GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eros of Christus. VIII.

In de tweede plaats — zoo zeiden we — gaat •ons verzet óók uit tegen de religieus-aesthetische uitbeelding van den Christus en van de verhouding, waarin hij staat tot de minnende en schouwende en werkende ziel, zoo vaak daarbij de Christus de trekken van Eros' beeld vertoont.

Kalff, die over de geestelijke erotiek van de middeleeuwen uitvoerig schreef, heeft bij zijn bespreking van Meclrlhild van Maagdeburg (c. 1212—1277) eraan herinnerd, dat ook bij haar „de minne" optreedt als middelares tusschen God en de ziel. En dan voegt hij aan deze mededeeling toe: „Hier en daar zijn hare godsdienstige opvattingen en beschouwingen, uit streng-dogmatisch oogpunt, gewaagd genoeg en een ketter jager zou deze zorgeloos rondzwevende vogels licht onder schot kunnen krijgen ..." i)

Men kan er zeker van zijn, 'dat „de ketterjager'' niet alleen door Kalff aangewezen wordt als de man, die met plompe jagersvoeten den lusthof van liet spel der argelooze zielen, der van de min ontstokenen^ betreedt.

Nu zóu ook inderdaad de ketterjager hier genoeg te doen hebben. Die voorbeelden, die Kalft zelf aanhaalt =) uit het werk o.a. van Willem van Afflighem (Leven van Sinte Lutgart) en van Hadewyeh (die een „walm van zinnelijkheid" de zuivere vlam van haar geestelijke minne laat verdonkeren in haar bescbrijving van de ontmoeting van Jezus), zouden de jacht dan ook voldoende motiveering verleenen, temeer, waar Kalff zelf een poging waagt (die niet al te ernstig opgevat is evenwel), om de voortbrengselen van de dichterlijke geesten thuis te brengen op het erf 4 er theologie en der Bijbel-verklaring (openbaring van jfohannes en Hooglied), s)

Toch meen ik, dat wie elk bezwaar, dat tegen de producten der geesteüjfce erotiek wordt ingebracht, zoo - maar op rekening van de ketterjagerij schuift, ten zeerste miskent de diepte van de religieuse grondvragen, die hier in geding zijn.

Want er zijn tegen de vergeestelijking van de erotiek, niet het minst in de betrekldng tot den Christus, onderscheiden bedenkingen te opperen, juist in naam van de religie en haar waarachtige, zuivere, liefde.

Want: Christus wil niet staan op het eind van den weg, dien de sexueele lust inslaat. Al geeft men hem op dien weg de hoogste plaats, hij weigert toch die „eer".

Het was nog al eerlijk, dat Van den Bergh van Eysinga durfde schrijven: „Denken wij ons © e n 1 ij n, die door de punten A en Z begrensd wordt, en A stelt "het begin voor, d.i. het geslachtelijke, en Z de opperste ontzinlijking, zooals zij wordt gevonden bij Plato en Dante, dan is natuurlijk een verschuiving in de richting Z een ontwijken van het nog volstrekt natuurlijke, dat is uitgedrukt in A". *) Hier wil deze in eigen godsdienst en kunst zelf ook erotisch denkende en voelende mensch niet alleen uitspreken, dat Eros, geestelijk verstaan, het geslachtehjke leven van den sexueelen drang bevrijdt en het opheft tot liooger standpunt (maar de feiten weerspreken dat bij zeer velen); maar ook komt hij tot de erkenning, dat het sexueele instinct en dp geestelijke beleving van de dichters der liefde Gods op èén lij-n te plaatsen zijn, dat men van het eene tot het andere komt langs de baan, die tusschen A en Z begrepen is. Zoo wordt niet alleen aan Cliristus, die in de Openbaring van Johannes aan het wereldleven de 0-mega dicteert, het recht gegeven, van zich zelf te zeggen: ik ben de alpha en de o-mega, ik ben de A en de Z, bet begin en het einde; want Eros mag het ook zeggen: het geslachtelijke is de alpha, het begin, en de liefde tot den schoonen God van Diante, en de aanschouwing van den , zoeten Jezus is de omega, het einde. A en Z. zijn de einden • van één en denzelfden weg.

Hiertegen komt nu in opstand: de bijbel. Hij heeft ons bet leven der seksen en de trekking van die twee tot elkander wèl op een zeer hoog en heilig plan doen zien, maar toch het leven der geslachtelijke liefde geplaatst op den weg van wat v o o r b ij g a a t en bestemd, is om te verdwijnen. Huwelijk en huwelijksliefde hebben reeds in den paradijs-toestand de taak het dienende middel en niet de eere van het b e-oogde doel. De t ij d, die immers wisselt en word t, de tijd moet baren en vermenigvuldigen, opdat de eeuwigheid straks de kinderen, die de tijd heeft geroepen tot het licht, zou sieren met den bruidstooi van God. Die kinderen dezer eeuw, zegt Clu'istus, trouwen en worden ten huwelijk gegeven, maar die waardig zullen geacht worden die eeuw te verwerven, zullen niet meer trouwen: als engelen Gods zijn ze.

Zoo plaatst de bijbel bet sexueele niet als de A op het begin van den weg, die langs • lijnen van evolutie uitkomt bij de Z van de geestelijke liefde tusschen God en zijn schoone zielen-in-volmaking; — want het sexueele moet blijven tot bet einde der dagen, opdat daarna de eeuwigheid het „worden" zou doen overgaan in het „zijn", en de beweging van den schoot, die baart en in arbeid is, zou worden stilgezet in de onveranderlijkheid van de eeuwdgheid, die dan de bruiloft zal aanrichten van het Lam. Maar die eeuwigheid is dan niet de Z, waar vanzelf uitkomt wie bijl A is begonnen en den weg heeft afgeloopen tot het einde toe; want de bruiloft der aarde blijft in den tijd besloten en gaat niet automatisch over in de bruiloft des Lams; evenmin als de ontwildceling van den tijd vanzelf zonder schok ken zou overgaan in, Gods eeuwigheid. Met g e w è 1 d, in stormen en onweer, in vuur en zvvavelworp, zal volgens den bijbel de tijd worden verwonnen door de eeuwigheid. Maar dan kan ook niet de liefde, die van beneden is, (en die ook in het psychische toch nog sexueel is) een bruiloftsmaal aanrichten, welks begin (A) op aarde. en welks einde (Z) in den hemel is. Die tafel der brniloft van de sexueele liefde staat bij de geestelijke erotiek met zijn eene uiteinde op aarde, met zijii andere in het opperste van Gods hemel: panis hominum fit panis angelicus. Maar de bijbel zegt, dat de bruiloft des Lams haar tafel niet aanrichten zal, of eerst moet in den brand der wereld ook tot asch vergaan zijn elke tafel waaraan a a r d s c h e liefde het gastmaal toerichtte.

Wie nu den bijbel de religie laat leeren, die weet dat de liefde van de aarde wel voor-beeld, wel afschaduwing, maar niet het eerste bedrijf is van do bemelsche liefde. Ze bereidt haar wel voor en arbeidt wel daarheen; doch daarin staat ze gelijk met el goed werk van christelijke gehoorzaamheid. Wie het alphabet van aardsche liefde ten einde toe heeft opgezegd, en dus 'van , , A" tot „Z" is gekomen, die zal een nieuw alphabet moeten leeren, wil hij de liederen van de bruiloft des Lams zingen. In de hemelscbe bruiloft is de beste leerling van Beatrice nog een „an-alphabeet", als hij niet van boven door Christus en Christus' Geest is onderwezen in het gt beim der liefde Gods. Niet wij zeggen het, maar Kalfi, dat zuster Hadewyeh op de grens van het platte staat met haar beeldspraak van de taverne, waarin Minne haar gasten bedien t.^) Maar de Bijbel zegt dan ook niet, dat de Opperste Mi mr e, maar wèl dat de Opperste AV ij s h e i d haar huis heeft gebouwd: ij heeft haar zeven pilaren gehouwen; zij heeft haai' slachtvee geslacht en haren wijn gernengd, ook h zij hare tafel toegericht. Eir nu noodigt zij en zegt:1 komt, eet van mijn brood en drinkt van den wijn dien ik gemengd heb. 6)

Hier is óók een gasünaal van verheuging en van liefdfe een noodiging tot waarachtig leven. Maar tot dat gastmaal roept niet de stem van de „Minn e", dit | van beneden, doch die van de VV ij s h e i d, die „opperst" en dus van boven is.

Zóó spreekt nu de bijbel, die dichters maakt tot psalmisten aan de deur van Gods tempel, en niet tot troebadoers aan het venster der aardsche liefde. Laatstgenoemden zeggen in hun vroomste oogenblikken tol God, dat zij op hun plekje de wijsheid liebben gevonden : „Wij worden dronken van de vettigheid van Ü'' | huis en Gij drenkt ons uit de beek Uwer wellusten" doch — laat ons, o C-rod, in den schemer staaa> want Eros houdt van den schemer en van de zachte bedwelming, en mystiek doet de oogen toe en I Eros doceert niet en schuwt den leergang der| profetie. Maar de dichters van den bijbel, die naar de» tempel opgaan, en als zij ver van hem zijn, dan MI naar hem uitzien, zij zeggen in één adem erbij: ^\ UW LICHT zien w'ij bet LICHT (Psalm .36:9 en 10).

Daar is Eros overwonnen: mystiek en dogma, ff* lust bij God én wetenschap omtrent den Allerhoog*'I liefde gloed en kennis-licht, stilstand in hefde «"1 voortgang in kennis, ze hebben hier elkander gevold*' en reiken elkaar de hand. De bijbel heeft óók zangers: maar zij zingen op Gods feesten, niet in roes

maar in hoop, geloof en liefde. Erotische zielen hebben genoeg aan de beek van wellusten Gods; zij zullen in hun wellust zelf wel opgaan tot God, van A wel .komen tot Z. Maar de psalmen vinden God niet aan het eind van den weg der lusten, doch in de over-•straling van zijn licht. En dat licht komt van boven: in ÜVV hcht zien wij het licht. Elke liefdetafel is een tafel waaraan God mede aanzit en Zijn schoone •Christus: dat is het axioma van de leerhngen van Eros. Maar de leerlingen van Christus weten niet, of zij aan de tafel van Christus dan wel aan die der duivelen zitten, als niet tafel en gasten te zamen zijn gezet in het over-stralende LICHT van God.

Men heeft gezegd, dat het Hooglied en de Openbaring van Johannes de geestelijke minneliederen der middeleeuwen hebben geleerd. Het kan zijn. Maar die twee boeken zijn dan ook niet goed gelezen. Want in het Hooglied komt de bruid niet tot de gemeenschap der liefde, of zij' heeft eerst den afstand tusschen dein, geliefde en zichzelf klaar en duidelijk gezien (2:17); van de hoogheid en de souvereiniteit van den bruidegom: an haar ziel is zij zóó doordrongen, dat zelfs in den droom (5:1) haar hart onmiddellijk reageerf tegen zulk een schuldige gewenning aan de liefde, waarbij de gehoorzaamheid, dat is in bijbelsche taal: et „vreezen en beven" niet ieder oogènblik als een Jioog gebod zichzelf herkent (5:2—7); en ook eindigt het boek met zijn innigste gemeenzaamheid met een erkenning van de hoogheid van den bruidegom, die in zijn toenadering tot de bruid toch tot eiken prijs zichzelf moet blijven en niet in gemeenzaamheid zich moet versmelten met de bruid en haar leven (8:14). En wat de Openbaring van Johannes aangaat: aar is wel alles visioen, maar alles komt dan ook van boven. En aUe minne-zangers van de erotiek van middeléeuwsche en ook alle hedendaagsche troeiadoers van 'God bijeen, hebben geweigerd te erkennen wat toch de inleiding is in Johannes' visioenenreeks: toen ik Hem zag, viel ik als dood aan zijlij voeten". Dat is bij de erotiek het einde van de hefde, van den roes, de vurig begeerde verzinking in eigen ^ielediepten. Maar bij Johannes is dat het verschrikkende, , het gansch zeer ontstellende begin; het komt over hem, niet door de immanentie van Christus, maar door diens transcendente hoogheid. Geestelijke minne-•zangers zeggen eerst: om Heere Jezus, ja, kom haastelijk; en als zij dan daarna in zW^ijm vallen, dan •zeggen ze: ls dood viel ik aan zijn voeten. Maar Johannes valt eerst als dood neer; en d a h gaat hem de hemel open in geweldigheid; en eerst aan het einde van de reeks der gezichten roept hij: om Heere Jezus, ja, kom haastelijk. Het visioen der erotiek eindigt in de overtuiging, dat Jezus Christus is gevonden en heel nabij was. Maar in de Openbaring leert het, dat "'] nog zeer ver weg is; dat Hij nog „komen" m^oet^ eenmaal Want dat komen is een onderdeel van wa-t jiien noemt „de geschiedenis der Godsopen-•paring". En wat God tot geschiedenis maakt Ji een wereld-omspannend proces, in een alle tijden door-slaande worsteling, dat mag niet tot een m o m e n-t e e l e genieting worden gemaakt van een enkele in de afgronden van haar eigen diepten afdalende ziel. Liefde rekene met het feit: ods opvaart ter bruiloft is ei-wel: aar zij is een schrijden door de eeuwen, en een komen, een overkomen tot de groote gemeenschap der heiligen.

Wie deze dingen gelooft — on is deze religie niet groot en zwaar van profetie en van dichterlijkheid? — die kan Boutens niet navolgen in zijn vertaling van dit kluizenaarslied van Novalis:

Gaarne blijft mijn glimlach dralen . In den diepen nacht van ^t dal: Liefde reikt heur volle schale Mij voor eiken avondval. Hare heDge teugen beuren Mijne ziele lichte-waart: Dronken sta 'k aan hemels deuren. Staan mijn voeten nog op aard-Tot dat zaligend aanschouwen Dringt geen angst meer door van smart: O de Koningin der vrouwen Schenkt de trouw mij van haar hartt')

Hier blijft het hart dralen in het diepe dal. Maar het Hooglied eindigt met een heenwijzing naar den hoogen berg. Hier staat men dronken aan de deur des hemels. Maar op Patmos ligt een als dood aan Christus' voeten.

De religie van den calvinistischen mensch kan dan ook niet verdragen, dat Eros zijn vuurwerk ontsteekt om de illuminatie te geven aan het kruis van Golgotha» Want de liefde heeft haar j.spel", en zij jaagt niet naar een doel, omdat zij verzinken wil in het oogènblik. Maar Golgotha, al brandt het van liefde, is strijd en bloed; het is Gods jacht naar het doel van zijn wereld-herwinning. Liefde houdt van herhaling, zij wil den omme-'gang in lusthoven. Maar Golgotha is een feit als alle feiten van Gods openbaringsgeschiedenis: het is maar 'éénmaal geschied; herhaalde het zich, het zou tot een vloek worden. Bij Eros betreedt men arcadische velden van •\Toolijk spel en speelsche vroolijkheid; maar boven Golgotha roept God uit, dat een veldslag maar eens geleverd wordt: en de Heere Tsebaoth is een Krijgsman! Eros zet stil; Christus drijft in beweging en haast zich van Goeden Vrijdag tot Paschen en van Paschen tot Pinksteren. 8)

De school van Eros kan daarom ook wel de paapsche tnis bewonderen; het is geen toeval, dat het juist de Roomschen zijn, die Beatrice en Maria en de graal en Eros hebben ingehaald in hun kunst: de mis is op haar manier toch óók de wel-hist tot het feit, de lust der liefde, de zonde tegen het „éénmaal" waarfaiee de Schrift de heilsfeiten aaiikondigt. Maar met het „avondmaal des Heeren", opgevat, niet naar Novalis', doch naar Calvinistischen zin, verdraagt hij zich niet. Het dogma, ook van den catechismus, gaat, boezeer veracht, de dichters niet voorbij: het heeft, als zij willen hooren, een woord, ook voor hen. Bij Eros heeft men genoeg aan „Traum und Welt". Maar Christus komt met bloed en werkelijkheid; kunnen ook de dichters niet een uur met hem waken? Waken?

Geen ketterjager, maar de toch wel algemeen erkende Scheler heeft erop gewezen, dat de vroegere en tegenwoordige, de mystieke zoowel als de aesthetische liefdevergoding zich grondt, althans zich gaarne beroept op de wereld-eenheid van het al: zij leeft tenslotte van het dogma van de eenheid van den bestaansJ grond aller dingen en neigt over tot Schillers;

Was den gröszên Ring bewohnet. Huidige der Sympathie! Zu den Sternen leitet sie, Wo der ünbefcannte thronet. 8)

En als we daaraan denken, dan komt de onloochenbare noodzakelijkheid van ds broederschap van dogma en kunst weer in alle scherpte naar voren treden. Want — Franciscus van Assisi is het sprekend voorbeeld, waarop we reeds wezen — bij Eros is het spel der liefde, en de hooge Christus komt in de liefde als gelijke naar ons toe. Hij wordt „de vriend", „de broeder". Maar bloemen zijn ook broeders en de dieren des velds niet minder: want één levensgrond is immers in die alle, en dezelfde levensdrang werkt toch in hen' Doch de kerk heeft beleden en juist het Calvinisme heeft die beUjdenis bewaard: dat de Christus tegelijkertijd onze broeder én onze Heer is; dat hij met ons den naam draagt van Zoon Gods en toch van nature boven ons staat krachtens eeuwige goddelijke generatie; dat Hij wèl zegt: ik heb u vrienden genaamd, maar ook: Wie den wil Gods d o e t, d i e is mflM moeder, broeder, zuster. Dus blijkt, dat Hij de vertrouwelijkheid der liefde en haar gemeenzaamheid niet geeft ten koste van den eerbied, en de aanbidding niet prijsgeeft voor de omhelzing.

Maar hier raken we een vraag, met welker beant-* woording we 'ten slotte onze artikelen over Eros of Christus willen besluiten.

1) G. Kalff, G< «scliied9iiis der Ned. Letterk., I., 1906, 145/6.

2) Kalff, 3..W., 154/5, 158/9, 160/1.

3) Kalff, a.w. 159, 162, 164.

4) Eros, I.^idea, Sü'thoff, 1920, bl. '133.

5) Gesch. Ned. Lett., I, 173.

6) Vgl. Spreuken 3.

7) Carmina, 1920, W. 84.

8) En daarom is ook theologisolie kromtaai dai stichtelijke uitgang, die, gelijk ik 'nog dezer dagen las, een pinkstermeditatie besluit: „Eu daarboven zal het eeuwig Pinksteren zijn!" Zal het soms daarboven ook eeuwig Goede 'Vrijdag ziJn? En eeuwig Kerstfeest? En eeuwig Abrahams roeping? En eeuwig schepping?

9) Max Scheler, Wesen und , Formen der Sympathie (2e Aufl. 'der „Phanomenologis der Sympathiegeffdde). Bonn, Cohen, 1923, XIII.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1925

De Reformatie | 8 Pagina's