GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS'SGHODW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS'SGHODW.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kwestie-Brussaard. De houding van ds Brussaard houdt de pennen in beweging.

Omdat de zaak blijkbaar zeer velen bizonder interesseert, vervolgen we ook nu ons persoverzicht; evenwel onder nadrukkelijke herinnering, dat citeeren nog geen betuiging van instemming inhoudt, en dat in de rubriek persschouw, die een eenigszins objectief karajkbar draagt, zwijgen nog niet toestemmen is; en dus: niet veel waard.

In „De Wachter" oordeelt ds Rietberg:

Je krijgt hoe langer hoe meer 't gevoel dat deze zaak die „af" genoemd werd, nog niet „af" is. 't Wordt meer dan tijd dat Ds Br. zich openlijk uitspreekt. Deze verwarring kan toch niet langer bestendigd blijven.

In „Utr. Kb." meent dr Kaajan:

Ds Brussaard heeft dus met zijn hereenigingsvoorstel in de classis Haarlem geen succes gehad. Hij heeft zich, zoo wil het mij voorkomen, in de kracht van sommige feiten vergist.

Reeds in zijn correspondentie - met d© Asser Synode drong de Bloemendaalsche predikant er op aan de ontstane oneenigheid in den weg der waarheid weg te nemen en te herstellen. Zelfs verklaarde hij: „Wilt ge daarbij over mijn persoon en krachten, voorzoover ik ze geven kan, beschikken, ge hebt slechts te spreken".

. Welnu, op dat spreken van de Kerken had Ds Brussaard moeten wachten. Hij vergeet, dat hij door zijn eigenaardig, feitelijk niemand bevredigend standpunt juist de minst geschikte figuur is, om' thans als bemiddelaar tusschen de Gereformeerde Kerken en de schismatieke kerkjes op te treden.

Ds V. d. Meulen heeft in „Friesch Kbl." uitgesproken als zijn meening, dat ds Brussaard „ja" en „neen" tegelijk spreekt. Hij vindt het onbegrijpelijk, en vraagt:

Wat moeten onze classicale vergaderingen doen, onze 51 poorten, die beroepbaar stellen en toelaten tot den Dienst des Woords, wanneer straks zich candidaten aanmelden tot hèt doen van peremptoir of praeparatoir-examen, en op een desbetreffende vraag te kennen geven, dat zij op hetzelfde standpunt staan en dezelfde verklaring willen afleggen als ds Brussaard op 14 December?

Ds J. Gispen van Groningen zegt.in , ', De Bazuin":

Op die wijze voort te gaan zal wel niet doenlijk zijn, daar de Redactie van „Woord en Geest" officieel verklaard heeft dat tot haar niet kunnen behooren, die de Asser besluiten aanvaard hebben.

Op zijn eigen pakkende manier schrijft in de „Westl. Kb." Amandi over de zaak:

liij schikt zich „zonder voorbehoud" naar de Asser Synode, blijft dus binnen de Gereformeerde Kerken, zal optreden als haar Dienaar en Verdediger.

Tot nu toe echter prijkt zijn naam onder de redacteuren en medewerkers van „Woord en Geest", het orgaan van allen, die de Gereformeerde Kerken .verlieten en bestrijden.

Dat is willen zittten op twee stoelen.

Over de vraag, of tusschen de Geref. kerken en de volgelingen van dr Geelkerken misverstand moet worden aangenomen, zegt Amandi;

Volgens Ds Brussaard is eigenlijk wat de Gereformeerde Kerken en^"de groep Geelkerken sCheidt louter een „misverstand". Ze staan feitelijk niet tegenover elkander. Ze begrijpen elkander alleen maar niet goed. 't Is 'wel wonder, dat heel 'de Asser Synode in den langen duur harer zittingen tot nu toe tot dat inzicht niet is gekomen.

Maar een misverstand!

En niet minder groot wonder, dat ook bij de groep Geelkerken, dat bij die predikanten, die daar ten slotte hunne positie aan waagden, evenmin het besef niet doordrong, dat alles maar.... een misverstand is.

Feitelijk heeft dus de Asser Synode, volgens de opvatting van Ds Brussaard, al den tijd van haar duur, •tegen wiucimolens gevochten.

Bevreemdend blijft het dan, dat men zich „zonder voorbehoud" naar „de resultaten" van zulk een gevecht voegt.

Over de manier, waarop ds B. zioh uitsprak over het schisma lezen we in het art. van Amandi:

Verbreken van het kerkverband en eigen formatie institueeren wordt afgekeurd.

Is 't echter om een af gezetten predikant te volgen, en trouw te blijven, dan is het wat anders.

Wat bijv. in Zandvoort door den beugel kan, omdat Ds V. d. Brink afgezet is, dat is in 's-Gravenhage glad verkeerd, omdat daar geen afgezette predikant en uilgetreden ambtsdragers zijn!

Een uitgetreden gToep, die een tegenkerk te Tienhoven vormt, krijgt van Ds Brussaard een „fiat".

Zulken, die in Rotterdam als bezwaarden 'tin het Geref. Kerkverband niet meer houden kunnen en als buitenleden bij Amsterdam-Zuid inwonen, die krijgen een afkeuring.

En ik denk weer aan de twee stoelen!

Van de goede trouw van ds Brussaarcl houdt evenwel Amandi zicli verzekerd:

Of hij is voorheen te ver medegegaan met Dr Geelkerken en zijne medestanders en voelt misschien met deze groep nog zeer sterke vriendschapsbanden, zoodat het volledig afscheid nemen hem moeilijk valt; 6f hij begrijpt van 'het standpunt, dat de Asser Synode en met haar de Gereform. Kerken hebben ingenomen het rechte niet.

Ook ds H. J. Heida spreekt zich nog uit. Weer in „Geref. Kb. v. Maassluis, Vlaardingpn", etc. Hij constateert:

het feit, dat de verklaring van Ds Brussaard zóó weifelend is en zóó vol reserve's, dat dé reserve's weer veelszins verslinden, wat in de positieve verklaring wordt vastgesteld.

Ons volk — velen zullen deze uitingen hebben beluisterd — aarzelt, omdat het eensdeels weet, dat het hier gaat om een zeer centraal punt, n.l. de Godsopenbaring zelve en anderdeels gevoelt, dat op dit centrale punt en

het effect daarvan in het belijden en leven der Kerken •de overeenstemming niet duidelijk is gebleken.

In de „Gron. K.bode" wijst ds Miedoma erop, dat telkens weer „misverstand" als oorzaak der scheuring wordt aangewezen, ook door ds Brussaard. En, zoo zegt ds Miedema:

En nu is Ds Brussaard door de redactie van „Woord en Geest" ter verantwoording geroepen. Hij heeft nog eens weer een rekenschap van gevoelen afgelegd en"die redactie heeft daarover haar meening zeer duidelijk uitgesproken. Een meening die hierop neerkomt, dat Ds Brussaard wel van misverstand spreekt, maar dat eigenlijk zijn verklaring op de Glasse Haarlem een misverstand zijnerzijds is en dat de redactie van „Woord en Geest" van geen misverstand meer weten wil.

Het is wel merkwaardig dat „Woord en Geest" zoo beslist, ter eener zijde beweert dat alle leden der Gerefprmeerde kerken dat blad eigenlijk lezen moeten en ter anderer zijde toch duidelijk een beginsel plaatst, dat niet en nooit kan overeenstemmen met de beslissing van Assen. •

Hier is wel duidelijk geen misverstand meer mogelijk, dat „Woord en Gees? ' zoekt de kerken te breken.

Ds Brussaard houdt ook nog weer vol, dat het enkel geldt een kwestie, die niet centraal is, of die enkel in den omtrek ligt, die niet mag verdeelen. Vergeet Ds Brussaard dan niet dat het ten diepste toch gaat om het gezag van Gods Woord, om het aanvaarden van hetgeen daarin beschreven is.

Wij zullen niet ontkennen dat er in heel den strijd, ook in zijn voortgang, velerlei misverstand is opgekomen en dat bij velen die bezwaard zijn of uittrokken te goeder trouw gehandeld is, maar de eigenlijke zaak, waarom het gaat, kan en mag niet verkleind of bedekt worden onder dat woord misverstand. Het is of het met al dat spreken van misverstand slechts mistig en nevelig gemaakt wordt, terwijl daardoor het oog voor de eigenlijke zaak wordt verborgen.

We zullen nu het overzicht, m'aar sluiten voor deze week en de hoop uitspreken, dat de reden voor het geven van al deze bespiegelingen welhaast moge vervallen zijn.

Mystiek?

Eenige weken geleden schreef ik over het Jaarboekje der Christelijke Gereformeerde Kerk en over de geestelijke bevindingen van de zieke Mevrouw E.

Hierop heeft ds Sluiter te Assen, christelijk-geref. predikant, in de „Ghr. Geref. Kb. van Groningen" antwoord gegeven. Wijl dit antwoord een soms gebruikelijke wijze van polemiseeren typeert, ga ik er even op in.

Ds Sluiter begint eenige hypothesen van hem omtrent de plaats, die zijn kerk in mijn aandacht hebben zou, voor zekerheid uit te geven. We kunnen hypothesen laten rusten. Als ds Sluiter niet inziet dat de manier, waarop de chr. geref. pers zich uitspreekt over de geschiedenis van den dag beteekenis heeft voor de geestelijke ontwikkeling van de schare en daarom de aandacht waard is, — nu, dan schijnt hij minder gewicht aain jzijn eigen leiders te hechten dan ik. • " ' i^^^^^^&

Maar nu de hoofdzaak. " -

Of — haar verberging.

Ds Sluiter zegt van mijn critiek:

Toch moet hem van het hart, dat mevr. E en ook de redactie van het Jaarboek verkeerd exegetiseert. Dat is het dus eigenlijk, waarom hij naar de pen gegrepen heeft.

Met Uw verlof, ds Sluiter, dat is het nu eigenlijk h e e-lemaal niet. Het gaat niet over verkeerde exegese, niaar over de bewering, dat de verkeerde, exegese van Mevrouw B., die ziek was, zou ingegeven zijn door een directe, aparte, van God gegeven openbaring in het hart van een zieke dame. Het gaat over de vraag, of men persoonlijke indrukken van iemands brein mag inleiden met een „toen sprak de Heer e tot Mevrouw E." Het gaat •over het subjectivisme, over de al te lichtvaardige troostgronden van menschen, die aan God toeschrijven, wat wel eens heelemaal van hen zelf kon zijn. Het gaat tenslotte over de vraag, of men de zekerheid des gelóofs op de rechte wijze verkrijgen zal, dan wel al te gemakkelijk zich laat neerzinken op inbeeldingen des harten. Het gaat erom, of de menschen, die zoo gemakkelijk van anderen beweren, dat ze een „gestolen Christus" hebben, en dat ze zich zonder diepgaand onderzoek als gerechtvaardigd door God beschouwen, misschien niet zelf aan dit euvel schuldig staan, als zij hun zg. visioenen aanzien voor directe openbaringen van God.

Wij begrijpen niet, waarom ds Sluiter over die hoofd-.zaak heenloopt. Temeer, omdat hij in een bepaald geval in mijn richting vaart:

Wij zijn echter zoo vrij om te vragen: eugt de exegese van Ds S. wel? Wat Johs. 20:17 betreft, zijn wij het vrijwel met hem eens. En de toepassing daarvan in de zieleworstelingen van mevr. E. laten wij voor hetgeen het is. De werkelijkheid zouden wij niet gaarne ontkennen, maar evenmin, dat het hier wel wat scheef loopt. Psychologisch echter wél te verklaren.

Hier geeft ds Sluiter in beginsel de juistheid van mijn bezwaar toe. Als het waar zou zijn, dat de teksten, die Mevrouw E. „krijgt" zonder eenigen twijfel van den Heere zelf haar toegesproken zijn met de bedoeling, dat zij eruit lezen zou, wat ze eruit las, dan moet ds Sluiter niet eens meer onderzoeken, óf mijn exegese juist kiin zijn, of onjuist; want als Gotl zelf in een apart gedicht „tot mij over komt", dan is verder alle twijfel uitgesloten. Heeft Mevrouw E. gelijk, dat Christus haar zóó toesprak, laat men dan direct haar exegese als die van Christus, vastleggen. Is dat niet zeker, zeg dan ook ronduit aan Mevrouw E.: moet andere gronden hebben. Als ds Sluiter zegt, dat hij in dat ééne geval (Joh. 20':17) de Toepassing van Mevrouw E. „laat voor hetgeen ze is", dan heeft hij het heele Jaarboek-artikel precies even sterk veroordeeld als ik. Want wat van God rechtstreeks komt, zal ds Sluiter niet „laten, voor hetgeen het is".

Waarom zoo'n drukte, als wij het in de hoofdzaak eens zijn?

Wil ds Sluiter dan verder met alle vasthoudendheid betoogen, dat in Jes. 63 de Christus als man van smarten bedoeld wordt („Ik heb de pers alleen getreden"), dan doe hij dat. Ik geloof, dat haast alle Kamper generaties prof. Lindeboom dankbaar zijn, die altijd erop wees, dat de pers van Gods t o o r n en wraakgericht door God getreden is •— in Jes, 63. Maar het loopt niet over de vraag, of wij na onderzoek het over die exsgese eens zullen zijn. Want als ds Sluiter werkelijk aannam, dat die zieke Mevronw door Clirislus zelf toegesproken was met de exegese, die hij voor waarschijnlijk houdt, dan moet dat onderzoek zelf hem al een gruwel schijnen. Men moet niet „disputabel stellen" wat Christus zelf apart uit den hemel komt verzekeren.

Concluisre: ds Sluiter loopt over de zaak zelf heen. Hij is het in den grond met mij eens, maar bedekt dat met een stroom van woorden. Dat is niet erg voor mij, maar wel voor zijn volk; .want de onjuiste geestelijke leiding, die in het Jaarboek der Chr. Geref. Kerk gegeven is, en waarvan hij de onjuistheid in principe toegeeft, wordt toch met gesloten oogen in bescherming genomen.

Ook hier blijkt het wel weer, dat zij, die anderen van te groote gemakkelijkheid in het geestelijk leven beschuldigen, ze door hun zwijgen zelf in de hand werken. D© Chr. Geref. persmannen zijn voor een deel volmaakt overtuigd, dat zulk mysticisme gevaarlijk is; het is hun ook in Kampen vroeger geleerd. Maar — ze zwijgen. En dat is een fout — in de zielszorg. Men mag desnoods zéggen: wees voorzichtig en spreek niet al te ruw de kleinen in het geloof toe. Daar kan ik in komen. Maar dat is iets anders, dan verkeerde leiding geven in druk, de fout zien, en toch opzettelijk ze .bestendigen.

In Memoriam.

In een kerkbode — plaats en naam doet er niet toe — werd door een kerkeraad onlangs een sympathiek artikel geschreven ter gedachtenis aan een overleden predikant. Daarin staat o. m.:

Op 14-jarigen leeftijd werd Z. Eerw. door Gods opzoekende liefde ontdekt, hetwelk op 19-jarigen leeftijd meer werd opgehelderd, waardoor ook bij Z. Eerw. de lust tot het predikambt meer werd opgewekt en waardoor hij daarna op studie g; ing, na voorheen in het boerenbedrijf werkzaam te zijm geweest.

Voor ruim twee jaren mocht hij komen tot de verzekering des gel o of s.

We waardeeren de goede bedoeling, maar kunnen den laatsten volzin niet bewonderen. Hij gaat uit van een opvatting van het geloofsleven, die waarschijnlijk door den predikant in kwestie niet zou gedeeld worden; spreekt over intieme dingen op publieke wijze; geeft, zonder het te bedoelen, een oordeel over heel het ambtelijk leven van dien predikant tot vóór 2 jaar toe; en strijdt — om maar iets te noemen — met de mededeeüngen, die bedoelde predikant eens mij deed in een persoonlijk gesprek, toen hij, ruim 12 jaar geleden, mijn gast was. Laat men zulke persoonlijke indrukken niet publiceeren.

Een weigering.

Prof. Obbink schrijft in het „Alg. Weekbl.":

En ik weiger te gelooven, dat de Asser Synode de afgezette predikanten meteen buiten Gods Koninkrijk heeft gesloten. Ik weiger zelfs te gelooven dat de Asser Synode dat zelf gelooft.

Wij zijn heel dankbaar voor die weigering, maar vinden het woordje „zelfs" een overbodigheid. Want de Asser Synode heeft niemand uit de kerk gezet, en niemand het avondmaal ontzegd. Ze dacht er ook niet over. En ver-• moedelijk zal niemand blij zijn, als men, alsof het n i e É „van zelf sprak", publiceert: „ik weiger zelfs te gelooven, dat gij een moord hebt begaan". Want zulke weigeringen zijn toch, door het woordje „zelfs" ietwat onprettig voor menschen, die geen bloed willen zien.

Over „moeilijklieden".

Dr W. A. V. Es zegt in „Leeuwarder Kb." over de „moeilijkheden", die mét betrekking tot de Schriftbechouwing in 'den kerkelijken strijd te berde gebracht zijn door sommige bezwaarden. Hij meent:

Verre is het van ons te beweren, dat men daar bereid zou zijn terwille der „moeilijkheden" die zij zien, reeds met bewustheid het Schriftgezag of de volstrektheid daarvan zelf prijs te geven. Maar — als het er op aankomt, ja, dan maakt daar de houding toch wel eens den indruk, alsof de schaal bij hen nu wel niet beslist ten nadeele van de volstrektheid van het Schriftgezag door slaat, maar toch in deze richting wel eens eenige bedenkelijke bewegingen maakt.

Ter toelichting wijst dr v. Es op het volgende:

We denken aan de uitdrukkingen van Ds Vermaat in zijn bezwaarschrift op de voortgezette Synode, waarbij hij tenslotte dit als „de groote vraag" betitelde: „Wat is „Gods Woord" in Gods Woord? Is hier ook sprake van een kern? Met betrekking tot welke dingen geldt de autoriteit van Gods Woord? " We herinneren er aan hoe hij' op de vergadering van de Classis Bolsward zich nog niet tot een antwoord in staat verklaarde, toen hem werd gevraagd of de Schrift ook „in den vorm" door hem als goddelijk onfeilbaar werd beschouwd. En hoe hij op deze vraag ook nog het antwoord schuldig bleef, toen hij drie maanden later, nu na rustige overweging, schriftelijk de vergadering van deze classis een nadere verklaring van zijn gevoelen gaf.

We herinneren ook aan al dat gehaspel over het zoogenaamde „wereldbeeld" in de Schrift.

Bij een andere gelegenlieid namen we kennis van uitdrukkingen van den volgenden aard, al waren zij

167 dan volgens nadere verklaring wel niet zoo ernstig bedoeld: „dat de Bijbelsche manier van geschiedbeschrijving zoodanig zou zijn, dat men de mededeelingen niet zoo moet nemen, d. w. z. niet altijd zoo moet nemen als zij er staan". Bij deze en dergelijke uitdrukkingen spitst een gereformeerd denkend mensch toch onwillekeurig even de ooren. En dan mogen ze bij nader inzien wel niet zoo erg zijn bedoeld, als zij lijken, onwillekeurig vraagt men zich toch af, komt hier de schaal niet even naar de verkeerde zijde in beweging?

Hoe kan iemand ook zelfs zulke uitdrukkingen maar gebruiken, wanneer niet, hoezeer ook onbewust, het besef van de volstrektheid van het Schriftgezag reeds wat bij hem geleden heeft?

Het verst ging bij dit alles misschien Dr Geelkerken zelf, toen hij in het 5e vervolgstuk van zijne artikelen over „De Bijbel als Gods Woord" in „Woord en Geest" van 25 Juni 1.1. met betrekking tot de bij de eerste drie Evangeliën op wat verschillende wijze medegedeelde geschiedenis van de genezing van den blinde van Jericho (Mattheus 20, Marcus 10, Lucas 18) de wel omzichtig geformuleerde, maar o. i. toch niet onbedenkelijke gedachte lanceerde: „Bij dergelijke verschillen komt eerder de vraag op, of het aannemen dat hier een onnauwkeurigheid, een vergissing was van den schrijver, de onfeilbaarheid van de Schrift en haar ingeving door den Heiligen Geest zou opheffen".

Voor ons besef was het bij het lezen hiervan alsof het geloof in het Schriftgezag hier zijn labiel evenwicht wat begon te verliezen en de evenaar op niet onbedenkelijke wijze naar de verkeerde zijde begon in beweging te komen.

Over de zaak zelf spreek ik niet; ik deed het in het kort reeds op hl. 49 van mijn in 1918 verschenen brochure: Tegenstrijdigheden in den Bijbel? (Ons Arsenaal).

De onkunde van een Sap Vrou.

Uit het Zuid-Afrikaansche blad „Vriend des Volks" neemt „Neerlandia" het volgend ingezonden stuk over:

Daar is 'n paar dinge wat my bitterlik grief in verband met die Afrikaanse taalbeweging. Geliefde landgenote, het juUe al daaraan gedenk wat dit is dat ons Bybel in Afrikaans gedruk word? Ek wil nie een van die vertalers wees nie, want Gods Woord leer my dat as ek een jota of tietel aflaat, dan sal God ook van my aflaat. Liewe vriende en leraars, wat moet met al die groot Bybels gedoen word wat op die kansels lê, moet dit verbrand word? Ek vrees dat die groot Bybels by die Poort van die Hemel teen die vertalers sal getuig en dat nie een van huUe sal toegelaat word nie. Al ons leraars is uit hierdie Bybels onderwys en nou is die Woord dan nie meer goed nie. So, vriende, wil ek u waarsku •— waak opdat u nie gestraf word nie, want God is 'n verterend vuur. Hy speel nie met ons sondaars nie. Sien om u, die strawwe wat op die aarde heers. Dis nie verniet nie. Maak u oge oop, en laat die groot Bybels en al die ander Bybels en boeke nie eendag getuig: „Ek is verag geword deur die mense wat 'n ander leer omhels het".

SAP VROU.

De goede vrouw schijnt te meenen, dat ook de Statenvertaling door den Heiligen Geest is geïnspireerd.

Een halve eeuw geleden waren er ook in ons land nog, die dat meenden.

Zulk een onkunde zal echter nu wel in kerksche kringen zoo goed als verdwenen zijn.

Wij vreezen echter, dat het in gezelschapskringen nog voortbestaat.

Een fonds tegen den „preektoon".

De „Christian Journal" bericht:

In Engeland heeft een oude dominee, die zelf jaren lang last gehad had van en anderen aanstoot gegeven had mét zijn „pulpit voice (preektoon) een flinke som gelds beschikbaar gesteld, om de theologische studenten op acht scholen natuurlijk te leeren spreken. Ook hij had waargenomen, dat zijn preeken wiegeliedjes waren, en als een gevolg de menschen in de kerk gingen zitten slapen!

Misschien werkt dat meer uit dan het bekende „leekediohtje".

Dr N. D. V. Leeuwen.

Dr W. A. V. Es zegt nog in „Leeuwarder Kb.":

De brochure van Dr Van Leeuwen bevat de nu in druk gegeven bezwaren „tegeti het rapport der Synode te Assen over (zijn) gravamen", welk geschrift op verzoek van deze vergadering eerst bij de classis Drachten was ingeleverd.

was ingeleverd. Deze classis heeft toen deze bezwaren onderzocht en niet gegrond beivonden.

niet gegrond beivonden. We vernamen, dat de classis besloo*^ ook het desbetreffende rapport op de eene of andere wijze publiek te maken. Daar is zeker wel iets voor te zeggen. Zoo krijgt men hoor en wederhoor.

krijgt men hoor en wederhoor. Ik geef dit bericht even door, omdat juist gister een bezwaarde broeder mij zeide, het te betreuren, dat men over de gronden van schorsingsbesluiten niet altijd voldoende publicatie kreeg.

Leer en leven.

In de „Geref. Kb. van Amsterdam-Zuid" (het orgaan van de Geref. kerk aldaar) wordt geschreven over leer en leven.

Eerst wordt gezegd, hoe men vaak redeneert in de kringen der niet-gereformeerden, in welke kringen ons vaak verweten wordt, dat wij voor de leer zoowat alles en voor het leven naar verhouding veel te weinig doen. Ook in de kringen van hen, die ons verlieten, leeft dit bezwaar. Hoe het soms wordt aangekondigd, zegt het b, lad. De leer, zoo werpt men dan ons tegen.

De leer, hoe nuttig ook, ligt toch altijd nmar binnen de sfeer van het verstandelijk begrijpen. En begrijpen is geen gelooven. Waarop het juist voor een mensch aankomt, het geloof des harten, dat kan de leer niet geven. Het geloof is een zielewerkzaamheid, die op de keper bezien buiten het verstand omgaat; eerst dan haar volle

kracht bereikt, wanneer liet recleneerend verstand in zijn zijdelingsciien belemmerenden invloed is uitgeschakeld; en die bovenal niet hebben kan, dat dogmatische formules zicli sclniivon voor hot voorwerp van het geloof. (Iclooven — dat is hol aangrijpen vnii den Eoiiwlgo door het twijfelmoedige hart, het zich toevertroviwen aan de leiding en de liefde Gods, het zien op Jezus als den Zaligmaker van zondaren, het zich op Hem werpen als de Rots der Behoudenis, voor tijd en. eeuwigheid. Gelooven — dat is niet denken maar doen, niet peinzen maar het nomen in zielespanning van een geweldig besluit, een daad, noem het desnoods een wanhoopsdaad. Gelooven — dat is niet bewustzijnsverruiming maar bcwustzijnsverenging, het niets en niemand anders zien dan Jezus alleen. Zoo is het altijd weer als de pees der kracht van het geestelijke leven in den nood en de duisternis zich spant, en de leer kan dan licht een 'de ziel in het omhoog stijgen belemmerende ballast zijn. Ieder moet maar zien, hoe hij in zijn persoonlijk godsdienstig leven geloof en leer met elkaar in verband zet, maar hij bedenke wel, dat de zaligheid het einde des geloofs en niet het einde der leer is, en dat de laatste niet tot het domein van het geloof in engeren zin behoort. Houdt die twee vooral goed uit elkaar, en wijs aan de leer in uw leven steeds een ondergeschikte plaats toe.

Hierop volgt dan deze tegen-redeneering:

Zoo is, in 't algemeen, de gedachtengang dergenen, die geloof en leer zien als twee niet elkaar dekkende vlakken. De een laat ze elkaar nog snijden en de ander legt zG zóó naast elkaar, dat er nauwelijks een punt van aanraking is (bitter weinig met elkaar te maken), maar hierin is men het eens, dat ze een tweeheid vormen, waartusschen in het leven veelal een conflict ten nadeele van het geloof ontstaat en welker synthese niet gemakkelijk te vinden is.

Welnu, dat zoeken eener synthese, dat opheffen der tegenstrijdigheid, dat interpreteeren van het belijdenisdogma, zoo, dat het maar ver genoeg achter en onder het geloof komt om voor de geloofsactie onschadelijk te worden — indien men hot tenminste nog de moeite waard acht, geloof en l& er in hnii onderlinge verhouding tot een probleem te maken — dat kan men wel als een volkomen onvruchtbaar werk nalaten. Geloof en leerlaten zich niet behandelen als deelen eener constructie. Men kan er zoo wol mee werken, zelfs heel vernuftig, eu er een schijnbaar harmonieuze eenheid tusschen tot stand brengen, zoo ongeveer als tusschen de bevelende koningin en haar nederige dienaresse, maar dat kan dan niet geschieden zonder dat ze ieder eerst worden gedenatureerd. Wie geloof en belijdenis niet in hun eenheid aanstonds grijpt, is verstrikt in misverstand aangaande beider aard en verraadt daarmede tevens een onjuistcn blik te hebben op het voorwerp, waarop individueel geloof on Kerkleer zich richten, op d^n Christus, op de Heilige Schrift zelf.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 februari 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS'SGHODW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 februari 1927

De Reformatie | 8 Pagina's