GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eros of Christus. IV.

De Dealrice-verecring van Dante, waarover we in het begin reeds gesproken hebben, heeft dan ook niet nagelaten haar leerlingen te brengen tot volle bewustheid van dit hun leerlingschap.

Zij kon hen van alle zijden lokken, omdat zij niet alleen aan het heidendom van Plato, maar ook aan het christeindom van Dante zich gemakkelijk aansluiten wilde.

Zoo heeft zij het hart gevangen van wie de religieuse gevoelens tot één godsdienstig grond-belevcn willen herleiden, en ook van wie op eigen dogmatischen grondslag willen blijven staan: de Roomschen, in hun kunst.

Zoowel over de eerste als over de tweede groep willen we, ter illustratie slechts, iets zeggen.

Men kent, juist op het terrein van de christelijke kunst, den naam van Novalis. Deze man, wiens eigenlijke naam Friedrich von Hardenberg is, en die geboren is in 1772, herinnert in zijn liefdeleven aan den middeleeuwschen Dante. Gelijk Dante Beatrice liefheeft, maar door den dood haar zich ziet ontvallen, om na dien tijd haar beeld te bewaren als de belichaming van zuivere schoonheid en liefde, die zelf weer tot injeuwe aanschouwing van en beweging tot schoonheid wekt, — zóó heeft ook Novalis een liefde gekend voor Sophie von Kühn, een kind nog. In het tweede jaar van de verloving sterft zijl En ook Novalis' ziel wordt nu door dien dood te meer aan haar verbonden; hij heft ook haar beeld op in den geest tot de hoogte van zuivere aanschouwing, en ze wordt nu zijn „Beatrice"; voor hem is zij, gelijk voor Dante, de boven-aardsche, zuiver geestelijfee liefdesgestalte. Terwijl hij over Sophie blijft droomen, wordt zij tegelijk in zijn ideeënwereld gesublimeerd, opgeheven, tot hemelsche draagster van schoonheid en zuiverheid. De liefde wordt omgezet in religie; voor Sophie verschijnt straks Maria.

Zoo wordt Novalis een ziener — naar hij meent •— van hemelsche goddelijkheid; de liefde voor Sophie, die tot religie is getransponeerd, ontdekt hem God en Christus, den hemel en de hemelkoningin.

Merkwaardig is nu, dat kennisneming van Schleiermachers „Reden über die Religion" tegelijkertijd in Novalis' geestelijke ontwikkeling te constateeren valt.'-) Wij wezen er reeds op, hoe Schleiermacher in dit boek, met zijn erotisch klinkende uitbeelding van de religieuse ervaring (do omhelzing van het universum als daad van opperste religie) aan de Eros-verheerlijking een krachtigen stoot gegeven heeft, al gebruikt hij daarvoor ook andere namen.

Zoo is dan ook de piëtist in Novalis ondergegaan in den bodrijver van het spel der geestelijke erotiek. Eerst is het zinnelijke vergeestelijkt; en straks wordt ook bij hem, als bij Schleiermacher, het zinnelijke passend beeld voor het geestelijke. Het is nog al openhartig, als iemand, die Novalis bewondert, opmerkt, dat hij gelijkt op den Johannes van het Nieuwe Testament; maar — zoo heet het dan — hij vertoont niet het beeld van den ziener op Patmos, doch van den discipel, dien Jezus liefliad, en die als zijn vertrouwde innig aan zijn borst lag. - ) Want deze onderscheiding tusschen don Johannes der paaschzaal en dien van Padmos trekt haar consequenties. Wiie den ziener van Padmos, den man van het Idare begrip', van de overweldigende, transcendente openbaring losmaakt van den discipel, die aan Jezus' borst ligt in verheugiog en in huivering van liefde, die heeft gescheiden wat één is in de bijbelsche historie; die is uitgekomen bij een stelling, die Johannes, juist als hij ligt aan Jezus' borst en ook daarna, tot den dood zon bedroefd hebben: de stelling, dat de kanon der poëzie is: het sprookje; dat het sprook-verhaal magisch is, en dat de geschiedenis weer moet terugkeeren tot de sprook.

Maar Novalis meent het met die spreuk over de sprook. 'Straks bereikt zijn droom over Maria, tot wie Sophie hem opleidde, heen, den Heiland:

Der Winter weicht, ein neues Jalir Steht an der Krippe Hochaltar. Es ist das erste Jahr der Welt; Die sich dies Kind erst selbst bestellt.

Die Augen sehn den Heiland wohl, Ilnd doch sind sie des Hollands voll, Von Blumen wird sein Haupt geschmückt, Aus denen er selbst lioldselig blickt.

Er ist der Stern, er ist die Sonn', Er ist des ew'gen Lebens Bronn, Aus Kraut und Stein und Meer und Licht Schimmert sein kindlich' Angesicht. s)

Wij zouden op deze dingen hier niet wijzen, indien Novalis niet een trouw vertolker in Nederland had gevonden, n.l. in den allerminst confessionselen Houtens. Hij heeft de Maria van Novalis, die niets anders is dan een erotische vergeestelijking, aan Nederland doen zien:

Liefde reikt heur volle schale Mij vóór eiken avondval.

Hare heiige teugen beuren Mijne ziele lichte-waart: Dronken sta “k aan 's hemels deuren, Staan mijn voeten nog op aard,

Tot dat zaligend aanschouwen Dringt geen angst meer door van smart: O de Koningin der vrouwen Schenkt de trouw mij van haar hart!

Hier is dus Beatrice-Maria, ook bij Novalis; zij vermag te wijzen den Christus en hij staat aan den einder van den weg der geestelijke liefde. En — die bewondert en na-zingt, is Boutens, die ook van Boeddha klanken verneemt met vreugde:

Als hij maar van mij is, Heeft mijn hart al wat het vraagt. Zalig als de serafijn is, Die der Jonkvrouw sluier draagt: Mijn verrukte zinnen Kunnen 't aardsche haten noch beminnen.

Broedren lang verloren Vind ik in zijn jongeren herboren.

Maar sterker nog dan dit is de betuiging, dat wie langs de wegen van Danteske Beatrioe-vereering getreden is tot het eindpunt der liefde, den waren zin grijpt van het avondmaal des Lams. Geen openbaring is daarvoor noodig, noch het spreken van de loerende stem van Jezus: om te verklaren het teeken van brood en wijn als het teeken des Nieuwen Testaments in Zijn bloed. Als wij nog eens van den discipel Johannes mogen spreken, dan denkt Novalis er zóó over: 'al hoort Johannes volstreld niet de • stem van Jezus spreken ter verklaring van het sacrament, het hindert niet. Laat hem maar in liefde liggen aan de borst van den Meester, den geliefde; het zal genoeg hem zijn. Want God heeft — zoo zegt de bijbel — wel gesproken op velerlei tijd en velerlei wijze door de profeten, en hij heeft aan sommige van zijn profeten nog wel den „angelus interpres", d.w.z. den engel-v e r k 1 a a r d © r gegeven, en die engel-verklaarder is tenslotte wel volkomen opgeklommen tot opperste wetenschap en profetie in den Christus, die do Hoogste Profeet is, ook voor Johannes en voor alle dragers van het geheim zijner liefde, — maar voor Novalis is dit alles niet geschreven: aan de liefde heeft de discipel van Christus hem genoeg; alle verklaring ligt in de liefde zelf. Door Eros wordt Christus verklaard. En Boutens vertaalt weer:

Weinigen weten Der liefde geheimnis: Eeuwigen honger, Onleschbaren dorst. Des avondmaals Godlijk iDedoelen Blijft den aardschen zinnen een raadsel; Maar wie ooit van Liefdegloeiende lippen De' adem des levens dronk. Wiens hart siddrend versmolt In golven heilgen gloed, Wiens oog openging Dat het peilde

Der hcemlen ondoorgrondelijk diep. Zal eten van zijn lichaam En drinken van zijn "bloed In eeuwigheid.

Wie heeft van 't aardsche lichaam Den hoogen zin geraden? Wie kan zeggen, Dat hij het bloed begrijpt? Eens is alles lichaam, Eén lichaam: Door zijn hemelscli bloed Waadt elk zalig paar. 4)

Het behoeft geen nader betoog, dat dezelfde verheerlijking der Liefde, die zich om den Christus beweegt en Hem in liefdes schellen glans doet zien, ook met wellust de „iVIag dalen a"-ge stalt e om den persoon van Jezus zich laat bewegen; immers, om den persoon van Maria IVIagdalena heeft zich de legende gevormd, dat zij eens een overspelige vrouw was, die door Jezus' liefde tot boete en tot de hoogere liefde gezuiverd werd. Deze zwoele fantasie schept om Üen Christus een sfeer van worsteling: het is de strijd tusschen aardschen en hemelschen Heidebrand, de spanning ook in de ziel van iWagdalena, die van den man Jezus komt tot den leeraar, en van den Jeeraar tot den Heiland harer ziel. Of men al bewijst, dat Maria Magdalena de vrouw niet is, die men verwijten kan, dat haar de hartstocht der zinnen heeft geschroeid; het baat niet. De Magdalena-verzen zijn te veel, om hier eruit te kiezen. Een van de meest gedurfde in dit spel met historie is wel onderstaand vers van Jan. R. Th. Camert^), die — let wel — nog na den sterfdag van Christus Maria Magdalena laat vallen in < ien roes der zinnen, omdat zij daarin zich „troosten" ^1 over het verlies van de liefde, die in Jezus' stem tot haar sprak:

—De nacht valt al voorbij de lanen der olijven «n in de teedere tuinen van Ghetsémané, ~" o, ziel, mijn ziel, zult Gij hier eenzaam blijven, «1 zonder antwoord voor uw smartelijke beê, —

en dan de angst, de warre vrees, te weten, üat nu de droom, waarin ik U, o Jesu, zocht moet breken, — dat weer dit hart vanèèn-gereten zich volgen gaat tot zijnen eendren tocht.

If keer weer om, ik kan U toch niet vinden, 8'J zijl voor een als ik te ver, «oor dezen dwazen nacht zal 'k dolen als - een bUnde zonder de schampre hoon van lampen-Hchte ster.

En morgen zal Jeruzalem mij schouwen, •itbundig en vermeteler, als ooit te voren, — , 00 zal tot trieste troost mij, schoonste zijner vrouwen, ie Avereld en haar liefde toebehooren.

Misschien is aan deze Magdalena-poëzie van helle fantasie en zwoele gedachten niet geheel vreemd het volgend vers van M. Nijhoft over den „soldaat, die Jezus kruisigde":

Wij sloegen hem aan 't kruis. Zijn vingers grepen Wild om den spijker toen 'k den hamer hief — Maar hij zei zacht mijn naam en: „Heb mij lief —" En 't groot geheim had ik voorgoed begrepen.

Ik wrong een lach weg dat mijn tanden knarsten. En werd een gek die bloed van liefde vroeg: Ik had hem lief — en sloeg en sloeg en sloeg Den spijker door zijn hand in 't hout, dat barstte.

Nu, als een dwaas, een spijker door mijn hand. Trek ik een visch — zijn naam, zijn monogram — In ied'ren muur, in ied'ren balk of stam. Of in mijn borst of, hurkend, in het zand.

En antwoord als de menschen mij wat vragen: „Hij heeft een spijker door mijn hand geslagen".

Immers, ook hier komt weer de liefde bij den gekruisten Christus met wilden drang naar voren; en wat zij wekt, openbaart zich in gelijke heftigheid.

In dit vers, en in al deze gedichten, is wel een gezicht op het menschelijk branden der liefde naar de natuur, doch er is geen begrip van haar goddelijk verteren naar den G«est. Er zijn er onder deze poëten, die in den Christus een „brandend braamboscli" van meedoogen zien. Maar die braambosch is dan ontstoken van geen andere dan van menschelijke liefde, en daarom wordt hij vanzelf tot een braambosch van g o d d e I ij k e liefde. Want het vuur, dat in Jezus' menschelijke borst door de liefde ontstoken is, dat is geen ander dan het goddelijk vuur, dat in alle liefde laait, hier beneden.

Het menschelijke is hier het goddelijke in zichzelf.

„En juist daarin heeft deze erotiek van Golgotha den bijbel tegen zich-Zij laat de liefdevlam uitslaan naar buiten uit Jezus' ziel tot de wereld om hem, maar zij heeft geen gezicht op het vuur van God, dat van boven af komt tegen hem, het vuur van recht, van den ijver, die verteert om der zonden wil. Dit liefdevuur loopt evenwijdig met alle aardsche vlammen; het grijpt om zich heen met den brand van natuur, doch het wordt niet gestuwd door den stormwind, dien de Bijbel heeft gehoord: den stormwind, die van boven uit zalen van Gods recht, uit-schiet tegen de aarde met haar gruwel en haar dood.

Een voorbeeld lichte dit toe.

IChristus heeft het stervend tarwegraan genomen tot beeld van Zijn eigen dood; dat graan was het mindere, dat beeld werd van het meerdere; het beeld werd genomen uit de natuur, maar de vervulling was in liem zelf door den eeuwigen Geest. „Indien het tarwegraan in de aarde niet valt en sterft... zoo blijft het alleen; maar indien het sterft, zoo brengt het vrucht voort." Alzoo is de wet van het tarwegraan. Maar de tarwe moge, stervende, zich vermenigvuldigen, tot verheerlijking, tot h oogeren levensbloei, komt die tarwe niet. Doch de Zoon des menschen zal verheerlijkt worden. Zoo spreekt Jezus Christus in zijn rede over het tarwegraan.

Maar straks komen ze, die den adem der al-liefde in natuur hoeren gaan over de velden, waarop het tarwegraan zijn dood volbrengt; en zïj keeren de vergelijking om: de tarwe is geen beeld voor Christus, idoch Christus is het beeld voor de tarwe; Hélène Swarth heeft het zoo gezien: , .

Weldra zal rijzen uit den donkren grond '•

Het ritslend graan, eerst groen, dan zormeblond.

Dan komt de maaier, in het morgenrood

En velt die weelde voor dor menschen mond.

En 't graan, als Christus, die zijn liefde bood.

Door eigen dood wordt levengevend brood, s)

Als iemand zegt: „maar dit is spelen met woorden!" dan antwoorden wij ontkennend.

Want als Christus het beeld van het stervende tarwegraan gebruikt, dan is dat beeld onderworpen aan de wet, die voor al zijn beeldspraak geldt: het beeld is goed, maar het is niet adaequaat; het kan de waarheid zeggen, doch haar niet uitputten.

En in andere beelden dan zulke kan zich de christelijke gedachte niet gieten. Dat beelden niet adaequaat kunnen zijn, is de eerste grondwettelijke gedachte van alle bijbelsche uitloggingskunst.

Doch als dan hier de dichteres het tarwegraan beziet onder het licht van Christus, en niet het omgekeerde doet, dan heeft haar bewondering voor het rijke, kiemende leven der natuur, haar gedachten afgeleid van den Christus der Schriften-

Dan heeft de „Liefde voor het Al-eeuwig Leven", die z5j als God heeft aangeroepen onder vele namen') ook onder den naam van Eros, dan .heeft, zeg ik, Eros «"ijzende over de bloeiende velden van oogst, haar aan den einder niet kunnen wijzen den Christus, die gepredikt wordt naar de Schriften.

Want juist den tegenovergestelden kant wijst de bttjbel uit, als hij opent de doffe, blinde oogen tot de aanschouwing van den Christus Gods.

En nu de Roomschen?


1) Vgl. N. J. H. Swierstra, Novalis' Geistliclie Lieder, De Beiaard, 9e jaarg., dl. 2, W. 311 v.

2) Philipp Witkop, in inleiding op: Traum luid Welt, Auswahl aus Novalis, Berlin, Deutsche Bibliothek, Oct. 1912, bl. VI, VII.

3) Traum und Welt, 77.

4) P. C. Boutens: Carmina. Mooier nog Novalis zelf:

In. himmlischem Blule Schwimmt' das Selige Paar.

5) Maria van Magdala. De Nieuwe Gids, Maart 1925.

6) Nieuwe Verzen, Nederl. Bibl., bl. 47.

7) Nieuwe Verzen, 39.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1925

De Reformatie | 8 Pagina's