GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

De „Kerkelijke conferentie" en de taal van het absolute.

Alle van God geroepen profeten en hervormers durven het absolute woord aan. Hoe verder zij komen, hoe meer het hun uit hart en ziel geperst wordt. Hieraan kent gij den profeet óf den zeloot; den eersten, die uit den Geest spreekt, den laatsten, die spreekt uit het vleesch, maar instaat zou zijn, profeet te worden, bijaldien hij zich bekeerde tot den Geest en 'het Woord.

En-al wie het absolute Woord niet aandurft, ja zelfs zich met opzet voorzichtig ervan ontdoet, heeft het bewijs in zichzelf, dat hij geen profeet is, en niet een hervormer bij de gratie Gods.

Hieraan dacht ik toen ik tweeërlei uitlating naast elkander legde en overlegde. De eene is van dr J. G. Geelkerken in de zich noemende „Overtoomsche Kerkbode", de andere van de „kerkelijke conferentie" zijner volgelingen. Dr Geelkerken - zegt, sprekende over den Zondag, waarop de volgelingen van ds Smelik te Tienhoven door de inwerkingstelling van een autobus verscheiden leden van naburige kerken uitnoodigden, zich aan hun eigen kerkelijke samenkomst te onttrekken, teneinde, bijaldien zij zich als profeten van zuivere ge-rich tsverkondiging beschouwden; - het oordeel te laten beginnen niet van het huis Gods:

; En terwijl in het karkgebouw Ds • Fernhout, de Voorzitter der Synode, op Zondagmorgen j.l. onder meer krasse dingen ook publiekelijk durfde uitspreken, het verschrikkelijke woord, dat Jezus Christus stond aan de zijde van hen, die Ds Smelik afzetten, vergaderde deze aan Gods Woord, de Belijdenis en de Kerkenordening volkomen getrouwe Kerkeraad met ide gemeente in een stal in een godsdienstoefening, waarin Ds Smelik voorging.

' De alzoo van het Asser juk vrij geworden Gereformeerde ICerk van Tienhoven, verzocht reeds om opgenomen te worden in het herstelde kerkverband.

, , Schrikkelijke woord e n". Rondom Dr J. G. Geelkerken is vaker het woord „schrikkelijk" gebezigd met betrekking tot hen, die God willen dienen naar hun geweten en het lichaam van Christus niet willen scheuren. „Schrikkelijke gebeden", — zoo heeft men gezegd, toen - de synode bad. „Schrikkelijke woorden", zoo zegt hij thans.

Men zou geneigd zijn, hierin de stem van den profeet te beluisteren, die zegt: een gebed, dat schrikkelijk is, is niet uit God; dus is het uit den duivel. Dit ware profetische moed, geboren uit dén druk van een ziel, die zich onderworpen weet aan een absoluut gezag. Men zou geneigd zijn, zelfs in de herhaling van het woord „schrikkelijk" een boetedoening te vernemen voor het feit, dat hij in een vroegere levensperiode zijn publieke beschouwingen ten aanzien van andersdenkende broeders placht op te vullen met het lichtelijk ironische woord: „1 i c h - telijk": liclitelijk dwaas — dat was tóen een hem typeerende uitdrukking. Nog eens, men zou er voor willen dankbaar zijn, omdat hier, - als het voor God gezegd is, terecht uitgesproken wordt, dat het pro of contra in dezen strijd over scheuring of heeling óf uit God, óf uit den duivel was; aangezien de qualificatie „schrikkelijk" niet is te vereenigen met den christen-zin, t e n z ij b ij dezeonderstelllng.

Maar men kan dr Geelkerken nog niet dankbaar zijn. Want terwijl met groote vrijmoedigheid dr Geelkerken voor zichzelf het recht opeischt, het absolute woord te handhaven tegenover zijn t e g e n s t an d e r s, betwist hij h u n het recht, dezen plicht Gode en den menschen te-bewijzen; hij betwist hun het récht, ten aanzien van dez. epraeal a.b ele kwestie het met hem-eens te zijn; d. w. z. hij meent - het niet; hij durft het absolute woord niet aan ten einde toe.

Wat zijn pers aangaat, 4eze neemt met de eene hand terug, wat ze met de andere geeft. De eene leider (Geelkerken) noemt ds Fernhóuts woorden schrikkelijk; hij handhaaft schijnbaar het absolute standpunt. De andere leider (v. d. Brink) zegt in d e z e 1 f d e w e e k tot iemand, die het óók wil doen: man, gij scheldt! Dus: deze leider verlo.échent het absolute standpunt. De leiders zijn tegen 'elkaar verdeeld; tenzij ze het hierin eens zijn, dat hun bezwaarde ziel alles mag zeggen en een tegen HEN bezwaarde niets.

Helaas, deze laatste onderstelling krijgt almeer waarschijnlijkheid. Want men heeft in deze kringen den moed niet het ab s olu t e , w o or d t e n einde toe te spreken. Zij hebben een conferentie belegd, die'zij kerkelijk noemen. Hopr hen daar in een historisch oogenblik hun bestaansgrond aanwijzen. Zeggen zij: w ij weten? Och neen: het „komt hun voo r". Weten zij, voor God een heiligen plicht tot scheiding te gehoorzamen? Och neen: zij temperen de vaart van hun eigen vluchtige woorden, door „i n b e g i n s e 1" er voor te schrijven. Banen zij zich epn weg door de wilde struiken, als goede hervormers en helden? Och neen: zij scheiden zich af van een „kerkgemeenschap", welke, naar .hun meening, door een onjuiste belijdenis-uitspraak te doen, zich met Gods Woord gelijk stelt; doch door met groot gebaar te prediken, dat zij a 1 wat die kerkgemeenschap tot vóór dien deed, al haar beginselen en regelingen ook, aanvaarden, erkennen zij, indien zij ootmoedige christenen zijn, de m o g e .1 ij k h e i d, dat zij op hun allereerste of elke latere conferentie in dezelfde struiken verward raken en in dezelfde zonde vallen ^ e n d a h ? En ten laatste: waarop leven zij? Wat is hun absoluut getuigenis, dat tegen de menschen dreunt, tegen den hemel roept, en hun ziel door een groote positieve daad vrij en sterk maakt?

Het getuigenis i s e r n i e t. Zij leven van een zonde van anderen; een zonde, die in beginsel gereformeerden, naar het hun voorkomt, noopt tot heengaan. O als Petrus van Amiens z ó ó de kruistochten gepreekt had.. .. Hoor de conferentie:

'• Zoodat het haar voorkomt, dat in bli> g; 'ï^jS-: : s e 1 geref. kerken, ambtsdragers en geimeenteledeii geen gemeenschap kunnen onderhouden met een kerkgemeenschap, die menschelijke, met de Heilige Schrift strijdige besluiten stelt naast en boven het Woord Gods en voor den eisch van Gods Woord om deze b e s 1 u i t e n . t e herzien, o n t o e - Igankelijk bleek te zijn.

Dit laatste zeide een conferentie, waarvan de voo r-z i 11 e r (v. d. Brink) geen enkelen grond tot herziening van het besluit der synode aanvoerde op grond van Gods Woord; en de assessor (Geelkerken) door te vragen om een commissie van studie eveneens erkende, geen enkelen grond te weten; en de scribal (Buskes) t e r-w ij 1 men hem vroeg naar zijn gronden, heenging, en de scriba II (Koppenaal), toen men wachtte op zijn beloofde aanwijzing van gronden uit de Schrift, eveneens heenging. Dit zeide men, toen de synode nog bezig was, om den eerste, die met de Schrift en de belijdenis waarlijk wilde spreken van bezwaren (v. Leeuwen) de volle eere te geven door zijn bezwaren te onderzoeken. H'

Als ik nog iets van het christendom begrijp, dan zie ik hier een conferentie danken voor de „genade", dat men vrijmoedigheid ontving om zich op een valsche besehuldiging te gronden, en den bewijslast (dien grooten christenplicht der gemeenschap) af te wentelen op den rug van anderen, waar men hem zelf had moeten aanvaarden. Als ik iets versta van geloofswerk, dan zég ik: dit werken in ovérhaasting (voordat Assen klaar is), en zonder dat de moed er is om het absolute woord te spreken, is erger dan saecularisatie.

Zijn wij. Gereformeerde .kerken, zóó verstokt? Zijn wij waarlijk onder hen, die ziende niet zien? Maar wie zal ons hier prediken uit dit gezelschap? • Dat er Inenschen zijn, 'die ziende niet zien, en hoorende niet hooren, dat heeft J e s a j a vernomen, 'in een uur, waarin hij „Zijne heerlijkheid zag en van H e m s p r*; a, J£.? ' ..(.Joh'.»12).-., i-*-^-«nder den-..druk• yan. het Absolute.^ ^i^^^^^^^M$êW}^W§M? Mi: mM.

Hier wordt hét ó ó k gezegd"; maar door een confe'-'" rentie, waarvan de vier moderamenleden op het moment van hun officieele spreken, zorgvuldig alle absolute woord vermijden, met zorg elk zinnetje door een relativisme van de ergernis en de dwaasheid' all-er profeten ontdoen, en niets anders zien dan de zonde van anderen, die nog nieteensklaarzijn....

De synode mocht ook eens toonen, dat zij den eerste, die ernstig meende met de Schrift te willen spreken, recht zou doen!!! Dan ware hier immers het conferentiewerk gebroken?

Is dit vroom? Durft men dit alles herhalen onder de Jesajaansche belichting van den hemel, als men „Z ij n heerlijkheid ziet? "

Is ooit een profeet zóó opgestaan? Heeft ooit een „reformatie" moeten bestaan als deze, die slechts-„s t a a t", als een ander „naar het hun voorkomt" valt en die vallenmoet voor God, als de ander „naar het hem voorkomt" weer gaat staan?

Gods voorzienigheid is een troost in zulke dagen van reformatoren, die geen hemel-belichting met Jesaja willen verduren als zij het hébben over de verstokten en verharden van hart.

De praeses van deze conferentie heeft deze week uit de vermeende zonde van een ander, die vergeefs in zijn ooren riep, dat men in de kerk slechts met absolute waarden werken mag, geconcludeerd, dat de conferentie goed was.

Erger kon hij zicli en de zijnen niet veroordeelen.

De laatste rede van prof. Haitjema. Prof. Haitjema heeft den cyclus van ovaties en scripties tegen de Asser synode voltooid. De critiek op zün critiek is niet zachtaardig.

Prof. Kuyper zegt in „De Heraut":

Heel duidelijk is het standpunt van Prof. Haitjema uit deze reile oiiis niet geworden. Dit kan a^tuurlijk , aa.n het verslag liggen; het kan ook daaraan te wijten zijn, dat Prof. Haitjema zich bediend heeft van allerlei termen, die zoo vaa^g zijn, en het geschil, waarom het gaat, zoo weinig scherp omschrijven, dat het moeilijk valt zich van hetgeen, hij bedoelt •een juist denkbeeld te vormen. ^IffPiK"

Gelijke opmerking maakt prof. Bouwman in „De Bazuin" Deze merkt bovendien nog op:

Dr Haitjema heeft niet genoeg gedacht aan wat in Assen aan de orde was. Aan de orde was daar, dat een predikant was aangeklaagd dat hij een symbolische opvatting had 'van de Paradijsgeschiedenis, de historie vervluchtigde en aldus te kort deed aan het gezag en de waarheid der H. Schrift. De Synode heeft verklaard, dat zulk een opvatting ontoelaatbaar was, in strijd met de Belijdenis der kerk en het gezag der H. Schrift. Door de Belijdenis toch wordt de erkenning van het Schriftgezag geëischt.

En aan het slot:

' iMaar wat was dan de drijfveer waarom Prof. Haitjema zoo begeerig was de Asser Synode te veroordeelen, voor eenige weken op een' vergadering van theologen, daarna op het Gereformeerd studenten-•cottgres en nu weer op de vergadering der Co«fessioneele Vereeniging? Dat streven wordt verklaard uit een verkeerde beschouwing van, en een feilen tegenstand tegen d« Gereformeerde kerken. Hij wees immers tenslotte op Dr Kuyper, die wind gezaaid heeft en nu storm oogst, op den eigenaardigen levensvorm, die binnen de Gereformeerde kerken tot massale ontwikkelinig kwam. Hij beriep zich hiervoor op Prof. Buytendijk. • Dit beroep op Prof. Buytendijk is al zeer zwalc, omdat deze het leven der Gereformeerde kerken volstrekt niet kent, en blijkens zijn publicaties er maar op los schreef.

Prof. Haitjema kent ons volk niet. Hij kon beter weten. En daarom mag hij zich wel schamen over zooveel liefdelooze beschuldiging, en over het feit, dat hij met algemeene termien en groote woorden de Synode van Assen beschuldigt, dat zij het Schriftgezag heeft aangerand. Het licht door hem verspreid tleek geen licht te zijn.

Prof. Kuyper spreekt over het feit, dat prof. Haitjema meende uit Junius te kunnen afleiden zijn bezwaar. We lezen:

'' ( In hoeverre het nu juist is, zich hierbij alleen op Junius te beroepen, laten we in het middieia. Hoe hoog we Junius ook schatten, het vraagstuk, waarom - heit Mer gaat, is door Junius niet besproken en er zouden uit den schat onzer oude Gereformeerde Theologie wel heel andere uitspraken zijn aan te halen geweest, die veel meer licht over .dit punt konden verspreiden. Om slechts één ding te noemen, het (bekende tractaat Van Voetius: hoe ver strekt zich het gezag der Schrift uit, gaat veel dieper op dit vraagstuk in dan Junius het in zijn korte tiiases doet. Maar ook al laten we dit 'rusten, en al bepalen we ons tot Junius alleen. Prof. Haitjema heeft, , en het zal niet moeilijk vallen dit uit Junius zelf aan te toonen, een geheel onjuiste voorstelling gc-Igeven van wat Junius bedoelde.

Men moet maar eens lezen wat in de bij Wormser (1882) door dr Kuyper bezorgde uitgave van Junius' Opuscula Theologica Selecta te lezen is over de excommunicatie, bl. 251 en vervolgens, alsook over de macht der kerk inzake geloofs-dogmata, bl. 247—-251. • Het is onbegrijpelijk, dat de hoogleeraar daarvan geen nota nam. Prof. Haitjema heeft slechts enkele gedachten laten spreken en gedaan, alsof de Asser synode thetisch werk had te doen, inplaats van een aanklacht te onderzoeken.

Dr H. Kaajan merkt oj) in de „Utr. K.b.": .

. Werkt hij ten opzichte van Junius niet met wonderlijk gekleurde brillen?

Een citaten-oorlog is heel gemakkelijk.

Dan is het niet moeilijk om ook aan Junius nog een stem te geven in het koor der onvoldaaidieid over de Asser besluiten. .

Door eenzijdig citeeren kan ik iemand alles laten zeggen en kan ik alles bewijzen.

Voor Junius is de Kerk niet slechts pilaar, maar , 0 o k vastigheid der waaiheid.

De Kerk heeft ook tot taak de waarheid te h a n d - h a V e n.

Volgende week misschien nog iets over prof. Haitjema.

Naschrift. Ds J. J. Buskes richt o. m. tot mij het verzoek, een van zijn geschriften hier een plaats te geven. Indien hij dat verzoek particulier had gedaan, zou ik hem ook aldus hebben beantwoord. Nu hij het publiek doet, moet ik ook wel in het openbaar antwoorden; vooral omdat stilzwijgen toch weer uitgelegd wordt op een manier, die niet juist is, althans door sommigen.

In de eerste plaats meen ik, dat iemand, die toegang vraagt voor zijn beschouwingen in de pers van de Geref. kerken, allereerst moet toonen, een basis te willen leggen, waarop gedachtenwisseling op voet van gelijkheid mogelijk is. Die basis ontbreekt bij ds Buskes; een man, die meewerkt aan twee bladen, welke met leugen en laster de gereformeerde kerken vervolgen, en die in het gestoelte der generale scheurmakers is gaan zitten, moet geen verzoeken van wederzijdsclie communicatie doen bij een orgaan van de door hem (als het kón) afgebroken gereformeerde kerken. Daarvoor is eerst noodig een afscheid aan den kring, die deze kerken belastert en vervolgt.

Natuurlijk maak ik een uitzondering voor ieder, die meent door mij in mijn schrijven verongelijkt te zijn. Maar het verzoek van ds Buskes betreft een predikant, die zelf een mond en een pen heeft, en voor wien ds Buskes niet behoeft op te treden. Eerst werd deze predikant geprezen, omdat hij niets publiceerde van zijn zaak, vóór de officieele publicaties vanzelf komen zouden; en thans gaat ds Buskes maar vast druk aan 't publiceeren over dien predikant, die zoo fatsoenlijk is, te zwijgen, zoolang zijn zaak hangt. Denkt ds B. nu waarlijk, dat ik den predikant, dien hij met zijn publicaties lastig valt, zal opdringen, wat ik van den aanvang af in dr Geelkerken heb veroordeeld: de ontijdige publicatie van dingen, die bij de kerk thuis hoeren? Ik ben veel te blü, dat hier een predikant is, die toont goede manieren te hebben: niet publiceeren wat nog in behandeling is.

Daar komt nog bij, dat het artikel van ds Buskes een onwaarheid behelst, die den vorm van een beschuldiging aan de Geref. kerken aanneemt, terwijl alle zweem van bewijs aan ds Buskes ontbreekt. „De Reformatie" is te goed, om op verzoek lichtzinnige en onlogische beschuldigingen te helpen verspreiden. Iemand, die ook copie afstaat aan persproducten van een zeker „Comité van Advies en Leiding", persproducten, die een gevoel van weerzin opwekken, moet niet 'aan de deur van eerlijke bladen aankloppen, zoolang liij niet eerst den band met deze copie-afnemers verbroken heeft.

Ten slotte: de reden, waaróm ik ds Buskes het recht ontzeg, zijn boven gesignaleerde valsche beschuldiging uit te spreken, kan hij vinden in „De Bazuin" van 8 October 1926 onder het hoofd: Porren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1926

De Reformatie | 8 Pagina's