige. Hoe vaak halen wdj woorden van de grootste ontzaglijkheid zoo maar even met 't grootste gemak aan, zonder te hebben willen worstelen met bet zware, dat er niet o p, maar juist er i n ligt? En dan — men kan de fouten in deze redeneering eerst overwinnen, als men met deze bijbeltaal nog sterker bezig is geweest dan deze schrijfster van de Groene Amsterdammer. Zijn we dat?

Paschen en nog wat.

In het „Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur" schrijft Favonius:

Degelijke moeders lieten vroeger wel eens nieuwe kleererr op den Paascbdag ongebruikt liggen, tot groote ergernis van hunne kinderen, voor wie een nieuwe jurk, een nieuw pak, nog altijd hetzelfde plezier vormen, dat de tegenwoordige „dame" van haar robe beleeft. Dat pronlten met Paaschkleeren was ordinair. Ik kan er iets van voelen, doch meer voel ik voor de coïncidentie van het Nieuw© levenfeest met de herleving in d© natuur, met het eerst gebr-uik van een nieuw palc kleeren, van een nieuwen hoed.... op gevaar af de beteefcenis der geestehjke dingen in dit uiterlijk vertoon te zien te loor gaan! Er is ook zoo iets van symboliek in eere te houden.

IJdelheid? Het gevaar is zeker niet gering, maar is het grooter op Paaschfeest dan op andere tijden? Het zit hem niet in het nieuwe kleed, maar in het trotsche hart. En zoolang de harten niet veranderd zijn, zal de liefde tot het mooie kleed vele liefden te boven gaan. En wat zullen wij. te keer gaan tegen de heerschappij van de Mode? Het was twee eerrwen geleden niet airders dan thans, en ook toen gingen er menschen tegen te keer! Reeds in 1750 klaagde Wilhelmus van Eenhoorn in zijn boek „De Christelijke Jonkheid" over de overheersching der Mode, over het de voorkeur geven aan buitenlandsche zeden en gebruiken boven de goede Hollandsche. TWee eeuwen verder kan men dezelfde 'klacht nog aanheffen. Op het punt van de kleedirrg is het menschdom nu eenmaal veeleischend, en de vrouwelijk© helft nog iets meer dan de mannelijke. Is uw aandacht

er wel eons op gevallen, dat een vrouw niet' een hoed kan dragen gelijk een andere'vrouw; dat er onder zeshonderd vrouwen zeker zeshonderd modellen van hoeden zijn tegen een of twee voor zeshonderd mannen? Welk een individualiteit onder de vrouwen, en wolk een doodsche gelijkvormigheid onder mannen. Kuyper zou wellicht zeggen: Pluriformiteit, de zegen van het moderne leven. Of mogen we zijn uitspraalc niet aldus omzetten?

We zullen er niet veel aan toevoegen. Favonius kan aardig schrijven. Hij kan ook aardig vragen.

Op die laatste vraag zouden we willen antwoorden: kom, kom, Favoni, weet U dat zelf niet?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 april 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 april 1925

De Reformatie | 8 Pagina's