GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PER-SGHODW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PER-SGHODW.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over artikel 30 K, O,

Artikel 30 K.O. w'ordt den laatsten tijd druk besproken. De kwestie-Geelkerken heeft daartoe aanleidiiiig geg«ven, zulks in verband met het feit van de bijeenroeping der a.s. generale synode van Assen. In dat artikel staat: „In meerdere vergaderingen zal men niet handelen, dan 't gene, dat in mindere niet lieeft kunnen afgehandeld wtorden, of, dat tot de Kerken der meerdere vergadering in 't gemeen behoort". Men meent, dat de zaak-Geelkerken niet'op de generaio synode komen, kan, omdat ze nog niet afgehandeld is in classis en particuliere synode.

Over de vraag, of aan dit artikel gehoorzaamheid betoond is, loopen de meeningen uiteen. Deze Week zijn op den akker der kerkelijke pers enkele hal'mei^» te lezen.

Wij nemen leerst de „Westlandsche Kerkbode". Daar herinnert Dr D. J. van Katwijk aan het besluit van Leeu-•warden, straks naar de Friesche kerken door overname vanw'ege de classis Leeuwarden doorgezonden. Waarin de volgende passage voorkomt:

De .Raad van de Geref. Kerk van Leeuwarden, kennis genomen hebbende van de Acta der laatst gehouden Particuliere Synode van Noord-Holland met de bijlagen, .overwegende dat de zaak-Dr Geelkerken bij dit alles in ieder geval niet in overeenstemming met de Kerkenordening ter Generale Synode wordt igebra.cht, aangezien zij althans nog niet behoort tot de zaken, die naai-art. 30 K.O. niet op min-' dere vergaderingen hebben kunnen afgehandeld worden, besluit: ,

Ie. de Generale Synode in ernstige overweging te geven, de zaak op grond van aft. 30 K.O. bij haar nog niet ontvankelijte te verklaren en naar de classis Amsterdam teru^ te wijzen;

Dr V. Katwijk geeft zijn oordeel over deze resolutie:

'Hierin worden juiste lijnen getrokken. Wordt in overeenstemming hiermede gehandeld, dan zal weer worden teruggekeerd tot de Kerkenorde, die voor onze kerken de regelen van het recht bevat, Waarnaar gehandeld moet worden; het bij velen gekrenkte rechtsbe.sef zal bevrediging vinden en de rechtszekei'-^ heiri zal er door worden bevestigd. Bijzonder moet in dit voorstel worden onderstreept, wat in sub 2 gevraagd wordt: „in deze kwestie geeno overijlde beslissine te nemen."

Eenigszins meer in vragenden vorm uit Ds J. de Vries van Tilburg zi)in bedenkingen in de „Geref. Kerkb. V. Noord-Brabant en Limburg".' Hij zegt:

In artikel 30 van onze Kerkenordening vVordt gezegd, dat in meerdere vergaderingen zal worden gehandeld over: „'t gene dat in mindere niet heeft aigehandeld kunnen worden".

Wat wordt met de laatste zinsnede bedoeld? Volgens ds Jansen gaat het hier over ztdien, die 6f uit onmacht, öf uit verwaarloozing niet konden worden afgedaan, of wel in geval van appèl of hooger bei'oep. Hiei' is dus sprake van het reclit, dat een mindarei vergadering heeft, om. Wanneer zij een zaak te moeilijk acht, de hulp in te roepen van een meerdene vergadering.

De vraag is nu of de classis Amsterdam in dat geval verkeerde. Volgens haar eigen uitspraak, gedaan op 11 October 1925 sub-3. is dat twijfelachtig. Zij had bet recht Dr J. G. Geelkerken to suspendeeren; Alleen om het belang der zaak heeft ze dat niei gedaan. Met om de moeilijkiiieid der zaak, maar om het belang. Zij kon van moeilijkheid eigenligk niet meer spreken. Immers haar recht was voor haar duidehjk.. En (of het dan aangaat, dat recht voor eenig belang, moet wijken is wat raadselachtig. Nu is hier zeker nalating van rechtsoefening, maar wanneer rechtsuitoefening om belangen wordt nagelaten is het ook mogelijk, dat recht om belangen wordt gehandhaafd. Belang moet voor recht wijken. Of was er mogehjk eenige onzekerheid en weifeling bij de Classis?

Terwijl tenslotte prof. dr H. H. Kuyper in „De Heraut" aan de zaak een breed artikel wijdt, waaruit twee passages hier mogen volgen:

In de eerste plaats zegt „De Heraut":

Nu zij in de eerste plaats opgemerkt, dat wanneer; deze juridische opvatting van Art-30 juist was, een mindere vergadering, zeg een kerkeraad, ook geen advies zou mogen vragen aan een meerdere vergadering, hoe zij in een moeüijfce tuchtquaestie te handelen heeft. Want evenmin als in het wereldhjkei recht eien lagere rechteir een zaak mag overdragen aan een hoogeren rechter, mag hij ook niet tot hem zeggen: de quaestie is zoo moeilijk, dat ik u om raad kom vragen, hoe ik handelen moet. Zelfs zou, wanneer de „hoogere rechter" dit deed, dit als een ernstige rechtsschennis beschouwd worden-Immers, wanneer de veroordeelde in appèl ging en de hoogere rechter een uitspraak moest doen over dit vonnis, zou hij' geen onpartijdige uitspraak kunnen doen, wanneer hij zelf tot dit vonnis geadviseerd had. Het recht van appèl zou dan illusoir worden.

Maar ook hier blijkt weer hoe voorzichtig men moet wezen met zulke juridische normen op ons kerkelijk leven toe te passen-Want het komt telkensi voor, dat een kerkeraad, die met een tuchtzaak in moeilijkheid zit, aan de Classis om advies vraagt, hoe hij hierin handelen moet, en ons is niet bekend, dat - ooit een Classis hierop geantwoord heeft: ge moogt deze zaak niet op de meerdere vergaderingen brengen, maar moet hierin zelf handelen, of ik mag u geen advies geven, omdat ik later bij appèl over uw tuchtvonnis uitspraak zal hebben te doen, en het recht van appèl daardoor gekrenkt zou worden. Immers het kerkverband dient juist om de kerken elkander van raad en hulp in moeilijkheden te doen dienen-

En in hetzelfde artikel wordt ten slotte nog het volgende opgemerkt:

Ernstiger is dan ook de bedenking, dat, al mag een mindere vergadering de meerdere om advies vragen, in dit speciale geval de Classis Amsterdam daartoe het recht niet had-Immers ze had zelf uitgesproken op grond van het onderteekeningsfonnulier, dat iiü ^'^^ recht had Dr Geelkerken te schorsen, omdat h|) ge'SFèigerd had op de hem gestelde vragen te antwoorden-Het onderteekeningsforrnulier nu zegt, dat een predikant, die dit weigert, eo ipso of ipso facto gesuspendeerd is-De Classis had op haar standpunt dus tot de schorsing moeten overgaan-Maar ze had niet het recht, na dit te hebben uitgesproken, de schorsing achterwege te laten en de zaak in haar geheel naar de Generale Synode ter beslissing te zenden.

Waar deze bedenking bij velen zwaar schijnt te. wegen, mioge het ons geoorloofd wezen hier mee te deelen, wat onze uitnemende Canonicus Voetius, een man die zeker in ons Gereformeerd Kerkrecht doorkneed was, hierover schrijft. In zijn Pol. Eccl. Pars III pag. 891 behandelt hij een volkomen gelijksoortig geval. Wanneer een Kerkeraad besloten heeft een gemeenlelid te excommuniceeren en dit besluit aan de gemeente heeft meegedeeld, maar na de bekendmaking vele, ja bijna alle gemeenteleden zich daartegen verzetten, zoodat, wanneer de Kerkeraad de excommunicatie doorzet, het gevolg zou wezen of althans de vrees bestaat, dat er een scheuring in de gemeente zou ontstaan, hoe heeft de Kerkeraad, vraagt Voetius, dan te handelen? Ik zou, geeft hij daarop ten antwoord, er niets ongerijmds in vinden, dat de Kerkeraad in plaats van dan toch met é& excommunicatie door te gaan, de geheele zaak (totam hanc causam) naar de Classis en door de Classis naar de Synode overbrach t; opilat door haar advies of besluit zal worden uitgemaakt, of de excommunicatie zal worden iiitgesteld, dan wel voltrokken-

Onze lezers hebben voorloopig weer genoeg ter overpeinzing-Zooeven trof het mij, dat in de laatste uitgave der kerkenorde artikel 30 behoort tot die artikelen, waarbij geen nader© synodale besluiten en kommentaren behoefden te worden afgedrukt-Misschien zal dat in den loop der tijden ook nog moeten veranderen-

Degroote of de kleines.

Het debat over de kwesties, die in het aanhangige! proces ter sprake kwamen, heeft, zooals onze lezeirs. weten, óók naar voren gebracht de vraa« Maar de opinie van dr A-Kuyper. Met name over de „Slang" of „slang" in het paradijs. In de „Overt. Kerkbode" heeft „X" (hoofdletter) geschreven over een citaat uit „De Engelen Gods"; zijn ai'tikel behoefde hier niet ter spi-akei te komen, omdat het reeds in „kerkelijk leven'' was besproken. Maar sedert ook de meening van prof. Ridderbos werd uitgesproken, kreeg de zaak meer algemeen belang-Wij halen daarom een deel aan van een aan deze citatie gewijd artikel van prof. Kuyper in „De Heraut":

Het hoofdargument van X is, dat Dr A-Kuyper in dit cita.at het woord Slang met een hoofdletter schrijft en men hoofdletters in den regel niet bij soortnamen, maar bij eigennamen gebruikt. Hieruit nu zou blijken, dat Dr A. Kuyper bij deze Slang in het Paradijs niet aan het dier dacht, want dieren zijn geen personen en hebben geen eigennaam, maar aan een persoonUjk wezen, dus aan Satan. De naam Slang zou hier de symbolische aanduiding van Satan wezen. Ook al zouden we hiertegen kimnen opmerken, dat men op het gebruik van hoofdletters bij Dr A. Kuyper niet te spoedig een betoog moet bouwen, daar hij zeer willekeurig met het gebruik daarvan omspringt (op blz-51 schrijft hij schepping, op blz-95 Schepping; op blz-52 beeld Gods, op blz. 97 Beeld Gods; op blz-223 Vorstelijke Engel, op blz-225 vorstelijke engel), toch stemmen we hem gaarne toe, dat Dr A. Kuyper hier, in dit citaat, en ook wel elders met opzet Slang met een hoofdletter schrijft, om daarmede Satan aam te duiden als den Verzoeker (bijv. blz. 210) en slang met een kleine letter als van het dier sprake is. In het begin van dit citaat wordt daarom voortdurend Slang geschreven, omdat Dr A-Kuyper duidelijk wil doen uitkomen, dat met de Slang bedoeld is „de sluwe persoon, die de zonde in den mensch inbracht", d.i. Satan, terwijl aan het slot gesproken wordt van de slang met een kleine letter, omdat hier bedoeld wordt het dier, waarin Satan kroop-Wanneer X uit het gebruik van dit Slang met een hoofdletter echter afleidt, dat Dr A-Kuyper dus te kennen wilde geven, dat er ge»n werkehjke slang zou geweest ziju, waarvan Satan zich bediend heeft, dan gaat deze conclusie, niet alleen veel te ver (Dr Kuyper verklaarde immers zelf deze vraag toen nog onbeslist te laten) maar dan kan uit de Engelen Gods het tegendeel bewezen worden-X zelf zal ons hiervoor het argument leveren. Indien, zegt hij. Dr Kuyper geschreven had: een slang (met kleine letter) heeft tot Eva gesproken, dan „zou het geheele door ons geleverde betoog zonder zin zjgn' geweest"-Het is voor X te betreuren, dat bij niet heeft nageslagen, wat Dr Kuyper negen bladzijden te voren schreef, want hier, waar Dr Kuyper het eveneensi heeft 'over het Paradijs-verhaal, zegt hij' letterlijk: „Wat de slang (met een Meine letter) tot Eva sprak, was een spreken van Satan".

Wij zijn dankbaarder dan ooit, dat het hebreeuwsch en ook het grieksch geen hoofdletters schreef in de handschriften van den bijbel. Het zon enkele eeuwen kerkgeschiedenis gescheeld hebben-

Mocht iemand daaraan twijfelen, dan leze hij het groote gewicht, dat ook „De Wekker" aan deze kwestie hecht-Docent v-d. Schuit, die in deze dagen merkwaardige overeenkomst in denken toont met dr Geelkerken (hoe ter wereld is anders zijn geschrijf te verklaren, zonder hem te blameeren vanwege den lust tot gevisch in troebel water of anderszins, vanwege den moed om dingen te peilen, die hij niet heeft kunnen' peilen bij gebrek aan gegevens? ) Doe. v. d. Schuit schrijft:

Maar bet sterkste staaltje leest men op bladzgde 48. Dr Geelkerken en zijn medestrijdeirs hebben zich ook beroepen op een passage uit Dr Kuyper's „de

Engelen Gods" en hebben betoogd, dat zelfs Dr Kuyper aan hun zijde staat. „De Reformatie" was er aanstonds bij om te proboereii dit beroep op Dr Kuyper als onjuist te teekenen. Zoo iets gebeurt meer in „De Reformatie". Men had Dr Kuyper niet begrepen. Ds c.s. had geheel ongelijk en ook hierin kwam weer zijn „afwijking" uit. En wat zegt nu prof. Ridderbos? Na de passage uit het werk van Dr Kuyper, „de Engelen Gods" te hebben geciteerd, schrijft de Hoogleeraar:

„Vooral het begin van dit stuk laat m.i. geen plaats voor een andere uitlegginig dan deze, dat de geniale auteur hier een oogenbhk heeft geneigd tot de opvatting van „slang" als symbolische benaming voor „satan". O Professor Ridderbos — o broeder Marinua! Én telkens weer rijst de vraag: „W aarom juist die é éne? "

Het is gelukkig gauw Januari. We hopen, dat dan weer een weinig ruimte komt voor redeneering, en wat minder voor gepraat in de ruimte.

Waarom altijd de kerk?

In een bespreking van een boek van J. A. Visscher („HaJsketen") schrijft ds v. Schelven in de „Geldersche Kerkbode":

/ Er worden vijf typen behandeld: Theobald, die de topaas, Rodeink, die den smaragd, Merd i g, die den r o b ij n, E g i n h a r d, die den saffier en B e r n u 1 f, die den diamant voor den 'Koning te bewaren heeft.

De eerste is een intrigant; die vier overigen zijn volmaakte menschen.

•, Dat is wat raar. Alaar het wordt weerzinwekkend, als de schrijver met zijn toelichting: aan komt zetten; want die eerste is de kerk, waar niets goeds aan is; de tweede is de cliristen-socialist; de derde is de tent-evangelist, methodist, 't Leger des Heils; de christelijke onderzoeker en de laatste is „de stille in den lande".

Waaj-om moet de Kerk altijd getrapt worden?

Waarom altijd de kerk?

Op die vraag: zijn veel antwoorden te geven, want het verschijnsel is zeer samengesteld.

•Maar een van de antwoorden zou kunnen zijn:

„Omdat veel zoinen van de kerk het altijd erg netjes vinden, hun kerk hardop af to straffen"!

Precies hetzelfde verschijnsel treft men bij kwajongens uit een provinciestadje. Komen ze in de vlegelperiode, tien tegen een, dat ze hun verlichtheid van ^eest openbaren door de opmerking, dat de plaats hunner geboorte een „gat" is.

Een opmerking, waarin evenveel snuggerheid zit als in die andere uit provinciestedelijken mond, dat het orgel in hun kerk op één na het mooist© is van het heele vaderland.

Maar als 't erop aankomt, is zulke beikrompenheid van ziel minder gevaarlijk als ze in den majeur zingt, dan wanneer ze in den mineur drenst.

Moderne belangstelling.

De heer K. Vos, te Middelstum, met wien wel meer te polemiseeren viel, schrijft in verband met de kwestie-Geelkerken:

Het is pijnlijk om het te zeggen, maar vooral sinds de kwestie-Geelkerken ontstond, maakt de theologische faculteit der Vrije Universiteit, nu Bavinck door

Hepp werd opgevolgd, den indruk van het Duitsche volksliedje: „Immer langsam voran, immer langsam voran, dass der Krahwinkler Landsturm naohkommen kann". Het is bedenkelijk, als men zich „vrij" noemt, maar gebonden is aan kerkcollecten, geofferd door de domme massa, die alle wetenschap aan de laars lapt.

Maar ook: wee een modern godsdienstige beweging, wier leider» en woordvoerders, zooals in de laatste jaren al te veel geschiedt, er toe overgaan om, terwille van de streeling van sentimenteele gevoelens, tot de schare te spreken in een orthodox klinkend jargon, waarbij elke door hen gebruikte dogmatische term een anderen inhoud heeft of niet meer is dan zinledige klinkklank. Zoo ooit, dan is nu de tijd aangebroken, waarin die vrijzinnige leiders in klaar besef van hun verantwoordelijkheid niet moeten aarzelen om de consequentie te trekken van hun ongeloof in die befaamde sprekende slang. Die consequentie is; een radicalisme, dat de geheele dogmatiek op zijde zet en dat het er op waagt om desnoods met tijdelijk verlies van een gedeelte van het kerkpubliek een vrijzinnige godsdiensten zedeleer op te bouwen, waarin geen plaats meer is voor een „zondeval" en voor wat met dit begrip samenhangt.

Ik ben niet geroepen, de allures aan te nemen van pleitbezorger van onzen eindredacteur, die zelf het woord wel nemen kan.

Maar als ds Vos meent, dat de theologische faculteit der V. U. zich alleen in een bepaalden hoogleeraar heeft doen zien gedurende de jongste strubbelingen, dan vergist hij zich. De bladen, zelfs die van den overkant, hebben het anders doen zien.

Maar wij halen deze uitspraak van den heer Vos alleen maar aan, om de merkwaardige eerlijkheid, waarmee de schrijver een zonde, die hij meent bij de Gereformeerden te ontdekken, durft constateeren bij zijn eigen menschen. De moderne voorgangers zelf zijn het geweest, zegt hij, die hun betoogen lieten beheerschen door de gedachte aan de luisterende schare, die immers niet zoo maar ineens mocht worden geplaatst voor vreemde dingen, en voor wie ook consequenties moesten verborgen blijven.

Wij hebben geen recht om te beoordeelen, of deze aanklacht van den modernen man tegen zijn collega's juist is. Maar als de heer Vos zoo oordeelt over zijn eigen menschen, die hij toch wel zou kunnen begrijpen in wat hij veroordeelt, dan is hij een slecht psycholoog en ook niet heelemaal objectief als hij uit de verte meent de Vrije Universiteit te kunnen en te mogen veroordeelen in wat hij niet kan doorzien.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

PER-SGHODW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1926

De Reformatie | 8 Pagina's