GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Dr H. W. van der Vaart Smit contra  dhr. H. A. Bakker over de Scheppingsweek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dr H. W. van der Vaart Smit contra dhr. H. A. Bakker over de Scheppingsweek.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Indertijd plaatste het weekblad „Woord en Geest" eenige artikelen over De Scheppingsweek; deze artikelen waren van christelijk-gereformeerde hand. ISchrijver was, naar dr H. W'. v. d. Vaart : : mit op gezag van „De Rotterdammer" aanneemt, de heer H. A. Bakker. In „Geref. Theol. Tijdscliriff' geeft dr v. d. V. S. van ideze artikelen een bestrijding. Wie volledig daarvan kennis nemen wil, worde ' naar het beptember-nr van dit tijdschrift verwezen (Drukkerij „De Graafschap" te Aalteii). Enkele passages neem ik hier over.

De heer Bakker, aldus zegt dr V.'-idterV( S. in bet overzicht van diens artikelen:

De heer Bakker zegt, dat vari de bekende vier theorieën aangaande de scheppingsweek (nl. de letterlijk-.historische, de concordistische, de ideëele en de restitutie-theorie), de restitutie-theorie vrijwel uitgeschakeld kan worden, de letterlijk-historische en de concordistische opvattingen op verschillende gronden te verwerpen zijn en de ideëele opvatting aan de Heilige Schrift het meeste reclit doet.

Dr V. d. V. , S. tneent, dat de heer Bakker de kwestie onzuiver gesteld heeft en zichzelf bestrijdt:

Tot de aanhangers van de 1 e 11 e r 1 ij k-h i s t o r i-sche opvatting rekent B., in afwijking van de gewone indeeling, alleen ds J. G. Sikkel („Het boek der geljoorten") en „misschien wel liet overgroote deel van ons eenvoudige gereformeerde volk" (I), terwijl hij als de kenmerken dezer richting opgeeft, dat zij a de dagen van Genesis 1 als dagen van 24 inxr opvat en b a.an den zondvloed als geologische factor een albeheerscliende beteekenis toekent (I). Later echter, nl. in het naschrift op XI zegt B., dat hij niet bedoelt, om het kenmerk sub a als kenmerk op te geven, daar bijv. toch ook ds J. G. Sikkel „den 24-uur-duur in het midden laat".en dat hij evenmin het kenmerk sub b als kenmerk bedoelt op te geven, daar men toch ook, door in plaats van aan den zondvloed zulk een overgroote beteekenis als geologischen factor toe te kennen, met d r A. K u y p e r S r (Gemeeue Gratie 1 \ p. 11 en 12) aan de geologische gevolgen van den zondeval denken kan. Dus vallen de beide eerst opgegeven kenmerken weer volkomen weg en ontbreekt bij B. elke omschrijving of fojmuleering van de letterlijk-historische opvatting.

Voorts constateert dr v. d. V. S., da; t de heer Bakker geen recht laat wedervaren aan degenen, die hij geciteerd heeft en hun gevoeleai niet juist weergeeft. Immers:

Tot de concordistische groep behooren volgens B.. allen, die in de Schriftopenbaring elementen van historische, geologische, natuurkundige, enz. beteekenis meenen te mogen opmerken en deze elementen als Schriftgegevens vervolgens met de resultaten van de historisclie, geologische, natuurkundige, enz. wetenschappen vergelijken. Of, om het in de eigen woorden van B. te zeggen: zij, „die de harmonie van Schrift en wetenschap zoeken te verkrijgen, door de scheppingsdagen op te vatten als tijdperken van langeren dvmr" en van wi'e op te merken valt, dat zü zich bij dit stre-, ven „meestal tevreden hebben gesteld met een overeenstemming in hoofdzaken". B. ontleent deze omschrijving letterlijk aan dr Bavin cks dogmatiek. Maar toch interpreteert B. deze woorden anders dan B a-V i n c k, hetgeen reeds daaruit blijkt, dat B a v i n c k zichzelf rekent tot de aanhangers der letterlijk-historische opvatting, terwijl „B." B a v i n c k bij de concordisten voegt. Gewoonlijk wordt de term „concordistii& ch" aldus opgevat, dat alleen zij daaronder vallen, die de harmonie tussolien Schrift en wetenschap zoeken, deels ten koste van de wetenschap maar in elk geval ten koste van de Schrift, terwijl B. den term veel ruimer opvat, en ouder ooncordisten allen samenvat, die tot den openloaringsinhoud der Schrift, ook elementen van liistorischen, geologischen, wetenschappelijken aard rekenen en met deze gegevens eenigerlei vergelijking, welke dan ook, met de resultaten der vakwetenschappen maken. Tot de ooncordisten rekent B. dan oot zoowel d r K u y p e r S r. als d r H. B a V i n c k, dr A. N o o r d t z ij, dr R i d d e r b o s, d r G. C h. A a 1 d e r s, enz., kortom iedereen, die onder ons wel eens over Genesis I schreef, ook schrijver dezes, voegt implicite ook ds J. C. S i k k e 1, dien hij •eerst tot de letterlijk-historischen bracht, later weer bij de concordisten. .t -

Deze afwezigheid •'Viaiti' logische consequentie brengt dr v. d. V. S. tot deze opmerking:

Hij permitteert zich dr A. K u y p e r Sr., dr H. B a V i n c fc, dr J. R i d d e r b o s, dr G. Gh. A a 1 - d e r s en vele anderen, ook schrijver dezes, tegen hun aller uitdrukkelijk uitgesproken en wel gedocumenteerden wil in, tot de aanhangers der concordistische in plaats van tot de aanhangers der letterlijk-historische opvatting te rekenen. Nu geven we in abstracto toe, dat een criticus, ook zelfs al is hij niet meer dan aankomend candidaat in de biologie, en al handelt het over mannen als dr A. K u y p e r Sr en d r H. B a-V i n c k, het recht heeft om degenen die hij becritiseert, er op attent te maken, dat zij zich onbewust van deze lum dwaling, al hun levensdagen vergist hebben in het kamp, waartoe ze zich rekenden en dat 'het hem gepermitteerd is alsnog correctie van standpunt op hen toe te passen. Doch dan geschiede dit toch meer gedocumenteerd en met ietwat meer inleving in het standpunt dergenen, die aldus becritiseerd worden, dan in het onderhavige geval.

Aaji Bavinck en de andere door hem geciteerde auteuis heeft de heer Bakker dan ook groot onrecht gedaan, zegt dr v. d. V. S. Immers, coaicordisten, dat zijn

zij die om der wille van door hen als juist aanvaarde resultaten der vakwetenschappen aan den openbaringsinhoud te kort doen; diegenen, die den openbaringsinlioud der Schrift in dezelfde positie stellen, als het Roodliuiden-territoir in Amerika, dat voor de opdringende èeschaving hoe langer hoe meer moet wegkrimpen en gedoemd is. om te verdwijnen.

En nu de toepassing:

Onder deze signatuur staat de benaming „concordist". En dus ergert liet, wanheer de hoofdartikelen in „Woord en Geest" ongeacht deze signatuur, de benaming „concordist" stempelen op den naam en het levenswerk vau.mannen, wier naam en levenswerk allerminst onder deze signatuur behooren gesteld te worden.

Hoe onzuiver de probleemstelling van den heer Bakker is, wijst dr v. d. V. S. aldds aan:

En wie houdt B. uu over als aanhangers van de „letterlijk-historische" opvatting?

Antwoord: niemand!

B. denkt zich de aanhangers der letterlijk-Mstorisohe opvatting niet als werkelijke, maar slechts in abstracto als , , mogelijke" menschen, die de eigenschap hebben, dat zij in de Schrift overal openbaringen aantreffen aangaande historische, geologische, natuurkundige, enz. bijzonderheden en bij den uitleg van deze openbaringselementen zelfs geen oogenblik denken aan wat hun van elders dan uit de Schrift bekend is, nog veel minder eenige vergelijking met dat , , and ere" maken, maar integendeel de meest onverstandige exegese die mogelijk is, prefereeren. Menschen, die een verstandige exegese geven, zijn direct „concordisten". In B.'s artikelen zijn de onderstelde aanhangers der letterlijk-| historische opvatting, gelijk B. die zich min of meer, . alhoewel zeer onduidelijk voorstelt, slechts e v e n t u-e e 1 e menschen, ietwat ridicule figuranten op den achtergrond, het geheel abstracte „misschien wel overgroote deel van ons eenvoudige gereformeerde' volk", bü wie het simplex sigillum ridiculi is.

De strekking dezer „Verzerrung"-is duidelijk. B. ridiculiseert de letterlijk-historische opvatting, vat verder al degenen, die zijn ideëele opvatting niet deelen, onder den naam van „concordisten" samen en bestrijdt deze mannen van wetenschap dan met de argumenten die hü tegen bet concordisme meent te kunnen aanvoeren. En deze bestrijding is zoodoende uitermate vergemakkelijkt, want de overbrenging van alle Gereformeerde theologen van naami naar het kamp der concordisten ontheft B. van de verplichting om te onderzoeken of wat hij nu zonder meer een concordistische concessie aan^de natuurwetenschappen noemt, toch niet eigenlijk letterlijk-historisch door de Schrift geleerd wordt. Maar tegelijk brengt het constateeren dezer onregelmatigheid de wondeplek van B.'e artikelen aan het licht; hif heeft'van de letterlijk-historische op-. vatting geen ernstig werk gemaakt.

Vervolgens gaat idr v. d. V. S. in d'en ]»eede in op de poging tot argumentalie', welke de heer Bakker ondernomen heeft in „Woord en Geest". Ik kan hier slechts een greep doen uit-.idr.^y. d. V. S."s rijke materiaal. , .'".' ••v-.*

Hoe de beer Bakker zelf oordeelt, blijkt o.m. hieruit:

Een tweede reeks van argumenten ontleent B. aan de elementen van het „oud-Oostersche wereldbeeld" in Genesis 1. Hiertoe rekent B. in de eerste plaats, dat de antieken zich „licht" en „duisternis" min of meer subtantiëel dachten en er dus niets ongerijmds in zagen, om het licht op den eersten dag te doen ontstaan, terwijl de hemellichamen eerst .op den vierden dag komen; B. vindt dat wij bij ons nieuw-Westersch wereldbeeld dit wèl ongerijmd behooren te achten.

Even later lezeai we:

Volgens ons nieuw-Westersch wereldbeeld is ér inhet geheel geen uitspansel en is er op den tweeden dag, indien men den tekst der Schrift niet ideëel, doch .letterlijk opvatten wil, door God niets geschapen.

Ook meent de heer Bakker bij letterlijke verklaring van Genesis I tegenstrijdigheid te moeten aannemen in bet Schriftverbaal: ' . ., ,

Volgens B. klopt, indien men béide verhalen letterlijk wil nemen, „de chronoligische volgorde van de scheppingsfeiten in beide hoofdstukken niet. r ; .^^.

Dan brengt de beer Bakker bet woord' 'jj^S-^, '' ter sprake. Dr v. d. V. S. geeft er dit verslag vaii:

Een vierde argimment ontleent B. aan het feit, dat naar zijn meening „dag" als het in de Schrift een tijdsduur aangeeft, „slechts twee dingen kan aanduiden, nl. óf een periode van 24 uur, óf de tijd die verloopt van den morgen tot den avond, een lichtperiode dus". Op • exegetische gronden meent hij dus te mogen handhaven, dat Gen. 1 in geen geval ruimte biedt voor de geologische tijdperken, terwijl toch op geologische en natuurhistorische gronden zijns inziens ongetwijfeld van tijdperken moet worden gesproken.

Het is wel beel, jammer, dat „D'e Wekker", 'die van deze dingen nota genomen beeft, tegenwoordig bet eenvoudige chr. geref. volk opschrikt en afschrikt met bet begrip „tijdpierk", en dan verklaart, dat aanvaarding ^daarvan vam bet pad der gereformeerde waarheid afvoert; maar dat anderzijd'S over deze dingen geen woiord gerept wordt. Ik berbaal, wat ik reeds eerder opmerkte, 'dat iemand, die tot bet woord „tijd^perk" toevlucbt zou willen nemen, in de meening, dat de bijbel die „exegese" vordert, en onder bereidverklaring tot herroeping. Als bij overtuigd wordt, dat de JDijbel die exegese niet permitteert, hoogstens ©eii exegetische struikeling kan maken, maar aan de Schrift in beginsel recht doet. Terwijl omgekeerd iemand, die ronduit zegt: de bijbel bedoelt niets anders dan gewone „24-uur-tijdperkein", maar ik geloof op' verschillende, buiten de Schrift gelegen, gronden, dat dat niet waar is, in zijn 5cbr if these h o u w i n g afdwaalt. Zoolang „De Wekker" hierover niet spreekt, is de discussie niet zakelijk.

Komende tot beantwoording van de argumenten van den heer Bakker, zegt dr v. dl V. S. rake dingen. De beer Bakker gaat uit van een bepaalde indeeling van tijdpierken in de geschiedenis der aarde. Hij neemt die zoo maar over als gezaghebbend. Maar, vraagt dr v. d'. V. S., is dat geen meten met twee maten? :

De schaal moet in evenwicht blijven. Wie de Schriftmededeelingen wil onderscheiden van de in haar eventueel vervatte oud-Oostersche elementen, neme zeker de 20e-eeuwsche palaeontologische mededeelingeh niet critiekloos over, alsof in deze geen nieuw-Westersche wereldbeeld-elementen schuilen. En de geloovige in het bijzonder vergete dit niet.

Het nieuw-Westersche wereldbeeld is evolutionistiscb

Dr V. d. V. S. meent, dat idlo' - beer Biakker in het evolutiedogma gevangen is en daardoor de conclusies van de Geref. Sabriftbeschouwing in den wortel voor zich heeft afgesneden. Tten aanzien van den heer Bakker oordeelt dr v. d. V. S.,

dat de hypnose van het evolutie-dogma min of meer over hem heerscht. In V leest men: „Ais in het Eozoïcum > de eerste dieren — o.a. de uitgestorven, op kreeften gelijkende Trilobieten en de nu nog levende Brachiopoden (armpootigen, schaaldieren) — optreden, ziJn deze reeds zoo hoogontwikkeld, dat men verplicht is aan te nemen, dat hun voorvaders reeds in het Azoïcum leefden, al

zijn ze daarin dan tot nog toe niet gevonden": En deze uitlating staat bij B. niet op zichzeli, - gedenke bijv. zijn sympathie met het evolutionisme van den Roomsch-Katholieken geleerde Henri de D o r-1 o d o t, hoogleeraar in de geologie en palaeontologie aan de universiteit te Leuven.

Het komt mij voor, dat iemand die zulke uitlatingen voor zijn rekening neemt, zichzelf de mogelijkheid heeft ontnomen om aan de' Gereformeerde Schriftopyatting recht te doen. Een primaire eisch voor een ieder, die de resultaten van het natuuronderzoek en de exegese van Genesis 1 met elkander vergelijken vril, is dat hij onderscheid weet te maken tusschea de werkelijke „resultaten" eenerzijds en 'de evolutionistische ideeën eener wereldbeschouwing, die de scheppingsgedachte verwerpt en de „resultaten" voor haar ideeën annexeert anderzijds. Weet iemand dit onderscheid niet te maken, ja sterker, gaat hij blijklmar mee met een wereldbeschouwing, die aan de scheppingsgedachte' antithetisch is, gelijk als in de bovenaangehaalde uitlating met B. het geval is, dan is het onmogelijk geworden, dat zijn Schriftbeschouwing aan de Schrift recht zou kunnen doen, dan beeft hij principieel reeds een standpunt gekozen tegenover den Schriftinhoud. •

Dr V. d. V. Si. heeft tegen d'e red e neer me-'t h o d e van den heer B. — - en diaarmee van het ]jlad, dat zijn artikelen publiceerde, als hoofdartikelen '— groot" bezwaar:

In (art.) VIII zegt B.: „Het bestaan van licht, onafhankelijk van zon, maan en sterren, is dan ook voor den schrijver van het Genesis-verhaal niets ongerijmds." Maar... is dat dan voor bns wèl ongerijmd? „Iets ondenkbaars"? (III). Mij dunkt, dit is bij B. een rationalisti'sclie wijze van redeneeren. , ; -.,

Hij wil dan ook een : zien gesteld': . ander n i t g a'Ö^'ffipai n t

Zoowel de geoloog als de theoloog kennen ten deele. En het is te vroeg gegrepen triomf, om de harmonie. tussclien geologie en tlieologiei na geheel te willen' kennen; ook die harmonie zal ten deele, zijn. Ba die harmonie blijve liever „ten deele", dan dat 6f de geoloog zijn „resultaten" verkrachte óf de theoloog aan do Schriftopenbaring te kort doen zou. Laat er, als het moet, maar rastig tijdelijk eeaig-e disharmonie zijn. Dit is veel beter dan eein geforceerde harmonie, die geologie en tlieologie beiden bezwaren zou. Die gelooven haasten niet.

Maar bovendien, indien men geen disharmonie dulden wil en ooüxe que coüte eenheid , in zijn wetenschap wil zien, laat dan vaststaan, dat niet de theoloog - naar de „ideëele" opvattingen vluchten moet, omdat de geoloog en palaeontoloog hem te sterk worden, docb omgekeerd de theologie het zwaarst in de sohaal wege. Zij immers heeft in de vele eeuwen van haar arbeid haar resultaten diep kunnen fundeeren en lang en breed overwegen, terwijl de geologie en palaeontologie de vergelijking met haar hierin geen oogenblik kunnen doorstaan. En dit klemt te sterker, omdat de theoloog behalve Genesis 1 nog een ganschen bij-"bel heeft, die hem in den uitleg van Gen. 1 helpt.

Later lezen wie nog:

We zeggen dit niet, omdat we de resultaten van geologie, palaeontologie, astronomie, enz. gering tellen, maar wo zeggen dit, omdat B. en met hem „Woord ©n Geest" (dat aan deze hoofdartikeilen de leaderplaats gaf) de resultaten van het Schriftonderzoisk te gering tellen en de juiste varhoudjug van Schrift en natuur uit het oog verliezen.

Wat ik hier weergaf, raakt slechts' het eerste deel vaji het artikel van dr v. dl V. Si. Volgende week hoop ik nog iets ©ruit te geven. Voodoopig volsta ik met betuiging van erkentelijkheid voor wat dr V. d. V. S. geleverd beeft. Het is goed, •dat tegen beschouwingen als in „Woord en G-eest" door den heer B. gegeven zijn, het geref ormeer-•de inzicht wordt gesteld en gehandhaafd. Wat de heer B. opmerkte, was juist om zijn redeneermethode jongereformoeocd.

Het quietïef van ©en chr. geref. pred., die mij schreef: „hij aanvaardt toch dé 24-uur-dagen", was wel wat te gemakkelijk op; de beginselen, op bet stellen van de verhouding tusschen Schriften-, , wetenschap" komt bet aan. Bovendien: de „24-uur-dagen", werden door den heei: B. niet aanvaard (zie boven). Slechts werd gezegd: Genesis 1 bedoelt wel zulke dagen, maar ik neem ze zoo niet aan.

Over de Groninger Synode.

Nog enkele uitspraken van de kerkelijke pers mogen hier volgen.

De Heraut" (Prof. Kuyper) zegt:

Men had wei beweerd, dat de Asser Synode zeer eenzijdig was samengesteld, dat zij den waren geest onzei' Kerk niet vertegenwoordigde, en daarom alle hoop gevestigd op een volgende Synode, die het werk van haar voorgangster ongedaan zou maken, maar wie dit meende, kende den geest onzer Kerken niet. De afvaardiging naar deze Synode wees reeds genoegzaam uit, dat" hetgeen. 'te Assen besloten was de hartelijke instemming onzer Kerken had. En de Synode te Groningen heeft wel daaraan hoofdzakelijk! haar be teekenis te danken, dat zij het wwk van haar voorgangster bevestigd en gehandhaafd heeft.

De „Leeuwarder Kerkb." _zegt in een artikel, dat nog vervolgd zal \yorden en nog geen onderteekening droeg: .m^^^S^^imUM.

Eerlijk gezegd zijn oók wij wel eéu's waf, Beducht geweest, dat, althans in den eersten tijd, de wind in onzie kerken wat sterk uit den oonservatieveai hoek zou gaan waaien. Te begrijpen zou dit zonder twijfel zijn geweest. Iedere actie werkt reactie. De noodzakGlijkhead waarvoor de kerken zich in Assen zagen gesteld, om een al te radioaal opdriugen te keeren van degenen die voor nieuwere denkbeeldeini schenen ruimte te willen maken, kon allicht den terugslag hebben, om van alle verdere ontwikkeling van ons gereformeerd denken ea leven af te zien, en om degenen die eenvoudig bij het oude zweer& n, 'Omdat het oud is, op het kussen te zetten.

Eenige teekenen hiervan waren hier en daar ook aJrede waar te nemen. Het zou althans niet ondenkbaai; zijn gew'eest, dat zoo kort na Assen ook Grondngien daarvan niet geheel vreemd zou zijn gebleven.

Het is ons echter een oorzaak van gestadige voldoening geweest, te'beinerken, dat wie daarvoor gevreesd had, in zijn vrees ten eeaemnale werd be^schaamd. Op Assen, althans op de doginatisch-exegetisohe beslissingen van Assen, wilde men zeker niet terugkomen. Men wenschte zonder twijfel ook verder niiet groote bedaohtzaamheid te werk te gaap.

Maar „vooruit" bleief desniettemin het parool. Het was ook in onze buitenlandsche afgevaardigden te bemerkien, dat zij zich hierover verheugden. En juist die geest van bedachtzaam „vooruit" trad zoo duidelijk aan den dag in de zitting, die aan de bespreking van het rapport van de oommissie van „Uitbbuw" was gewijd.

In „Geref. - Kerkb. Amsterdam-Zuid" oordeelt E.:

Als de bewustheid omtrent het bestaan vari die behoefte (aan uitbouw der belijdenis) te Leeuwarden zoo sterk sprekende, te Groningen maar is bewaard gebleven, dan kunnen we, nu het moet, berusten in het feit, dat het welomschreven mandaat, hetwelk het begin beloofde te worden va^ een sterke actie onzer Kerken, nog niet is vervuld. Als het Jjestaan der behoefte is erkend gebleven, dan blijft tóch, ondanks de voorioopige onttakeling, het uitbouwschip bewaard voor slooping.

Want, bestaat in 'de Kerk werkelijk de behoefte tot sterkere belijdenisactie, dan zal er ook in worden voorzien. Onze menschelijke bewoordingen mogen in toonaard en uitdrukking nog zoo onderstellend en dilatorisch zijn („voorshands", „in hoeverre", „of het uitvoerbaar schijnt", „op welke wijze het zóu, kunnen, geschieden"), zoo'n behoefte zal God niet zonder voorziening laten. „Nooit kan 't geloof te veel verwachten!" Blijft de erkenning van deze behoefte in onze Kerk bewaard, dan mogen we ook nu nog gehoor geven aan den oproep van de slotrede in 1920 tot gebed, d a t de uitbouw, al se en zegen, ons wo.rde geschonken.

In „Geref. Eb." Bergen-op-Zoom zegt ds Le Cointre: .-''o^R^J'è? "

Vooruit of achteruit, een derde is er niet, want zeker op dit terrein geldt, dat stilstand achteruitgang is.

Of er dan geen bewijzen van „avanceeren" zijn? Goddank, die zijn er en wij zouden wel heel ondankbaar zijn, dat niet te erkennen: met groote blijdschap hooren we van de machtige ontwikkeling van onzen Zendingsarbeid en nemen we kennis van de besluiten, in dat verband genomen; hoe heerlijk ontplooit zich dat werk. En met groeten eerbied gedenken wij den standvastigen, volhardenden ijver van alle mannen en vrouwen, die daarin hun levensta, 9, k '.inden. Zoo ook is verblijdend de bemoeiing, die onze kerken hebben met de buitenlandsche kerken en 't feit, dat men steeds sterker contact zoeken gaat, ook om 'het zwakke Gereformeerde leven buiten onze grenzen te sterken. Maar, is het dan niet merkwaardig, dat het geluid, dat wij in al die actie, die naat buiten gericht is, laten hooren, zooveel krachtiger is, dan dat, wat zich richt op het interne leven onzer kerken-zelve?

Plaatsgebrek verhindert deze week nog meer te geven voor het overzicht..

Prof. Brouwer en de Gereformeerden.

Men herinnert zich het debat tusschen Prof. Grosheide en Prof. Brouwer; laatstgenoemde had zich de vrijheid veroorloofd, nog wel in een officieel stuk aan de Herv. Synode, te beweren, d'at de Geref. kerken — zie Assen — bewijs leverden, dat doorgevoerde leertucbt schijnbeiligheid ên karakterloosheid bevorderden. Prof. Grosheide vroeg, bewijs, natuurlijk niet door het geven van citaten van tegen Assen bezwaarden, maar door uitspra.ken aan te halen van Gereformeerde auteurs, die de leertucbt aanvaardden. Prof. Brouwer heeft nu getracht, zulk een bewijs te geven. Maar hij is niet geslaagd; Prof. Grosheide zégt in „N.-H. Kbl.":

Eerlijk gezegd duizelde ons het een beetje, toen we zijn stuk lazen.

We schreven in het blad van 19 Aug. dat van de zijde der veroordeelden zeer zeker was beweerd, dat sohijnheiligheid en karakterloosheid door de Asser beslissingen bevorderd waren. Dat gaven we aaiistonds toe.

Prof. Brouwer zou bewijzen, dat door mannen uit onzen kring zulk een beschuldiging was geuit. Nu komt 'zijn stuk en daarin worden, behoudens het getuigenis uit Ons Aller Moeder, dat vóór Assen werd geschreven niet alleen, maar ook blijkens het verband niet op het oefenen van leertucbt, maar op het elkander uitsluiten bij variatie van geestesgesteldheid ziet en het getuigenis van den. heer Marinus, dat eveneens vóór Assen werd geschreven, om zijn inhoud niets zegt en N.B. op een uitlating van Dr Geelkerken ziet, louter getuigenissen van bezwaarden of van niet tot onze kerken behoorende personen aangevoerd.

Dat behoefde Prof. Brouwer niet te bewijzen. Ons eerste stuk gaf het toe, meende alleen, dat het niets zeide. Onze opponent zou bewijzen, dat menschen uit onzen kring zich aldus hadden uitgelaten en daarin schoot hij te kort.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 september 1927

De Reformatie | 12 Pagina's

Dr H. W. van der Vaart Smit contra  dhr. H. A. Bakker over de Scheppingsweek.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 september 1927

De Reformatie | 12 Pagina's