GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Buytendijks artikel.

Onze lezers hebben kennis kunnen nemen van het artikel, waarmee Prof. Buytendijk zich heeft geworpen in den kerkelijken strijd over de „zaak Greelkerken". Ze kunnen ook weten, dat dit artikel niet geiwone belangstelling ontmoet heeft en dat zeer velen het er wat moeilijk onder hadden. Het is daarom goed, dat zij ook enkele persuitingen, die aan Prof. Buytendijks opmerkingen de aandacht wijden, onder de oogen krijgen. Ik begin met „De Heraut". Prof. Dr H. H. Kuyper schrijft:

Indien Prof. Buytendijk beter op de hoogte was • geweest van de geschriften onzer theologen, zou hij ook geweten hebben, dat door hen siieeds erkend is geworden, hoe moeilijk het is op grond van de gegevens der H. Schrift tot een juiste chronologie te komen. Reeds Voetius wees daarop in zijn Disp. Sel. t. V. p. 153. Prof. Bavinck in zijn Diogmatiek 2, Deel II, blz. 341 zegt: „het is niet onmogelijk, dat soms geslachten zijn overgesprongen en persoonsnamen en volksnamen zijn bedoeld; de chronologie der Schrift staat geenszins vast." En Di A. Kuy. per in zijn dictaten over de Dogmatiek heeft bij de tweede behandeling van den Locus de Creatione i) een heele paragraaf gewijd aan de chronologie, waarvan 'hij zegt, dat het een netelig en doornig onderwerp is, waaromtrent nog weinig helderheid is verkregen (blz. 92), en na al de moeilijkheden te hebben besproken, die zich hierbij voordoen, merkt hij op, dat er „wel momenten zijn, die den twijfel wettigen, of op deze cijfers in de Schrift wel te bouwen valt" vooreerst omdat in de Septuagint andere cijfers voorkomen dan in den ons overgeleverden tekst, en in de tweede plaats omdat in de geslachtsregisters het moeilijk valt uit te maken, of men met persoonsnamen of met volkerennamen heeft te doen (blz. 102, 103). Dat we bij deze chronologie voor groote moeilijkheden staan, is dus steeds erkend en niemand onzer Theologen heeft daarvan ooit een geheim gemaakt.

Evenzoo staat het, om een tweede punt te noemen, dat door Prof. Buytendijk vermeld wordt, met het Scheppingsverhaal en bepaaldelijk met de vraag, of met de scheppingsdagen gewone dageen zijn bedoeld of niet. Prof. Buytendijk vergist zich, wanneer hij beweert, dat aan Dr Geelkerken de vraag is gesteld, of deze dagen werkelijke dagen zijn geweest, iTi'ant deze vraag is hem door de Classis niet gesteld. IMaar zoowel Prof. Bavinck in zijn Dogmatiek als Prof. A. Kuyper in zijn collegedictaten hebben d« moeilijkheden, waarvoor dit Scheppingsverhaal ons plaatst, zeker niet voor ons volk of voor de studenten verborgen. Dat hier verschil van inzicht mogel^k was, ook al hield men aan de Goddelijke openbaring van dit Scheppingsverhaal onwankelbaar vast, wordt door beiden toegestemd, en. frof. Bavinck, die in deii breede aantoont, hoe zelfs onder de uitnemendste 'Christelijke theologen Van Augustinus' dagen af verschillend over de beteekenis van dit Scheppingsverhaal is geoordeeld, waarschuwt ons waimeer ook nu dit verschil zich voordoet, elkander deswege niet te verketteren. Het is bovendien zeer wel mogelijk, dat dieper wetenschappelijk onderzoek ons aantoont, dat onze opvatting van de Schrift onjuist is geweest, zonder dat daarmede aan de autoriteit van de Schiift ook maar in het minst te kort wordt gedaan. Dat de zon om de aarde draaide is op grond van Josua 10:13 eeuwen lang door de Kerk aangenomen, maar er is wel niemand in onzen tijd, die, omdat de astronomie ons anders heeft geleerd, het gezag der H. Schrift daarom verwerpen zal. i\len heeft aUeen beter leeren inzien, dat de Schrift niet bedoelt om Goddelijke openbaringen omtrent de astronomie te geven, maar spreekt in de taal van het gewone menschelijke leven.

Maar hoe belangrijk deze vraagstukken, waarop Prof. Buytendijk wijst, ook zijn, ze hebben niets té maken met hetgeen in de procedure van Dr Geelkerken •aan de orde is. Want het gaat hier niet om de Bijbelsche chronologie en ook niet om de Scheppingsdagen, maar om de vraag, of hetgeen in Genesis 3 aangaande den val ons wordt meegedeeld» als werkelijk alzoo gebeurd moet worden opgevat.

Over de vraag, of Dr Geelkerken zich hieromtrent uitlatingen heeft veroorloofd, die recht geven om aan zijn trouw aan de Belijdenis te twijfelen, hebben we hier geen oordeel uit t© spreken. Maar wel moeten we er met ernst tegen opkomen, wanneer Prof. Buytendijk het doet voorkomen, alsof Prof. Bavinck in particuliere gesprekken den indruk zou hebben gegeven, alsof hij van dit verhaal een opvatting had, die hij niet openlijk wilde uitspreken. Indien Prof Bavinck in zijn publieke geschriften hierover gezwegen had, zou dit op zich zelf niet ondenkbaar of ongeoorloofd wezen. Maar Prof. Bavinck heeft in 'ip D'ogmatiek deze quaestie wel behandeld en zich zeer beslist daarover uitgesproken. "Nu is het zeer wel mogelijk, dat Prof. Bavinck, die voor alle moeilijk-

heden een open oóg had en niet spoedig een besliste meening uitsprak, zich wel eens weifelend heeft uitgelaten. Maar hij was, zooals ook Prof. Buytendijk erkent, een door en door eerlijk man en hij, zou in zijn Dogmatiek zich niet aldus hebben uitgesproken, wanneer dit niet de uiting van zijn innige overtuiging twas. D'aarom gaat het ook niet aan, wanneer men het gezag van Prof. Bavinck hier wil laten gelden, in deze quaesties zich te beroepen op particuliere uitlatingen, die niemand controleeren kan, maar heeft men alleen te doen met hetgeen hij in ^.ijn meesterwerk ons heeft nagelaten.

Vervolgens een citaat van Ds Broekstra, in de „Leidsche .Kjürkbode". Deze haalt op zijn beurt eerst weer Hr J. Waterink aan, wiens in „Geref. Theol. Tijdschr." gemaakte opmerkingen spoedig te herkennen zijn uit onderstaand gedeelte van Ds Broekstra's artikel:

Om over de kwestie Dr G-. te kunnen oordeelen, ' moet men inzage van alle stukken hebben gehad, of dat ons een relaas geworden is omtrent alles wat et is gesproken en geschied; 't komt mij voor, dat Dr Waterink in z'n laatste Kroniek te vinden in 't Sept.-nummer van „Gereformeerd Theologisch Tijdschrift" wijze jffoorden spreekt, als hij al 't schrijven en 't concladeeren over Bx G. en de classis Amsterdam aldus hekelt: „Het oude spreekwoord „uilen naar Athene brengen" kan welhaast vervangen worden door „ketterjagers naar Amsterdam brengen." Tenminste, wanneer men „men" gelooft. „Ja maar"... zoo zegt men, „er is toch ©en brochure. Die heb ik gelezen'. 'kWeet er alles van...”

Maar wie er vlak bij staat, zegt: O, hebt ge die gelezen .... dan weet i k er alles van. En vooralsnog doelt ieder, die er vlak bij staat, er het zwijgen toe.”

En dan trekt Dr W. de mijns inziens juiste conclusie, die door ieder weldenkende zal moeten worden beaamd: „AUleen verwacht hij, dat menschen met verstand zullen begrijpen, dat omtrent een zaak, over welke meer dan tien heele dagen vrefd vergaderd, over welke tallooze stukken werden gewisseld, over welke evenzeer tallooze commissieveiigaderingen werden gehouden, over welke zéér zéér vele malen door welmeenende vrienden onder vier oogen met den persoon in kwestie werd gesproken, men niet, men zelfs allerminst volledig is ingelicht, doordat drie stukken werden gepubliceerd."

Tenslotte zegt Ds Broekstra zelf:

En gevaarlijk eindelijk, vind ik 't schrijven ten opzichte van hen, die buiten ons staan. Het „Handelsblad" heeft 't gekarakteriseerd als een „]'accuse", d.i.: ik beschuldig, 't bekende woord van Zola in de Dreyfuszaak.

De „N. Rott. Ct." vindt 't een „ontroerend" schrijven welke ontroering wel niet in 't voordeel van de Gereformeerden zal geweest zijn. Ach men is zoo spoedig ontroerd van blijdschap, als er wat van die vermaledijde gereformeerden is te zeggen. En als dan een bescb.uldiging, zooiets. als van huichelaar, kan worden gezegd, dan wordt de ontroering nog, sterker. Maar 't is er dan ook een ontroering naar....

Inderdaad: de zaak is in den moppentrommel terecht gekomen. Het Leven heeft al over de classis gekwijld en allerlei domooren komen in kranten argumenten dragen, b.v. om G-enesis te .verklaren uit den stijl der Apocalyps van Johannes! En inmiddels wordt de zaak nog romantisch, sedert opschriften geadverteerd worden als: Het briefje, en — ik citeer uit het hoofd: — het kamertje (? ) en meer van die kracht of zwakheid. Er zullen er heel wat zijn (ook onder de menschen, die in twijfel waren over „de classis"), die thans, nu er een Gereformeerde ruize-reclame-stiji uitgevonden wordt (het briefje, het kamertje!), zich afvragen of de vijanden der inquisitie (die zij — voorloopig nog zonder overlegging van bewijs — constateeren), niet den duivel uitwerpen door Beëlzebul, den overste der duivelen.

Ds H. W. Laman schreef in „& eref. Kerkbl. v. Ovcrijsel en Drente":

Maar we willen toch iets zeggen van een ding, dat er nu bijkomt, en dat ons heel onaangenaam lijkt.

Men heeft namelijk in den laatsten tijd de dooden niet met rust gelaten. Er is iets gepubliceerd aangaande - wijlen Dr Bavinck, en wat deze gesproken zou hebben op een vergadering van de N. G. S. V. Nu kennen we Dr Bavinck uit zijh geschriften en van 'z^ii colleges. Op zijn colleges, dit weten we gloed, heeft hij de „naief-realistische voorstelling" van den zondeval gehandhaafd, zonder zweem van bedenking. En zijn boeken liggen voor allen open. Hij kan natuurlijk gewijzigd zijn; maar aan dat gesprokene hebben we niets, en daar kan hip zich ook niet nader over verklaren. Daarom doet het onaangenaam . aan, dat men er nu mede voor den dag komt. & at lijkt ons niet kiesch. Daar moest men teveel piëteit voor dezen groeten doode voor hebben.

Ook komt het ons voor met de goede manieren Ic strijden, dat men particuliere gesprekken over moeilijke onderwerpen aan de groote Idok hangt. In den ouden tijd deden soliede menschen zoo niet. Maar — bet is waar, de tijden zijn veranderd. Het spijt me, dat mijn oude studiemakker. Prof. '^-Gelderen, zich uit zijn tent heeft laten lokken om nadere verklaringen te geven, over wat uit de binnenkamer, ook omtrent hem, al te onbescheiden geklapt is.

Het leedgevoel van D; s Laman over de nadere ver-Jiaring van Prof. v. Gelderen kan ik persoonlijfc niet ï«elen. Dr Geelkerken heeft al herinnerd aan den *st, waaraan Prof. v. Gelderen hier toepassing geeft, M als uw naaste (Prof. Buytendijk hier) u dwingt één W mee te gaan, het goed is twee mijlen met hem ^«e te loepen. AJzoo heeft Prof. v. G-elderen, toen loH ^'^ytendijk hem c.oram publico uit zijn tent wilde ïken, hem geantwoord, dat hij al lang uit jz'n tent sweest was in het volle zonlicht; alleen had Prof. Buytendijk dat niet opgemerkt. Overigens heefi de opmerking van ds Laman de bedoeling, uitdrukking te geven aan zijti meening dat deze strijdwijze niet de gewenschte is en dat eigenlijk geen antwoord wenschelijt is om niet nog meer op die manier door te gaan. In dat opzicht deelen we zijn meening ten volle. Als er weer eens een brochure komt, dan is er nog plaats voor een advertentie-term: Het Kamertje! Maar ditmaal kan het de Kamer zijn, waarin de vriend spreekt tot den vriend, waarin geen notulen geschreven worden, en waaruit dus iedereen citeeren kan, wel naar zijn beste weten, maar dan toch ook zoo, dat niemand controleeren kan.

„Controleeren kan", zeiden we.

Er zijn er ook, die 't niet eens „willen”.

Onder die laatsten behooren o.m. „De Nieuwe Rotterdammer", „Het Handelsblad", de organen der kerken belijdenislooze „religieuzen", vele ethischen, modernen, „Het Volk", „Het Leven" en „D© Wekker". Laatstgenoemd blad zal vermoedelijk bij niemand de veronderstelling in de hand werken, dat het een man als Prof. Buytendijk in dogmatieke, exegetische, canonische kwesties als betrouwbaren gids aanmerkt. Wij merken dit niet op, om Prof. Buytendijk onaangenaam te zijn, want in „De Wekker" deugt Kuyper niet en Bavinck niet, en Dr de Moor, en Prof. Hepp en, en, en - — wij allemaal niet. Maar Vooral de neocalvinisten zijn er contrabande. Degenen, die den naam tegen hun zin zich opgedrongen zien. En dus nog veel meer degenen, die hem graag zouden willen. Het is alzoO' voor niemand' een geheim, dat Prof. Buytendijk voor „De Wekker" geen autoriteit is. Het blad moet trouwens al zijn gereformeerde leermeesters abdiceeren, wil het kunnen bestaan.

Maar dezen éénen keer is Prof. Buytendijk de man, óók voor „De Wekker". Het blad constateert, dat het hi et in staat is te beoordeelen, of Dr Geelkerken van de Geref. lijb is afgeweken. Wij kunnen dat wel ons voorstellen! Maar het is wel heel bar, dat „De Wekker" geen bindende conclusies bouwen kan op publicaties van veel officieele stukken (met betrekking tot Dr Geelkerken) en dan wèl al vast concludeert uit enkele zeer officieuze, zeer één-zijdige (niét in verkeerden zin bedoeld!) uitlatingen over gesprekken, waarvan geen letter is gedrukt! Waarom — zoo zucht „De Wekker" — juist die ééne (Geelkerken)? En dan komt dit fraais:

Maar nu is de teerling geworpen en in de „Overtoomsche Kerkbode" heeft Prof. Buytendijk, vroeger Hoogleeraar aan de Vrije Universiteit te Arasterdam, een stuk geschreven, waarin hij betoogt, dat als Ds Geelkerken schuldig staat, ook hij en andere professoren aan de Universiteit niet vrij uitgaan. Hij noemt "3e namen van prof. Van Gelderen en Prof. Aalders en zegt, dat ook wijlen Dir Bavinck in intiemen kring meermalen in denzelfden geest als thans D's Geelkerken heeft gesproken. Het slot van het schrijven van Prof. Buytendijk, die lid der Geref. Kerken is, is werkelijk karakteriseerend om den geest te le'eren kennen, die thans in de Geref. Kerken heerscht. Die teerling .geworpen! Wel' ja!

Alweer sensatie!

Spreekt Prof. Buytendijk als gereformeerd man van wetenschap, dan deugt hij bij „De Wekker" niet.

Werpt hij een knuppel in het hoenderhok, dan noemt dat blad zulks „een belijdenis". Maar voorloopig heeft zulks alles alleen maar de kracht om te bewijzen, dat het driedubbel ellendig is, dat Jan Publiek buiten de kerk graaien kan in problemen, waarvan het niets doorziet! en dat zelfs leiders in kerkelijke bladen zich zoo tot op het gebeente laten zien, precies als in het stadion, tegen den tijd dat het genot zijn wreedheidsculminatie vindt.

Ik doe niets af van den ernst van Prof. B. Ik geloof daaraan gaarne. Maar goede bedoelingen verontschuldigen niet, dat hij schreef over gereformeerde) leiders, wier publiek werk hem zelf haast niet bekend was.

Wie zóó zwaar beschuldigt, moet eerst intensiever hebben meegeleefd in de kerkelijke pers.

„Het Leven", u weet wel, dat paedago^sch prul, heeft de slang ten tooneele gevoerd als getuig© a décharge in het geding-Geelkerken.

Maar wie denkt aan de slairg waarvan Christus sprak en die Prof. Geesink in de Geref. Kerk van Bloemendaal heeft doen spreken toen ds Brussaard werd bevestigd, die ziet in de slang meer een getuige a charge!

Want van die slang is gezegd: wees dan voorzichtig als de slang!

Lees ik dat wooi? d in de Statenvertaling, dan wx> rdt het erg voor de publicisten dezer nog hangende kwestie.

Lees ik het woord in nog nauwkeuriger overzetting, dan wordt het nog erger.

Met duivenoprechtheid alleen komen we er niet.

De Vrije Universiteit-

Prof. Grosheide zegt in „N. H. Kerkblad”:

We weten niet, wat er in de toekomst geschieden zal. Of het mogelijk zal zijn plaatsvervangers en opvolgers te vinden of dat het wellicht profijtelijker zal ^ijn, nu toch de beide hoogleeraren in de geneeskunde de Vrije Universiteit verlieten, de medische faculteit voorloopig (maar dan ook in elk geval voorloopig) te laten schieten en met alle kracht te beproeven vóór 1930 een wis-en natuurkundige faculteit in te richten. Misschien is dat laatste beter, en eerder mogelijk, dat zal in den kring der Vrije Universiteit ernstig moeten worden overwogen.

Dit staat vast, het ideaal laten we niet los. We blijven streven naar een volledige Universiteit op Gereformeerden grondslag.Het zou ongeloof zqn het ideaal prijs te geven, wij die gelooven, dat God de wereld geschapen hoeft, durven de wetenschap aan, ook de wetenschap der natuur. We gelooven, dat ondanks vele bezwaren, ook op dat terrein God tot Zijn eer moet komen.

En daarom versagen we niet.

De Vrije Universiteit heeft meer kwade dagen gekend.

Dilloo ging heen, Hoedemaker gin® heen, da beide Lohmans gingen heen. Telkens met een conflict, maar de Vrije Universiteit is het te boven gekomen.

Verschillende hoogleeraren SiUevis Smitt, Biesterveld. Zevenbergen stierven jong, anderen, Woltjer, Bavinck, De Hartog, eer ze den leeftijd hadden bereikt, waarop een professor doorgaans aftreedt.

Toen wij zelf student werden, waren er slechts vijf hoogleeraren.

God heeft echter steeds geholpen en ondanks alle bezwaren bleef de V. U. bestaan en "kon ze haan arbeid verrichten. Zoo zal bet, naar we gelooven, ook verder gaan

Als we slechts gelooven, en niet den moed laten zakken.

Dat mag nooit!

Het zou een zonde zijn bij het werk van den Heere onzen God-

„Sinds ik het weet.”

In „De Hervorming" schrijft Ds G. Hulsman over een man, dien men trof aan het strand:

....Hij keek bijna nooit naar de zee, hij was verdiept in zijn boeken, maar .... de zeewind, de strandlucht, het opwekkende en verfrisschende van zangerige golven en winden, de geheele boulevard-entourage, het vroolijke, lachende blije van igroote menschen en kleine kinderen, dat alles deed hem goed, schiep atmosfeer, was een stimulans voor zijn energie. Zóó vond ik hem dikwijls, den gelukkigen, den levenslustigen, den in alles belajigstellenden man, die het „Carpe Diem" van Horatius in zijn schild had geschreven, zóó vond ik hem honderden malen, jaren, jaren lang op alle mooie zomerdagen.

Maar, — op eens was het uit. Hij bleef hetzelfde plekje bezoeken, maar hij kwam zonder bladen en boeken. Het viel mij op, dat zijn gelaat van dag tot dag begon te verbleeken, en stil met een trek van Weemoed om de lippen kon hij' uren en uren naar de zee zitten staren. Vroeger keek hij nauwelijks naar de zee en hij zocht slechts haar nabijheid, omdat zon en zeewind zijn zenuwen staalden en zijn energie verhoogden; echter .... de lectuur was hem alles, de boeken brachten hem de volheid van het leven. Nu was het anders. Hij las niet meer. Hij staarde onafgebroken naar den einder. Het was mij reeds dikwijls opgevallen, maar ik vermoedde een tijdelijke vermoeidheid des geestes. Een toevallige ontmoeting bracht de ontknooping van het raadsel. Toen ik weer eens kwam langs het plekje, waar ik hem zoo dikwijls had aangetroffen, verdiept in zijn schatten, en de vraag opperde: „Waar de boeken gebleven waren? ", — toen kwam het antwoord los en dit antwoord was bitter. „D© Dokter", — zoo werd zonder eenige terughouding gezegd, — „heeft mij onderzocht en hiji geeft mij nog een paar maanden maar...., ik heb een kwaal. Het is met mij gedaan, en sinds ik dit weet .... is mij de aardigheid aan de dingen velgaan. Bladen, boeken, tijdschriften .... wetenschap, kunst .... politiek en handel, Toorop, Debussy, Mahler, De Volkenbond en Hugo de Groot en alles, wat men denkt en schrijft en hoopt en verwacht .... het is alles heel mooi voor de gezonden en allen die het leven kunnen genieten, maar .... komt de idood .... het is alles zoo akelig Hein, en zoo miserabel kinderachtig, speelgoed, prutswerk. Ik wil er niet meer van hoeren. Ik wil alleen nog de zee .... Iwant de zee is de eeuwigheid, en wat die eeuwigheid zal brengen , ., . ik weet het niet , ... ik heb' vele vragen en op de meeste - vragen weet ik geen antwoord te vinden. Het eenige, wat ik kan zeggen is: .... Sinds ik weet, dat het met miji gedaan is .... interesseert de aarde mij niet meer....

Het enige, wat mij interesseert, is de ze© .... is de eeuwigheid " en terwijl hij dit zeide, staarde hij weemoedig naar den einder. Zoo lang het hem mogelijk was, is hij zijn oude plekje blijven bezoeken, maar .... met boeken of bladen werd hij niet meer gezien. Wat de menschen zeiden en wat zij deden, het had voor hem alle waarde verloren. Hij' zocht alleen de zee .... de eeu-wigheid Nu is hij heengegaan, maar zijn woord „Sinds ik het weet", brengt in herinnering een ander woord, het woord van de dichteres, die eens hetzelfde heeft gezegd, doch die deze weemoedige zekerheid' heeft opgeheven in de hooge regionen van bet geloof, en die daarom kon verklaren:

„Sinds ik het weet — ifc weet het wel, ofschoon Nog onder ons angstvallig wordt ontvreken Het booze woord te noemen, dat bij 't spreken Licht ruw of wat onzuiver klinkt van toon.

Sinds ik het weet, werd mij de overvloed. De schoonheid en de zoetheid aller dingen, Die mij alom omgeuren en omringen Nog wel zoo liefeligk en wel zoo zoet.

Sinds ik het weet, treed ifc, wien het ontmoet, Den - vreemden en den vrienden op mijn wegen Ontroerder en vertrouwelijker tegen, En 'k igroet ze met een vriendelgker groet.

Sinds ifc het weet, is God mij meer nabij; En vaai in d' ernst van 't aardsche spel verloren, Zoo ernstig en zoo diep als ooit te voren, Oevoel ik plots Gods glimlach over mij.”

Occultisme en wetenschap.

Dr C, J, Wijnaendts Francken merkt in „De Groene Amsterdammer" op:

Wat het medium tot stand brengt, is nimmer uitstijgend boven zijn geestelijk niveau. Nimmer ook zijn er met volstrekte en allen twijfel buitensluitend© zekerheid onthullingen vastgesteld van iets, dat aan geen der aanwezigen bewust of onbe-|vust bekend was en waarvoor dus een tele-

pathisclie verklaring onvoldoende zouden wezen. Die zoogenaamde onthullingen toch behoeven niet anders te zijn dan op het medium overgedrageai onbewuste herinneringen van die aanwezigen. Van groote beteekenis zijn hier ook de suggestie en de autosuggestie (bijv. bij fakirs met hun collectieve hypnotiseering), waarbij zich aansluit het zich met a^eüei kunstmiddelen in een staat van geestvervoering brsnigen, zooals dat reeds bij de priesteressen van Delphi placht te geschieden. Vele der oooultistische verschijnselen ook zijn te verklaren uit opwellingen van het onderbewustzijn, gelijk wij die vinden in droom en hypnogogische toestanden, zonder dat zij behoeven te worden toeg^chreven aan werkingen van buiten. Zoo b^v. het automatisch schrift met behulp der planchette enz.

Zoo zijn vel© der zoogenaamde occultistische phaenomenen te duiden en op te helderen langs een natuurlijken psychologischen weg. Ook al blijven er hier als elders nog vele .onverklaarde verschijnselen over, er bestaat daarom geen reden ons gedwongen te voelen tot de aanneming van bizondere, nevelachtige, duistere en buitengewone psychische krachten. Men doet zeker wijzer niet daartoe zijn toevlucht te nemen, zoolang er nog geen absolute behoefte aan 'bestaat. Laten wij liever wat sceptisch wezen dan ons voorbarig te hegeven in allerlei gewaagde veronderstellingen en schijnverklaringen, die noch de zielsrust bevorderen noch tot 'smenschen geluk bij^ dragen. Er blijft ook zonder dien stof te over "om op vruchtbaarder wijze onzen geest bezig te houden en nuttig werkzaam tei zijn.

Voor Gereformeerden is dit niet nieuw meer. Maar het kan goed zijn te bedenken, dat zulks hier wordt gezegd, in de Groene, wel te verstaan.


¹) De Schepping.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1925

De Reformatie | 8 Pagina's