GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSGHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSGHOUW.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verbetering van den kerkzang.

j Hoe eenigszins spoedig tot verbetering te komen inzake iet kerkgezang, dat inderdaad droevig is en dat zijn droeven staat ook aan de huitenwereld laat demonstreeren iri den tijd der radio-preeken? Het valt niet mee, maar ds v. 'Dijk meent, blijkens het verleden vreek uit „Geref. Theol. Tijdschr." aangehaald artikel, dat de door „De Harp" gewezen weg helpen kan tot betrachting van spoed:

Dit alles zou kunnen zonder dat Art. 69 D. K. O. beihoiefde veranderd te worden, of zonder dat men met dit artikel had te exerceeren gelijk de kerk van Amsterdam-Zuid in H. V. deed.

Zooals bekend was door het „Chr. Tijdschrift voor Radio" zingen vele kerken in dat Verband het Nieuwtestamentisch Kerklied.

Amsterdam-Z. deed dit nog niet. Maar thans heeft de „kerkeraad een beslissing genomen. Hij' is in meerderheid van oordeel, dat invoering van het N.-Test. lied alleen geoorloofd is, wanneer Art. 69 van de K. O. gewijzigd wordt.

Tegen' deze wijziging heeft de kerkeraad geen bezwaar Er zijn zeker omstandigheden, die een dadelijke wijziging momenteel onmogelijk maken.

Tóch meent de kerkeraad te kunnen en te mogen overgaan tot het in gebruik nemen van de bekende Proeve, omdat uitgesproken is dat Art. 69 gewijzigd moet worden en ook inderdaad zoo spoedig mogelijk gewijzigd zal worden "

In mijn jeugd waren er jongens — ze zijn er geloof ik nog — die als hun meester voorbijkwam, tegelijk de pet afnamen en de tong uitstaken. Ik weet niet of de K. O. Art. 69 dit keer niet ook zoowat wedervaart.

Een eeuw geleden nam men het Bilderdijk nogal kwalijk dat hij met zijn eerste vrouw nog correspon-' leerde, nadat hij den naam van Mevrouw K. W. reeds op het schutblad van zijn bijbel had gezet.

Hoe dit ook zij, dit is zeker, dat ik niet graag de logica van Amsterdam-Zuid H. V. zag toegepast op ons „Spoorboekje".

Wat het dan een pêle-mèle zou worden • bij de Kederlandsche Spoorwegen, een paar weken voor elke nieuwe dienstregeling!

En dan is daar nog altijd de vermaning van de heeren Dr de Moor en Goldschmeding: om in ieder geval terug te komen op het verknoeien van de oorspronkelijke wijzen; die voor toepassing van het systeem van „heele en halve" noten ontworpen zijn, en dus reeds uit een oogpunt van muzikale eerlijkheid en ernst niet mógen worden verhaspeld tot melodieën, waarbij elke noot gelijken duur heeft. Als men — ook al weer langs radiotelefonischen weg — buitenlandsche kerkdiensten hoort — vlakbij kan men ook de Roomschen af en toe in beweging hooren komen — dan bemerkt men, dat een menschenmassa zulken zang wel aan kan.

Nog eens: „angst voor moraal".

De lezers herinneren zich, dat ik verleden week ds Gorter citeerde, die in „De Stroom" constateerde, dat verscheidene hedendaagsche auteurs door hun schrijftrant — een precies verhaal, maar met angstvallige vermijding van eèn „toepassing" — bewijs gaven van een zekeren „angst voor moraal"; men mocht hen eens voor dominees aanzien. ...

Deze week komt in hetzelfde blad een artikel (onderteekend: H. Cramer) verzekeren, dat men uit de manier vaa schrijven van zulke auteurs, als ds Gorter op het oog had, nog niet concludeeren mag, zoo, als ds Gorter het deed. We lezen:

Toen ik in mijn eerste gemeente kwam, vond ik daar een Zondagsschool, waarmee ik spoedig contact kreeg, zoo, dat ik zelfs aan een klasse mee vertelde. Wiji verhaalden daar den saamgestcoomden kleinen geschiedenissen, die door brave juffrouwen uit jaargangen „Vrij en Vrodm" en andere waardevolle godsdienstige lectuur van ouden en nieuwen — vooral ouden — datum naarstig werden saamgelezen. Zij handelden meest over ondeugende jongetjes en zoete meisjes. Ook wel omgekeerd. Daarbij deed ik al spoedig de steevaste ervaring op, dat met eenige eeuwenoude vertelkunstmiddelen het nog wel mogelijk was, de kinderen naar die verhaaltjes te doen luisteren, 't Kostte moeite, maar het ging. Maar niet zoodra hief ik het slot dor historie aan, zoo in den trant van: „Vinden jullie dat nu niet héél leelijk van Marietje, om zoo maar te gaan spelen, voor ze haar breikous af had", of: „Wat zal die Kees toen een heerlijken Kerstnacht gehad hebben, toen hij al zijn speelgoed aan dat arme jongetje had gegeven", of de aandacht verdween als bij tooverslag. De enkelen, die er bij ongeluk nog naar luisterden, hebben nimmer eenige bewondering of instemming, maar altijd een verbaasde minachting getoond voor zulke vreemde misbaksels van kinderen. Maar gewoonlijk luisterden ze h e e 1 e m a a 1 niet.

Nu zijn groote menschen net kinderen. Geen wonder, want ze komen er lijnrecht uit voort. Als Ds G. het niet gelooft, moet hij het op de kansel maar'eens probeeren, net zooals ik op die Zondagsschool. Hij hoeft dan niet van Marietje en Kees te vertellen of uit „Vrij en Vroom", maar kan zijn keus bepalen tot hun uit de korte kleeren gegroeide parallellen. Hij moet maar eens vertellen van „Gösta Berling" of „Brand" of „Parcival" of , , 01e Tuft" of dergelijke heeren van onverdacht stichtelijken huize. Als het slot aangeheven wordt: „Vinden jullie nu niet. . . ." enz., dan komen plots al de ingehouden kuchjes en verzitterijtjes los. Er bréékt wat. En dat zijn dan nog allemaal menschen, saamgekomen met de bewuste bedoeling van moraal te hooren.... Zelfs daar gaat het niet.

Die psychologische ontdèldicing hebben de door Ds G. gewraakte „kringen van qultureelen" nu klaarblijkelijk ook gedaan. En, verstandiger en soepeler dan veel andere kringen, trekken zij er hun profijt uit en regelen zich ernaar. Zou het niet zöö komen dat zij zoo schrijven? Die verklaring lijkt mij vee! eenvoudiger en ongedwongener dan die van Ds G. „dat zij bang zouden zijn voor dominees te worden gehouden .." Och kom, daaraan zal InaB., toen zehaar Artisimpressie schreef, geen oogenblik gedacht hebben, noch een dier anderen. Waarom zouden zij daar bang voor zijn? Dominee is een keurig net beroep. Algemeen geacht en geëerd. Heeft Ds G. dat nog nooit'opgemerkt? O'p huisbezoek bijv. zal hij, ook in van allen godsdienstzin volkomen ontbloote gezinnen, bijna altijd met gepaste eerbied en aandacht zijn ontvangen, juist als dominee. Zoo zelfs, dat nu en dan de argwaan van camouflage zich opdringt. Neen, dat kan het niet zijn. Voor dominee gehouden te worden zal die „kring van cultureelen" niets kunnen schelen.

„Dominee is een keurig net beroep."

Zeker, zeker; mits... de man de „toepassing" maar niet duidelijk maakt of krachtig aandringt in concrete vormen. En aangezien het daar nu juist op aankwam, geloof ik nog niet, dat ds Gorter hiermee van ongelijk overtuigd is.

Maar — hij zelf zal het woord nog wel nemen.

De redactie, zegt, dat zij „zijn W.E.W. antwoord" nog hoopt te geven.

„Zijn W.E.W."

Eigenaardig, dat zulk een titulatuur ook hier nog voorkomt. Dat zij verdwijne!

Tegen de bioscoop in het jaar 1770.

Sedert eenige weken bestaat er in een academiestad een nieuw orgaan, dat den naam „gereformeerd" in discrediet kan brengen. Het heet: „De Proefsteen Zions", noemt zich — waarschijnlijk zonder opdracht — „orgaan der Oud-Gereformeerde Gemeenten in Nederland" en is geschreven in een taal, die met het Hollandsch dezer eeuw ai en toe een woord gemeen heeft. De spelling behoort tot géén eeuw. Auteur is iemand, dien men pas tot „dominee" promoveerde. In dit orgaan treft men een

S t i c h t e 1 ij k e s a m e n s p r a a k tusscheo een PastO'or, een koopman, een boer en een visscher; reizende in het jaar 1770 in een trekschuit van Groningen naar Amsterdam.

Lot op het jaartal 1770, en lees dan wat in deze samenspraak de „Visscher" zegt op des Koopmans vraag:

K. Maar wat is er u dan nog meer tot een aanstoot, visscherman ?

V. Nog zeer veel! AI dat dobbelen en spelen, dat babels-kermis houden, al die openbare plaatsep. der ijdelheid, schouwburgen en bioscopen, alwaar den duivel op het hoogst zijn rol speelt om de zinnen des ihenschen te verblinden. Om nog te zwijgen van de z. g. n. c h r i s t e 1 ij k e plaatsen van vermj, akelijkheid, welke juist het gevaarlijkst nog zijn. Ik heb menschen ontmoet, die zichzélven en ook mij wilden wijs maken, dat zij in zoo'n chr. bios-' coop meer gesticht werden dan in de kerk onder een goede predicatie, want door sommige b.v. „bijbelsche stukken", waren zij zóó aangedaan en ontroerd, dat zij haar van tranen niet konden bedwin-, gen, hetgeen haar in de kerk nooit gebeurde. Haar inziens een bewijs dat er tO'Ch ook nog wat goeds in is!

O! ellendige Ezau's tranen, welke aldaar door den duivel uit de oogen worden geperst; tranen, op welke ik niet gaarne naar de eeuwigheid zoude gaan.

Ach! dat de oogen toch eens geopend mochten worden, van ons diepgezonken volk, want het snelt, onder welke mooie namen en leuzen dan ook, met rasse schreden naar den afgrond en maakt zich rijp voor haren ondergang.

Weer het bekende verschijnsel: men kan zijn eigen tijd in deze z.g. oud-gereformeerde kringen niet aan, en moet daarom altijd naar vervlogen eeuw terug, totdat men zelfs in malligheden vervalt als van een christelijke bioscoop — in 1770.

O ja, de trekschuit.

En de routine van het neen-zeggen.

En het gezeul met denkbeeldige vaderen.

Je rilt, als zoo'n blaadje door een denkend mensch op straat gevonden wordt, bijialdien deze eens mocht wülen weten, wat „gereformeerd" is, en wat een , , do^ minee" zou willen vertellen.

Over Albert Schweitzer.

In deze weken treft men allerwege den naam van Albert Schweitzer. Elders in dit nummer wordt ook over hem geschreven. En in aansluiting daaraan geef ik uit de veelheid van lectuur over dezen allermerkwaai'digsten man hier iets weer van wat dr F. v. Gheel Gildemeester over hem schrijft in de Hervormde „Haagsche Kerkbode":

Het is mij zeer aangenaam, dit vierhonderdste „Gemeentebelang" te wijden aan de komst onder ons van Albert Schweitzer, op Vrijdag den 27sten April en Dinsdag den len Mei.

Mijn trouwe vriendin, Mevrouw vain der Klacht, die deze reeks van 400 „G.B." soms goedkeurend en soms afkeurend gevolgd heeft, (ja die mij eens in allen ernst gevraagd heeft, haèr de proeven te laten corrigeerenl) is een beetje warm geloopen over zekere knabbelkritiek die geknaagd heeft aan dat prachtige werk van Schweitzer. Ik heb haar tot bedaren moeten brengen. „Heb je het' gehoord? " vraagt ze mij; „heb je het gehoord? In zendingskringen heeft men weerwat aan te merken gehad op dien grooten man; en heeft als een soort van beschuldiging tegen hem ingebracht dat hij is die hij is, en niet gefatsoeneerd naar orthodoxen snit. „Het heeft mij echt bedroefd", zeide zij. (Mijne vriendin is een haagsche, en als zij zegt, dat zij „bedroefd" is, dan heeft men haar echt nijdig gemaakt!] — dus ze is er boos over geweest; en ik kan het begrijpen, en op mijn beurt heb ik haar eens met plezier laten uitpakken. „Kijk", zei ze, „zoo'n reuze-kerel, die daar de prachtigste positie en de prachtigste vooruitzichten opgeeft om de inwendige stem van den Heiland te volgen; die daar zijn leven offert aan de ongelukkige negerbevolking — die zal hier met wantrouwen bejegend worden en in een hoek gezet als niet-orthodox? Als de Heiland zelf wederkomt, dan zullen die Schriftgeleerden Hem ook wel niet „orthodox" vinden! Maar gemeten aan het woord: „Gij zijt mijne vrienden, zoo gij doet wat Ik u gebied"; is prof. Schweitzer zeker een van Jezus' beste vrienden."

Ik kon er niet veel tegen in brengen; en heb mijne rechtvaardige vriendin beloofd van hare „droefenis" aanteekening te houden in deze notulen.

Wien het aangaat, kan er dan zijn voordeel mee doen. Alexander Schweitzer is thans zeker een der best bekende en toegejuichte protestantsche europeanen; men heeft hem al een protestantsche Franciscus van Assisi genoemd, en zijn gaan naar Lambarene, onder den evenaar in W.-Afrika, een datum in onze kerk-en beschavingsgeschiedenis. De drie boeken, die over Schweitzer in onze taal zijn uitgekomen, zijn veel gelezen; vele van onze lezers kennen ze; anderen hebben over hem hooren vertellen.

Veel nieuws is er niet meer over hem mee te deelen.

Prof. Schweitzer heeft drie doctorsbullen. Hij is doctor in de philosophic; professor in de theologie, doctor in de medicijnen, en schrijver van een studie over Joh. S. Bach, die hem als dit bestond zeker een doctoraat in de muziek zon hebben bezorgd. Dit boek is in het duitsch, in het fransch en in het eni gelsch uitgegeven.

Bovendien is Schweitzer een kundig orgelbouwer; — heelt hij goeden raad gegeven bij den ombouw van menig groot' kerkorgel in den Elzas, en invloed gehad op de techniek van den orgelbouw in Duits& hland en in Frankrijk.

Schweitzer is een zeer universeel man. Hij is in Januari 1875 (dat goede druivenjaar) geboren in Kaisersberg in den Elzas; toen de Elzas Duitsch was. Maar hij heeft ook in Frankrijk véle vrienden. Van de Elzassers wordt gezegd: „ze hebben wel een geboortegrond, maar geen vaderland"; nu zijn ge'boortegrond had hiJ! hartelijk lief, maar dat kon hem nooil verleiden om op andere volken neer te zien of ook andere volken te haten. Ook interconfessioneel voelde Schweitzer. Zijn vroegste herinneringen zijn aan een dorpskerk, waar zijn grootvader predikant was, en dezelfde kerk voor den protestantschen en voor den roomschen eeredienst werd gebruikt. Ook bezochten daar, bij afwezigheid van een der beide voorganger^, de collega's elkanders zieken. (Kom daar nu eens om!i

Sohweitzer is als theoloog een man van groote beleekenis. Niemand minder dan onze professor P. D. Chantepie de la Saussaye in Leiden schreef naar Lambarene, om hem te vragen zijn opvolger te woi'den. En ook daarginds in het heete land heeft hij nog werken van wetenschappelijke waarde géschreven. Is dat ook verbazingwekkend? Wanneer men zicli voorstelt hoe zijn woning er uit zag; wat voor „studeerkamer", wat voor hulpmiddelen die geleerde had, dan begrijpt, men de bewondering en de verbazing die zijne vrienden vervult over dergelijke praostatie. Men heeft hem hier gevraagd, hoe hij dat toch had kunnen doen? en zijn antwoord luidde: , , weil ich so froh bin", „omdat ik zoo blij ben". Dé blijdschap des Heeren, waarde lezer! de blijdschap des Heeren, die sterkte is!

Welnu deze professor in de theologie aan de hoogeschool te Straatsburg is op ruim dertigjarigen leeftijd nog in de medicijnen gaan studeeren, omdat hij zóó getroffen was door wat hij gelezen had aangaande het lijden der negers in Afrika en bepaald in het Afrika onder den evenaar. Melaatschheid, en allerlei andere huidziekten, en vooral ook de slaapziekte teisteren daar de bevolking, en Schweitzer had er maar geen vrede mee, dat hij daar niets tégen deed. De , , gelijkenis" (waarom is dit een gelijkenis en geon geschiedenis? ) van den rijken mensch en den armen Lazarus werd nieuwe werkelijkheid voor hem. Wij zijn < he rijke, wij met alle hulpmiddelen onzer wetenschap, en die arme volken daarginds, die zijn Lazarus; zij zitten vóór onze poort, ook vol zweren. Moeten wij gedachteloos zijn als die rijke menscli die zich heelemaal niet in den nood van den ander indacht?

Deze overwegingen drongen professor Schweitzer om zijn professoraat, zijn orgelspel en zijn letter-. kundig werk te laten varen en als arts naar dat heete land aan de Lambarene te gaan. Omstreeks Paschen 1913 ging hij voor het eerst.

De kosten droeg hij in het eerst heel alléén. Hij gaf er aan wat hij verdiende met dat klassieke werk over Bach, en met zijn orgelconcerten. Later is hij krachtig gesteund uit Europa, na den oorlog natuurlijk minder. Voor een tweede keer is hij gegaan alleen. Mevrouw Schweitzer kon het klimaat niet verdragen. En nu wenscht hij binnenkort weer naar I/ambarene te gaan; en verdient het vele geld, dat hier noodig is opnieuw met orgelconcerten en lezingen.

Er zijn zoo vati die 'menschen, bij wie men na cei! poosje stil wordt.

Het gevaar van een enkel en alleen gemoedelijk woordje.

Ds H. H. Barger schrijft in het „Algemeen WeekbhtJ voor Christendom en Cultuur:

De godsdienstoefening is geen methodistische vergaderin^g, geen opwekkings-of evangelisatie-samenkomst. En nu vrees ik, dat dit maar al te veel uit het oog verloren wordt. Men loopt gevaar van de preek een gemoedelijk woordje te maken. De leek vindt dat doorgaans niet onaangenaam, maar weet hij dan wel wat hij begeert? Als het een leek mocht wezen.

die voortdurend in thöoiogische vragen zit, fcan ik mi| dat best begrijpen. Maar menigmaal \-erstaat de leek zijn eigene behoeften niet. Een gewekte stemming kan gezegend zijn .voor het oogenblik. maar als het derde deel die stemming door het tweede deel gewekt, al te niet doet, dan blijkt daaruit hoe voorbijgaande zij is. De stichting, de opbouw der gemeente wordt daardoor niet bereikt. Het gevaar, om des Zondags maar een gemoedelijk woordje te^ geven is niet gering, vooral als men gemakkelijk spreeld of op het papier improviseert. De fout van den predikant, die in Ijoveiibedoeld stuk gekapitteld wordt, was m.i. niet, dat hij mei; het derde stuk zijn preek „af" wilde maken, maar dat hij het hoogtepunt zijner ]i r e di ki n g in het midden stelde. Ik heb eens gehoord van een bejaarden prediker, die sprak over den tekst: Hebt gij mij lief? Nadat hij die vraag meer objectief had behandeld, eindigde hij met te^ zeggen: En als nu. de Heer aan mij vroeg: Gij, prediker, hebt gij mij lief? dan zou ik antwoorden... en daarop kwam een ootmoedig en geloovig getuigenis over de lippen van dezen vergrijsden evangeliedienaar, die een ontzaglijken indruk maakte en waarover lang daarna nog gesproken werd.

Spatiëering van mij. Niet in alles deelen wij, de opinie va.u dezen schrijver. Maar toch is er hier wel iets te overAvegen.

„Machteloosheid en krachtsontplooiing der kerk".

Het ouderwerp' is niet nieuw; daarom vraag ik aandacht voor volgende recensie van Herman Middendorp uit „De Groene Amsterdammer".

Dr L. N. de Jong. De schatsengel. Assen 1927. Vian Gorcum en Comp.'

üe schrijver van dit boek, bewogen door het vele, dat in kerk en maatschappij ontbindend Verkt en de gemoederen verdeelt, heeft zich geroepen gevoeld een geschrift samen te stellen, waarin een poging gedaan wordt 'om te komen tot meer eenheid en den weg te banen tot meer levensgeluk. Hij schiep een allegorische figanr. Ecclesia — een eenigszins gevaarlijke naam, als men bedenkt, hoeveel er over dat woord in de bijbelvertalingen al te doen geweest is! — die den "eest van de christelijke kerk verbeeldt. „Ecclesia" trekt de wereld door, komt in aanraking met de juenschen en de maatschappij, en leeraart overal den waren godsdienst, die volgens haar niets anders is dan , , het verlangen om God te dienen uit eerbied • en liefde tot God en uit liefde tot de menschen en de maatschappij". Zoo werd het boekje een, in verhaalvorm opgezette, vrij: zinnig-christelijke geloofsbelijdenis. Veel nieuws staat er niet in; het onderwerp 'is in de Leekedichtjes van de Genestet al uitgeput. Maar het was er den schrijver ook niet om te doen, wat nieuws te geven, hij is het blijkbaar met Goethe eens, dat hij, dit niet zoiU kunnen, en evenals Goethe biedt hij het bekende nog eens aan, in een anderen vorm. En, het moet opgemerkt worden, die' vorm is niet slecht gekozen. De levens-, lijdens-en strijdensgeschiedenis van „Ecclesia" maakt indruk. De heer De Jong schreef met overtuiging, met bezieling en gloed. En toch, toen ik trachtte, dit merkwaardige geschrift tot op den bodem te peilen, vond ik iets anders. Vernuft. De uitlcomsten passen allemaal te veel als een dekseltje op het pannetje met het brouwsel van „wat vrijzinnige christenen gelooven". In de wijze, waarop „heidendom" en katholicisme op zij worden geduwd, komt dit eigenaardig uit. Ik schrijf dit waarlijk niet, oan aan de verdiensten van dit boek iets af te kijibbelen. Welk ernstig denkend mensch van onzen tijd zou bezwaar" kunnen hebben tegen het eenig-groote principe, dat de schrijver telkens weer op den voorgrond stelt: dat de waarde \'an ons mensch-zijn wordt bepaald door de liefde, die wij voelen voor onzen naaste en het besef van de verantwoordelijklieid voor onze daden. Maar de toepassing, die de auteur geeft op het maatschappelijke leven, is zwak. Ik wijs hier op de bladzijde, waar „Ecclesia" komt te midden van een groep werkstakers, en waar zij. dezen onder het oog tracht' te brengen, dat zij: , ontbindend te werk gaande, nooit iets tot stand kunnen brengen... terwijl zij, op nietinaatschappelijk terrein, er volstrekt niet tegen op /iet, alles onderstboven te keeren, voor er iets positiefs tot stand zal worden gebracht. De kracht van ..Ecclesia" 's betoogen schuilt voornamelijk in het negatieve, en daardoor wordt de waarde van haar leering wel zeer beperkt.

De rondgang van „Ecclesia" heet ook hier een negatief werk. Men zegt dat onder orthodoxen graag van de „Ecclesia" der-orthodoxen. Hier wordt hetzelfde opgemerkt onder niet-orthodoxen van hun Ecclesia.

Ei' is tegenwoordig altijd een hors-d'-oeuvre van Schrale vertroostingen op ons menu te krijgen, en dan voor géén prijs. Ongelukkig, wie al te gretig er opa; f gaat.

G ran vel Ie en wij.

('liarivarius schrijft in zijn laiatsten Rijmzang over de geschiedenis des Vaderlands, handelend over Granvelle:

Wat zijn moraal betreft, die liet wel wat te wensohen. Wie werpt den steen op hem? Ook kardinaals zijn [menschen. Veel aanstoot'gaf liet niet. 'fWas dief en diefjes-[maat. Geen enkle groote heer was zuiver op de graat. En zoiuder w' in ons hart zooveel van iien verschillen? •\ls elk eens zeggen moest, wat of hij 't liefst zou [willen, Dan hoorde je wat moois. De meesten leven rein. Omdat 't zioo moeilijk is, onzedelijk te zijn.

Zonde]-dien humor, zeggen de onzen dat laatste ook vaak zoo; tenminste als ze in het algemeen spre-' ken. Maar hier van „de meesten" te spreken, dat is \f-rtwijfeling of spot van Charivarius.

Geen concentratie.

Itr W. E. Engelkes schrijft in „Woord en Geest": Het gaat uiterst moeilijk in een omgeving, waar het uiterlijke in strijd is met het innerlijke, zich te ooncentreeren.

Daarom is ook geen debat zóó verward en zóó van honderd kaïrten tegelijk aangepakt als het debat over de kwestie-Geelkerken. Het uiterlijk is ginds in strijd met het innerlijk; en wie concentreert zich daar in den strijd op het kern-punt?

Wat God zegt of wat ik zeg.

De heer A. Janse schrijft in „De School met Bijbel": •

Daar is een geslacht dat redeneert — bet stamt uit de 18e eeuw van Rationalistische vader en van Mysticistiscihe maeder. .Eén van hen troostte een weduwe op do begrafenis van haar man aldus met blijmoedig lachende logica: als je 't nu maar kunt zeggen: wat de Heer doet is welgedaan; als je nu maar kunt gelooven dat het goed is voor je en voor je man; als je nu maar kunt rusten in zijn beleid., dan is alles goed, dat kun je je tranen drogen, dan is deze dag net als de vroegere. Zoo redeneerde die man en die redeneering sloot ials een bus. En de man glimlachte zoo zelfgenoegzaam om z'n mooie logica, dat de medelij d e n d e, mede-t r e u r e n d e, mede-w e e n e n d e Christenen, die voor 's mans redeneering moesten zwijgen hem toch van ganscher harte ongelijk gaven.

Hier was 1 ij den onder Gods daden, dat niet met redeneeren over „'t Gods-bestel" was uit de wereld te praten. Hier was woisfelen met groot leed, dat niet was te overwinnen door een: „NU MOEff JE MAAR DENKEN"... Hier was voorbede op z'n plaats en geen redeneering in de lucht.

Maar o, wat zijn wij — kinderen van onze vaderen der 18e eeuw nog vaak familie van dien man, als het de beden van het „Onze Vader" betreft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 april 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSGHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 april 1928

De Reformatie | 8 Pagina's