GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het gieslachtsregister van Mattheus-

In „Geref. Kerkb. v. Overijsel en Drente" schrijft Dr C Bouma over het geslachtsregister, dat in Mattheus' Evangelie aangetroffen wordt, aldus:

Het laatste vers van Mattheus' geslachtsregister luidt: Alle de geslachten dan van Abraham tot David zijn veertien geslachten, en van David tot de Babylonische overvoering zijn veertien geslachten, en van de Babylonische overvoering tot Christus zijn veertien geslachten", 1:17.

Zooals men ziet, staat dat vers buiten het eigenlijke geslachtsregister. Dat loopt met vs 16 af. Maar nu in vs 17 geeft Mattheus een toepassing! Wonderlijk, een toepassing op een „dood" geslachtsregister! En aangezien een toepas'sing ook onder oms stichtelijk behoort te zijn, zal ook deze het wel zijn.

En ze is het metterdaad, lezer! In dit slotvers laat Mattheus uitkomen, dat hij 'in het geslachtsregister van Jezus Christus nog wat meer dan een Kroniek zag en nog wat anders dan namen las. Vers 17 is het bewijs, dat hij er gedachten Gods in las.

Welke dan die gedachten zijn laat dr Bouma ons, na zijn berinnering, dat Mattheus met opzet geslachten beeft overgeslagen en dus de reeks van 3 maal 14 opzettelijk heeft gekozen, aldus zien:

Want in het getal 14 heeft Mattheus een wonderlijk verschijnsel ontdekt-Getallen namelijk werden oudtijds niet door cijfers, maar door letters voorgesteld, ^ef is l^Beth is 2, enz. Tel nu even de getalswaarde! samen van de drie letters, waaruit in het Hebreeuwsch de naam van David bestaat, die daarin zonder klinkers gelezen wordt: D v d. D-4, V = 6, d= 4. Dvd = 4-4-64-4 =--• 14.

Israels geschiedenis van Abraham tot Diavid Was ^4 sieslachten, d.w.z. ze liep op D v d, d.i. David, uit Toen David koning werd, was het wat de getalswaarde Wi zijn naam betreft, de volheid des tiyds. I

Dat is nu een eigenaardigheid zonder meer. Het mindere in deze getallensymboliek. Maar de reeks van 3 maal 14' heeft nog veel hoogere beteekenis. Veertien is tWee maal zeven. En zeven is het heilig getal, het getal der volkomenlieid. Het bestaat uit de som der beide getallen drie en vier. Evenals twaalf het product dezer beide getallen is. Daarom zi|n twaalf en zeven beide heilige getallen, elk ontstaan door een andere verbinding der getallen drie en vier. Zooals reeds de vorige wteefc werd opgemerkt — drie is het getal van Drieëenigen God, en vier is hef. getal der aarde met haar vier w'indstreken en de vier elementen, w'aaruit ze naar antieke opvatting bestond: lucht, vuur, water, aarde. Twaalf, dat is het product van Goddelijk en menschelijk samenwerken. Zeven, dat is de verbinding van God en mensch. Zeven, dat ïs God en mensch saam. *.

Zeven, dat is het heilige getal, want dat spreefcfl een heilige taal: , God (3) met .ons (4). Zeiven, dat is het getal, dat een naam ons doet noemen: Immanuel — God met ons, of, zooals Mattheus het leest: Emmanuel. Dat is het. Waaraan "de Israëliet dacht bij het getal zeven — God met ons. En toen Mattlieus het geslachtsregister van Jezus Christus schreef, toen dacht hij daaraan: God met ons. Toem zag h§ in heel de reeks van opvolgende geslachten, die op den Messias uitloopt, de blijde Evangelieverkondiging, dat, nu de Messias komt. God met ons "is. Daarom schreef hij zijn naam in vs. 22 en 23: „En dit alles is geschied, opdat vervuld zoude wtorden, hetgeen van den Heere gesproken is door den profeet, zeggende: Ziet, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren en gij zult zijn naam heeten Emmanuel, hetwelk is, overgezet zijnde, 'God met ons."

En daarom schreef hij' in vs. 17 zijn getal in de reeks van 3 maal 14 geslachten. 3 maal 14 is 6 maal "7. En zeven is 3 - )-4 = Immanuel. God met ons.

Voor wie in deze opmerkingen een prikkel tot verdergaand onderzoek mocht vfeuden (voor menigeen zjjn ze het ook) zij herinnerd, dat wij dankbaar mogen gebruik maken van de kommentaren die den laatsten tijd van gereformeerde zijde uitkomen-Dezelfde opvatting wordt, met eènige wijziging, ook aangetroffen in den kommentaar van Prof. Groslieide op Mattheus.

Andere getallenwijsheid.

In elk geval is deze op^'atting van de bijbelschq getallen heel wat verstandiger dan de rekensommetjes uit adventistisch brein gesproten, waarvan ds H-Bakker vertelt in de „Gereformeerde Kerk":

En zoo is het telkens in de Adventistische sektó geweest. Van het begin af. Wat wij nu uit de bladen lazen, is de droeve herhaling van wat in vorige tijden al beleefd, maar helaas! niet geleerd is. Rees de vader van de Adventisten-sekte, William Miller, ©en geestehjk ontwikkelde boer, die eerst in moderne wateren (Deïst) voer, maar straks bekeerd wordt en dan als Baptistenprediker uitgaat om zielen te winnen, heeft dat ondervonden. Het boek Daniël trekt hem, Daniël 8:14: En Hij zeidè tot mij: ot 2000 en 300 avonden en morgens; dan zal het heiligdom gerechtvaardigd worden" neemt hij tot uitgangspunt voor zijn becijferingen. Verder opereert hij uit Daniël 9:24, waar sprake is van de 70 jaarweken, aleer „de eeuwige gerechtigheid zich openbaren kan." 1 jaarweek is 7 jaren; 7 maal 70 is 490 jaren-Teruggerekend van het sterfjaar van Christus (33) komt hij tot het jaar 457 vóór Christus-Daarbij opgeteld de 2300 jaren uit, Daniël 8:14, geeft het jaar 1843. En dan komt „het licht"., „de profetie". Tusschen 21 Maart 1843 en 21 Maart 1844 zal de Bruidegom wederkomen. En wanneer de lente van 1844 nadert, wachten, evenals wij het kortgeleden lezen konden uit de bladen, de Adventisten de komst des Heeren af. Velen hebben zelfs, om maar geheel bevrijd te zijn van de aarde, al hun hebben en houden aan „de ongeloovigen" weggegeven. Maar de 21ste Maart 1844 komt gaat voorbij en er gebeurt niets. De teleurstelling is groot. Velen komen ontnuchterd tegenover de werkelijkheid te staan. Dit zal de heer Wintzen zeker niet kunnen loochenen-Het is een historisch feit. In een open brief erkent daarna Miller met berouw zijne dwaling. Doch Snow, één van zijn aanhangers, heeft een inval; of liever, om het in zijn eigen taal uit te drukken, „hij ontvangt licht"-Immers, in de gelijkenis der tien maagden stond, dat de Bruidegom vertoefde te komen (Mattheus 25:5); Hij zou een halven dag, m-aw. een, half jaar later komen. 21 October 1844, dat zou volgens Snow vast en zeker de langverwachte dag zijn. Opnieuw schonken de goedgeloovige volgelingen vertrouwen aan hun profeten. Sommigen vonden het niet eens noodig den oogst van den akker binnen te halen, ''t Zou toch vergeefsche moeite zijn, 21 October 1844 brak aan en verliep zonder dat de profetie werd vervuld-„Be schaal met het reukwerk der tevoren al gesmaakte, onsterfehjke vreugd lag verbroken aan hun voeten." „Ik verliet", zoo schreef één van Miller's vrienden, „het vereenigingsgebouw en weende als 'n kind-De tijd was voorbijgegaan en de verwachte Heiland was niet gekomen. 'Wij moesten zeggen evenals eens Maria Magdalena: ij hebben mijnen Heere weggenomen en ik weet niet waar zij Hem gelegd hebben!"

Toen dreigde de Adventistische stroom te verzanden; "maar de vrouw weet uitkomst, waimeer de man '•hei; moet opgeven. Zuster White graaft een nieuwe bedding. Zij ontdekt, dat men zich omtrent Daniël 8:14 volstrekt niet had verbist; maar de openbaring van het heiligdom had niet op deze aarde, doch in den hemel gezocht moeten worden. Op 21 Oct. 1844 had Christus het hemelsche heiligdom gewijd. Doch groote schuld hadden de Adventisten op zich geladen, omdat zij zich niet aan het Sabbatsgebod des Heeren hadden gehouden. Men moest den Sabbat heiligen. Pas dan kon men tot het rechte verstand van het boek der Openbaringen doordringen. Dit was het geboorteuur van het zoogenaamde Zevende-D'ags-Adventisme. Zuster White was tegelijk een organisatorisch talent.

Verhalen als deze zullen nog wel meer moeten geschreven worden.

Kaapens promotie.

Over de begeerte der Kamper studenten, die aldaar willen kunnen promo veeren, schrijft ook de „Brielscjie Kerkbode" (classis BrieUe). Ds Schaafsma zegt.

Tegen het promotierecht aan Kampen is destijds heel wat gesputterd.

Kampen zon kerkelijke vakschool zijn, meende men, en had daarom geen promotierecht noodig.

Maar is dat wel juist?

Kampen heeft gewone eischen voor toelating tot de lessen.

Het candidaatsexamen is ook daar een wetenschappelijke graad.

'VVaarom zou Kampen dan ook den hoogsten graad in de wetenschappelijke studie niet mogen verleenen?

Ja, maar de Kerken als zoodanig doen niet aan wetenschap, en door hen wordt de benoeming gedaan! zoo hoort men.

Best mogelijk, maar doen die Amsterdamsche Raadsleden, die voor de Stedelijke benoemen, dan wel aan wetenschap? Ik denk daarbij nog niet eena aan „Had je me maar", en Zuurbier van de RapaUlepartij! Of soms de ministers die aan de Rijksuniversiteiten benoemen? Minister van Houten verweerde zich eens tegen Kuyper met te zeggen: Ik ben maar een eenvoudig man, geen wetenschappelijk encyclopaedist. En zelfs aan de Vrije Universiteit worden de directeuren by de overdracht van het Rectoraat toegesproken als Hoogeerzaam, wat zoo eenigszins doet denken aan kleermaker, winkelier, bakker of zoo iets met een exponent, maar niet den indruk vestigt: die heeren doen zeker aan wetenschap!

Het laatste woord zal nog wel niet gesproken zijn, als de zaak aan de orde komt. Maar tot nog toe is van zoo iets niet gebleken.

Vijf nullen.

„De Hervorming" — die 'n heel klein beetje in de war schijnt te zijn — door „vijf nieten" in „rijf nullen" te veranderen — gelukkig is het zoo niet, anders was de wereld niets (nul) of oneindig groot —, „De Hervorming" schrijft:

In 1740 verscheen een boek, dat even heftig aangevallen als gretig gelezen werd. Het heette „Het innige Christendom", door Wilhelmus Schortinghuis, predikant te Midwolda, en bevatte samenspraken tusschen een geoefende, een begenadigde, een kleingeloovige en een onbegenadigde.

Vooral zijn daaruit bekend de vijf nieten, gestaafd door teksten uit de door den schrijver gebruikte Statenvertaling. Ik wil niet (Mijn volk heeft Mijne stem niet gehoord en Israël heeft Mijner niet gewild; Psalm 81 : 12); ik kan niet (zonder Mij kunt gij niets doen; Joh. 15 : 5b); ik weet niet (voorwaar. Ik ben onvernuftiger dan iemand, en ik heb geen menschenverstand; Spr. 30:2); ik heb niet (als de Heer zich gewend zal hebben tot het gebed desgenen die, gansch ontbloot is, en niet versmaad zal hebben hunlieder gebed; Psalm 102 : 18); ik deug niet (ik weet, dat er in mij, dat is in mijn vleesch, geen goed woont; want het willen is bij mij, maar het goede te doen, dat vind ik niet; Rom. 7 : 18).

Ziedaar zuiver de kerkelijke leer der onmacht, „onbekwaam tot eenig goed". Inderdaad zoo getrouw mogelijk is deze uitgedrukt in die „dierbare vijf nieten", zooals de schrijver zelf ze noemde. En toch, is hier niet meer dan een overgeleverd leerstuk?

Wij vergeten niet, dat Schortighuis behoorde tot de mystieken. Van den waren Christen getuigt hij, dat deze „de waarheden des evangelies niet alleen moet kennen en belijden, maar „ze in het aangezicht van Christus bevindelijk erkennen, gemoedelijk genieten en waardiglijk bewandelen". Met nadruk komt hij op tegen de letterkenners, die wel de woorden der waarheid, maar niet de waarheid der woorden hebben, de „nabij Christenen", die den geheelen bijbel kennen en er ook wel iets van gevoelen, maar toch niet meer dan schijngeloovigen zijn, omdat zij geen nieuw hart hebben gekregen. De ware Christen leeft niet meer in zich, 'maar geheel in Christus, zoodat al zijne leden wapenen der gerechtigheid zijn. God alles en de mensch niets.

Zulke woorden doen ons beseffen, hoe die belijdenis van het volstrekt onmachtige onwillig, onkundig, van het goede ontbloot en ondeugend zijn gesproten is uit het diepst eener vrome ziel, uit waarachtige levenservaring. Den vorm daarlatende gevoelen wij de bedoeling van Schortinghuis als waarheid aan, eigen ervaring geeft hem getuigenis.

En even later heet het:

Aan de leer der onmacht zijn wij reeds lang ontgroeid. Wij gevoelen ons niet als een blok of steen. Die leer leidt tot fatalisme, tot een werkeloos wachten op den engel, die het badwater in beroering brengt (Joh. 5:4), een miskennen van de lichamelijke en geestelijke vermogens, ons door God geschon-. ken. Maar wij proeven toch den diepen zin van Schortinghuis' bedoeling. Niet zoetelijk en ziekelijk als bij menigen vrome, maar ernstig en gestreng. Zóó staan de viJf nullen vóór ons. De ware Christen Iaat het niet bij deze gewaarwording. Hij weet, wat van hem verwacht wordt. Hij plaatst voor de nullen een 1 en nu wordt het een belangrijk getal.

Die één is onze persoonlijkheid. Niet de bekende „nummer één", het dierbare eigen ik, maar de persoonlijkheid, die in diepen ootmoed belijdt: „niet van eigen doen en kracht, slechts van God zij 't heil verwacht".

Wij willen over deze vage herinneringen aan de wiskunde niet doorredeneeren. Slechts kan men hier zien hoe lieveligstermen en lievelingsschrijvers zoo in den loop der eeuwen telkens weer heen en weer geworpen worden in het spel der eeuwen, het spel tusschen de verschillende partijen. Eerst is de orthodoxie een verwijt gemaakt van haar Schortinghuis; en nu de orthodoxie hem vrijwel overwonnen en critisch bekeken heeft, gaat hier een moderne aardig over hem doen. Verba valent usu, maar personen ook. Want ze zijn toch maar niet meer vaak dan een naam.

Christelijk barbarendom.

Leest eens, zegt „De Wachter" (ds J. Bosch), leest eens, hoe een priester uit Tibet voor jaren in een brochure: „Het christelijk barbarendom in Europa", door een Hervormd predikant, Louis Bahler, vertaald, zich liet hoor en:

Geliefde broeders! Het land der Heidenen, Europa genaamd, wordt bewoond door menschvormige wezens, in zelfbegoocheling omstrikt, van zelfzucht doordrongen, omdat zij de eenheid der liefde niet kennen. Hun natuur gelijkt veel op die der d , a e m o n e n. Enkelen zijn er in wie het licht is en die uit liefde tot het goede het goede doen. Maar 't hoogste ideaal der meesten is de voldoening der lusten. Gij, broeders, hebt nog nooit met uwe lichamelijke oogen het land der daemonen aanschouwd, maar ik zal ontrollen het tafereel van de duivelsche zeden, waarvoor de goden hun aangezicht verbergen. De christelijke horden zijn afgodendienaars die gelooven ongestraft naar hunne lusten te kunnen leven, niet doende naar de leer van hunnen Christus, die 19 eeuwen geleden voor hen gekruisigd is. Zij hebben groote uitvindingen gedaan, electrische wagens gemaakt en met gas gevulde kogels, waarmee zij door de lucht vliegen. Zij verstaan zelfs de kunst zich van een rad te bedienen om zich te verplaatsen, maar op de godsvonk in hun hart letten zij niet. Zij vermorsen millioenen aan vernielingswerktuigen, terwijl duizenden in armoe kwijnen, zoodat het bij hen op een verdelgingsoorlog moet uitloopen. Zij overvoeden het verstand, terwijl de ziel hongert. Werkgevers en werkvolk leven in onafgebroken strijd. Door hun uitvindingen vermenigvuldigen ziJ hun jsehoeften, zoodat niemand tevreden is. Zij berooven zich opzettelijk van het verstand door bedwelmen(ie dranken. Zij vergiftigen zich met ziekten. Zij folteren de dieren tot proefneming (voorwaar, 'n doodgemarteld varken staat hooger dan ziJn beul!) Hun krankzinnigengestichten zijn vol. Hun literatuur is vol misdaden. Als roofdieren eten zij de lijken der dieren op. Het kind in den moederschoot is niet veilig. De wetenschap der barbaren is dood. Vreeselijk is de vloek, dien zij op zich geladen hebben.

Eens zijn de wijzen uit het Oosten gekomen naar het Westen om den „Koning van het Westland" te groeten. Maar het Westen viel hun niet mee.

En als nu nóg eens onze zendingspupillen naar het Westen konden komen.... Och, het Oosten wordt nog dagelijks gewaarschuwd tegen het Westen....

H a r m s e.

De heer N. Baas schrijft in de „Amsterdamsche Kerkbode", als naar gewoonte zeer interessant, over Harmse. Wie het is, zal uit dit knipsel wel duidelijk worden:

Harmse houdt een depot. Geen brooddepot van Ceres, noch een sigarenzaak van Hillen. Het zijne is van heel anderen aard: houdt een klachten-depot. Natuurlijk, er staat geen emaille-plaat op zijn deur: „W. Harmse: In klachten". Toch is het een van ouds bekend adres. Menig practizijn, menig dokter met spreekuur-neurose mocht wensohen, dat hij zoo „de loop" had. Wie zijn gemoed ontlasten wil, vindt Harmse in den biechtstoel. Wil iemand zijn grieven in omloop zien gebracht, Harmse dient als makelaar, die ze voor hem of haar oij de Praatjes-beurs brengt.

Inderdaad, Harmse heeft een kantoor. En hij is een ijverig makelaar. Zoo noodig strenge discretie verzekerd; dat is: ook anonymi kunnen bij hem terecht. Zelfs anonymi, die zich zóó goed vermommen willen, dat ze hun vereenvoudigde spelling voor dezen keer omzetten in de ouderwet s c h e (sch, o zetter s. v. p.).

W. Harmse. „In klachten".

In.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 januari 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 januari 1926

De Reformatie | 8 Pagina's