GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Prof. Lorenfz en de interviewer.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Prof. Lorenfz en de interviewer.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De „Leeuwarder Kerkbode" schrijft:

Men kent de oppervlakkige interview-manie van onzen tijd. Goden en god'es en halve-godjes krijgen gelegenheid om zeer gewichtig voor persmannen eens wat over zichzelf te praten. Zoo hebben de couranten weer — gewoonlijk pikant gesausde — stof en do „grootheden van den dag"^kunnen „zwemmen" in de ijdelheid.

Ook in ons kleine landje vindt navolging wat in groote landen, waar ook veel groote mannen zijn, allicht eenige reden van bestaan kan hebben. Natuurlijk bij ons alles op veel kleinere schaal, eenigszins in lilliput-formaat. Groote en kleine bladen zijn tegenwoordig ook onder ons geïllustreerd. Dan gaat het portret er bij. Impressionistisch uitgevoerd.

Ook den overleden professor Lorentz, werkelijk oen ., groote" in ons kleine Nederland, — had men kort voor zijn verscheiden, zoo eens over zijn „dagtaak" willen inteiviewen.

De groote man, had daar het volgende antwoord op gegeven (gedateerd 8 Januari 1928):

Hooggeachte Heer,

„Eenigen tijd geleden hebt U de vriendelijkheid gehad mij te schrijven over een interview, dat U met mij zoudt wenschen en dat U de stof zou leveren voor een der artikelen van Uw reeks „De Dagtaak". Nu twijfel ik er niet aan, dat deze reeks goed zal doen en zeer lezenswaardig kan worden, maar tot mijn leedwezen kan ik er niet toe bijdragen, haar interessant te maken.

Hoewel ik bijna altijd bezig ben, heb ik geen zeer geregelde en bijna geen verplichte werkzaamheden, van een „dagt; iak" is geen sprake. Ik zou dus niets kunnen vertellen, dat de moeite van het lezen waard zou zijn. Wil mij daarom ten goede houden, als ik met alle waardeering van Uwe bedoelingen, U verzoek mij buiten uwe onderzoekingen te laten."

Met de meeste hoogachting.

Uw dienstw. H. A. LORENTZ.

De N. R. Grt. deelde dit briefje mee, als een „klein voorbeeld van den bescheiden en humanen aard van prof. Lorentz". Vergissen we ons, wanneer we er ook een tikje gezonde ironie in beluisteren?

Prof. Kolinstamm zegt in het „Algemeen "Weekblad" over wijlen prof. Lorentz:

Hem in dien geest te mogen zien samenwerken met een man als' Bavinck, van wiens denlcbeelden hij in zoo menig opzicht afweek, maar wiens karakter zoo veel op het zijne geleek, zal ik altijd als een zeer groot voorrecht in mijn herinnering houden.

„Wij broederen te veel".

Ds Y. K.'Vellenga schrijft in het „Kerkbl. d. Geref. Kerk" te Meppel een meditatie over: „U groet de broeder "Quartus". O.iii. lezen we daarin:

En in de tweede plaats dient het onze aandacht te trekken dat Pa ui us zoo uiterst zuinig met 't woord broeder omgaat. Ik weet niet .boeveel namen er in Rom. 16 worden genoemd. Ik heb ze niet geteld omdat er vele zijn, maar er is onder ; al die namen slechts één, die met het „broe­

der" is gewaarmerkt en dat is Quartus. Aquila is niet broeder Aquila en Timotheüs zelfs niet broeder Timotheüs. xiquila. TimoiÜieüs. Niets meer.

Laten wij nu onze schuld bekennen jegens den broedernaam.

Wij „broederen" te veel.

Wij misbruiken meermalen den broedernaam. 't is volstrekt geen schriftuurlijk voorschrift om allen die in 't geloof met ons verbonden zijn onophoudelijk broeder en zuster te noemen. Maar doordat velen schriftuurlijker dan de schrift en apostolischer dan-de apostelen hebben willen wezen hebben zij het woiord broeder tot een vreeslijk confectieartikei gemaakt.-Mijnheer A klinkt zoo vormelijk, A zonder meer zoo onwellevend. Dus, ja diis

— zijl 't ook onberedeneerd — maar broeder A. Wie den broedernaam op de lippen neemt zonder dat er broederlijke bewogenheid in zijn hart is, heeft zijn loon reeds weg.

Natuurhjfce broeders en zusters noemen in den regel elkander bij hun naam.

In enkele gevallen, van diepe droefheid ol hooge vreugde, welt hen het woord „broeder" of „zuster" uit liet hart. Maar wat kracht heeft 't dan!

Laten wij zóó den heiligen broedernaam ook reserveeren.

Dat de broeders met dit broederlijk woord tot zich zei ven mogen inkeeren.

Een „auto"-da-fé.

Het is zoo'n heel enkel keertje wel leuk, persschouwer te wezen. Ge kunt dan soms eens zien, welke brandende kwesties het volk beroeren. De beste manier daartoe is naarstig te letten opi de knipsels, die ge krijgt voor de rubriek. Er zijn er bij van vrienden, die zeggen: schrijf daar nu eens wat tegen; en van andersdenkenden, die met veel blauw potlood willen daveren: heb-je-daar-nuvan-terug ?

Veel port en potloodblauwsel is besteed aan - het stuksken van ds Le Roy, die zijn lieden in een blad, hetwelk zich een Lampken noemt, het volgende opdischte:

In Utrecht liggen de Gereformeerde kerken een stevig stukje uit elkaar. Nu wilden eenige leden van die kerk, die de gelukkige bezitters van een autoi zijn, de predikanten wel halen en brengen. Ik zou zoo zeggen, een sympathieke gedachte! Preeken is heel moeilijk. In de Gereformeerde Kerk wel bijzonder zwaar. Het is haast ondoenlijk aan menschen, die verzot zijo op theologische wijsheid, 't Woord Gods te prediken, welk woord scherper is dan eenig tweesnijdend zwaard. Het is ontzettend moeilijk aan een volk, dat op een haartje na dood gepreekt is, je ziel kwijt te raken. In elk geval, hoe prettig, na een zwaren arbeid stil en rustig naar huis gebracht te worden. Maar jawel, zoo ver zijn wij nog niet, want in Utrecht heeft de Gereformeerde Kerk ook nog een kerkeraad, en die kerkeraad was er tegen. Calvijn zat ook in geen auto. Veel veiliger is 't te loopen! Veel beter, met 'toog op allerlei, is 't te loopen. Natuurlijk, tegen! De kerk leeft van „tegen". De kerk gaat dood van „tegen". Arme collega's! Neen! Arme kerkeraad! Laat er straks eens iemand komen, die vraagt of ik gehaald wil worden na de preek!

Nu, als de blauw-potlood-hanteerders van de 2e groepi het dan zóó belangrijk vinden, laten ze dan maar kennis nemen van wat dr Kaajan zegt in „Utr. Kb.":

Ik kan, gelukkig. Ds Le Röy geruststellen. Predilcanten, voor wie do afstand naar een der kerkgebouwen in Utrecht té ver is, worden per auto gebracht en gehaald.

zel­ Deze auto wordt door den Kerkeraad ve n verschaft.

Tot dusver wordt deze auto bij een lid der gemeente gehuurd, al is het ook, dat de chauffeur, ook lid der gemeente, aan de godsdienstoefeningen deelneemt.

De Kerkeraad is er dus niet tegen, dat een predikant, voor wien de afstand te ver blijkt, per a: u t o naar de kerk gebracht en na de preek gehaald wordt.

Ds Le Roy moest eens weten, hoeveel vriendelijke menschen eiken Zondag onder ons de auto dienstbaar stellen in den predikdienst; gelijk vroeger een paard. En hij moet wat minder slordig lezen; het krantenbericht zei heelemaal niet wat hij eruit haalde. En zou , , Het Vaderland" nog eens rectificeeren?

Or Kaajan over prof. Visschers „Paradijsprobleem".

Dr H'. Kaajan vervolgt de opsomming zijner bezwaren tegen prof. Visschers boek:

Ai stem ik gaarne toe, dat boven-gegeven verklaringen van mannen als Dr Kuyper en , Dr Bavinck alle moeilijkheden, waarvoor Genesis 3 den geloovigen Bijbel-lezer plaatst, niet oplossen, toch zijn ze meer in overeenstemming met al de Schrift-gegevens (denkt aan Joh. 8:44) dan de exegese, welke professor Visscher ons biedt. Deze raakt in zijn eigen uitleg hopeloos verward, spreekt zich zelven herhaaldelijk en tastbaar tegen en lost ook de moeilijkheden van het FaradijiS-probleem niet op.

Dat vele Kerkbode-redacteuren zich in het werk van den Utrechtschen hoogleeraar een weinig hebben ver-' gist, kan niet worden ontkend. Maar aan wie de schuld? Voor een deel ook aan professor Visscher zelven. Met de doorgaande lijn in zijn werk kan men zich grootendeels wel vereenigen, alleen, plotseling laat de geleerde auteur soms zijn eerst-gekozen standpunt los en mengt hij tal van elementen in zijn iDoek, die aan allerlei vreemde arsenalen zijn ontleend. Het werk van professor Visscher vraagt om een rustigen, bezonnen en vooral niet-vluchtigen lezer. Wie zicli door enkele zeer krasse uitspraken tegen Dr Geelkerken eh Dr van Leeuwen laat meesleepen, komt ten slotte falifcant uit.

Daarom stelt u het doorwrochte werk van Dr Visscher, hoe zeer het op menige bladzijde u boeit en bekoort, ten slotte droef teleur.

„Niemand dan Jezus alleen".

Ds J. Douma, ' Britsum, schrijft in „Gron. Kb." over Eigenwillige Prediking:

Hoe vaak vermeldt de rubriek Kerknieuws, dat een predikant in de Herv. Kerk intree doet met de woorden uit Matth. 17 vs. 8: „zagen zij niemand dan Jezus alleen". Een Bijbellezer weet, dat die woorden ontleend zijn aan het verhaal van Jezus' verheerlijking op den berg; er van spreken dat, toen de drie discipelen, dooi' Jezus aangeraakt, hun oogen weer durfden opheffen, ze niet meer Mozes en Elia bij Jezu.i zagen, maar Jezus alleen. Wat wordt uit die woorden „zagen zij niemand dan Jezus alleen" al niet gehaald! Wij moeten niet zien naar de wereld en baar cultuur, naar de vaJschelijk genaamde wetenschap, enz. enz. Allemaal heel stichtelijke waarheden, maar niet af te leiden uit den tekst die voorgelezen werd.

Als men deze predikers gehoo^rd heeft en geloofd en men leest den tekst nog eens thuis over ia zijn verband, dan blijkt het, dat die Mozes en die Elia toch groote verwerpelijkheden waren. Ds Douma besluit:

Bij zulk soort preeken moet ik altijd denken aan het kunststult van een prediker uit den Coccejaanschen tijd, die naar den trant en wansmaak dier dagen de .gemeente aankondigde, dat hij uit den Oceaan der Schrift, uit de zee van Moaes, uit de derde springbron, uit den elfden emmer, den dertigsten druppel geschept had: „ende de Mol" (Lev. Il vs. 80 slot) en daarover „gepreekt" heeft. Hij had, gelijk dat behoort, thema en vei^deeling. Hij nam „de mol als beeld van den zondaar", en sprak achtereenvolgens over: I. de Mol ende derselver blintheyt; II. de Mol ende derselver wroeten inde Aerde; III. die Mol ende derselver jammerlyck Uyteynde.

De Heldringgesiichten.

Prof. Grosheide schrijft in „N.-H. Kbl":

Wat nu pas weer van de Heldringgestichten werd gemeld, dat wel Gereformeerde verplegenden en verpleegden worden toegelaten, doch dat het hun verboden is de Gereformeerde kerk te bezoeken of huisbezoek van Gereformeerde ambtsdragers te ontvangen, komt, yoorzoover we weten, in niet één Gereformeerde stichting voor.

Omdat er een blad was, dat beweerde, dat het voorbeeld 'der Heldringgestichten algemeen gevolgd werd (behalve dan door gestichten, die er nog niet zijn), nemen we even dit woord over.

Roman en debat.

In „Geref. Kerkb. Den Haag" schrijft ds J. Douma:

"Wijlen de heer van Oversteeg vroeg eens op een politieke meeting aan ziJQ opponent: weet u, wat het onderscheid is tusschen een roman en een debat? Dit: in een roman krijgen ze elkaar altijd en in een debat nooit!

Maar als ze elkaar nu eens beminden?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 februari 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

Prof. Lorenfz en de interviewer.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 februari 1928

De Reformatie | 8 Pagina's