GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over prof. Obbink's abonnementsverhaal.

Prof. Obbink heeft ia het „Algemeen Weekblad" het verleden week door ons overgenomen artikel van dr C. E. Hooykaas opgenomen, er iets onzakelijks over opgemerkt, maar den éénen zin, die „De Reformatie" raakte, niet overgenomen, doch weggelaten. Zijn lezers mogen „het fijne van de zaak" blijkbaar niet weten, ze mogen zelfs niet weten, dat het „De Reformatie" betreft. Genoeg.

Een vraag tot belijdende middenstanders.

Het orgaan van den Prot. Chr. Bond van Melkslijters in Nederland schrijft in een hoofdartikel:

Door het congres van den Kon. Middenstandsbond o|p 5 en 6 September te Alkmaar gehouden is de Zon­ dagssluiting ... afgewezen. Dit is een zeer belangrijke gebeurtenis. Wat zullen onze mannen nu doen? Wat zullen onze K.erkeraden en Kerk bod e's nu doen? Wat zullen onze Chr. dagbladen nu doen? Wat zullen onze sociale leiders nu doien? Zou het nu tot deze instanties doordringen en zullen zij nu gaan vragen: „Waar gaan wij heen"? Toen in 1875 het toenmalig© „Algemeen Nedcrlandsch Werldiedenverbond" zich uitsprak voor het neutrale openbaar onderwijs, achtte men dit een schibboloth voor onze christen werklieden, om dat verbond te verlaten, en op eigen beenen te gaaa staan, 't geen dan ook gebeurd is. ^)

De ontsteltenis was aigemeea.. En nu in 1928 heeft de „Koa Middenstand'' de Zondagssluiting met veel onkoninklijfce gebaren — „afgewezen", doch tegelijk zich mede tegen den Christelijkeai. Rustdag, d.i. ttgen den dag des Heeren gekant. Onder invloed van vrijmetselarij en vrijzinnig jodendom, heeft men zich vierkant tegen de Christelijke zede gekeerd. De ontkerstening is daar wel zeer groot.

Welnu mogen onze Christen Middenstanders nu daal' toch wel inblijven? Mogen zij tegelijk nog wel ouderling .of diaken zijn? In plaats dat er in onze Chr. dagbladpers één kreet ontstaat, haalt men het even in „Binnenland" aan en verder geen nieuws. Toen op Kerstdcig 1875, d.i. op 25 en 26 December bovengenoemde keuze vioor de openbare school vieJ, blies Dr Kuype: ." reeds op 29 en op 31 December alarm. Maar nu, niets van dit alles. Alweer een bewijs, dal men wel de Christelijke roeping den arbeiders voorhoudt, maar den patroons niet? Zoo moet het wel den schijn wekken, a'.sof men tevreden is als er maar een massa patroons zijn, die de socialisten weten te weerstaan en daarnaast maar een groot© groep Christelijke arbeiders, die met die Socialisten wel niet mee zullen gaan. Men schrikt voor ieder© onchristelijke tendenz hevig op.... als zij zich slechts bij de arbeiders voordoet. Doet zij zich voor bij de patroons, dan schudt men het van zich af gelijk een eend dat duikclaartje speelt, 'het water, en is dan weer droog. En onze kerkelijke voormannen blijven lid en bestuurslid van-deze Middenstandsbond en dragen zonder bezwaar de verantwoordelijkheid van het afwijzen van den dag des Hccrcn mee en lachen nog, als ge hen vraagt om over te gaan ia een Christelijken Vakbond. Met de „Koninklijke" strijdt men tegen den Koning, en Zijn Dag. Patrimonium van Donderdag 13 September vraagt ol de christelijke middenstanders ooik leering uit het gebeurde zuUen trekken. Ja, Patrimonium, vraagt dat wel, doch dat is dan ook een blad van onze christelijke arbeiders! Dat heeft men O'ok al tientallen jaren laten praten.

Prof. Haitjema over de „belijdende kerk".

• Prof. Haitjema, afwijzende' wat hij noemt de „belijdeniskerk" en aanprijzende de , , belijdende kerk", heeft zich nader dienaangaande verklaard.

Prof. Kuyper zegt dakrvan in , , De Heraut":

Na als intermezzo te hebben geluisterd naar Ds Aalders, die ook de leuze aanhief: geen belijdenis-kerk. maar een belijdende kerk, onder welke belijdende kerk hy dan verstaat een kerk, • waar „geen leervrijheid heerscht, maar ieder het volle recht heeft van zijn volle overtuiging", — wat een contradictie is, — keeren we thans het oor weer naar den Groninger Hoogleeraar, die ons het nieuwe licht over deze „belijdende kerk" zal doen opgaan. , ,

De nadere uiteenzetting, die Prof. Haitjema in de beide volgende artikelen in de Gereformeerde Kerk geeft brengt ons echter niet veel verder. Of liever, wanneer hij omschrijft, wat hij onder de „belijdende kerk" verstaat, dan lalijkt, dat er toch al zeer weinig verschil bestaat met wat de aangevallen theologen uit Amsterdam en Kampen leeren. Het is gemakkelijk eerst een caricatuurbeeld te teekenen van de zoogenaamde belüdenis-kerk; dit dengenen, die men bestrijden wil, in de schoenen te schuiven, en daartegenover dan zijn eigen opvatting als een geheel nieuwe en veel betere te stellen — hét uitgangspunt, zooals het zelfs heette, van een geheel nieuwe dogmatische ontwikkeling, — maar met zulk een polemische zelfverheerlijking korat men bij een ernstig debat toch lieusch niet verder. Het heeft ook practisch geen het minste nut, omdat, zoodra de caricatuurvoorstelling maar weggenomen wordt, het blijkt, dat er geen verschil is of althans geen verschil van principieelen aard.

Manna bij de colporteurs der anonieme brochure.

Verleden week wees ik op het merkwaardig verschijnsel, dat men. in de kringen van dr Geelkerkens vrienden zeer druk prijst de anonieme brochure van den man, die tusschen tekst-critiek en bijbel-verwerping geen verschil weet, of handhaaft : — en tegelijkertijd o.m. de geschriften aanprijst o.a. van prof. Böhl, die honderd mijlen over de grenzen, die de anonymus trekt, de argelooze schapen onder dr Geelkerkens hoede voert. Illustratie daarbij levert ds P. v. Dijk in „Zeeuwsch KW.". Vanwege de nuttigheid voor de onwetenden, 'die zulke inconsequenties gedekt zien zelfs met het gezag van enkele, mannen van wetenschap, die toch heusch wel onderscheiden kunnen geef ik ds v. Dijk hier een ruime plaats; zonder dat ik nu elk van zijn woorden onderschrijf, geloof ik, dat hij tegen de misleiding van de pers van dr G. gepaste munt uitkeert. Eerst over het manna:

Het hek schijnt toch wel geheel van den dam, bij sommige predikanten, die vooraanstaan in het Hersteld Verband.

We hebben met verwonidering gid'ezen dat Dr Van Leeuwen met Böhl's uitlegging van Exodus accooi'd gaat, waaï deze spreekt over het M a n öa.

Dr Van Leeuwen zegt (W. en G-. p. 3):

„Dat Manna kwam, voordat de Isfaiëlicten uit Egypte trokken, reeds in de woestijn voor en het wordt er nog gevonden. Het is, zooals Böhl t e r © c h t (spat. V. D.) optaerkt, niet van bovennaluurlijken' oorsprong, evenmin als de kwartei's. Xog heden is het z.g.n. munn juist in hot Koordelijk gedeelte van het Sinaï-schiereiland in het voorjaar welbekend als voedsel en genotmiddel. Het is het sap, dat tengevolge van den steek van een bepaald inseJct (een schil'dluis) na den voorjaarsregen uit den Tarfastruik zweet. Dat sap wordt 's nachts een vaste substantie, kan daa 's morgens verzameld worden. Het droeg voordat de Israëlieten in de woestijn kwamen reeds een naam. Die naam deed deiïken aan 't Hebi'eeuwsch© woordje man, dat „wat" beteekent. Daarom werd het „maii" genoemd, in het Arameesch met 't lidwoord er achter „manpia"."

Terecht, zegt Dr Van Leeuwen'.

Maar als dit terecht is, weet ik geen raad met eieiï groote menigte vaA uitspraken, die de tl.' Schrift doet over het manna.

Van de Icwakkelen staat er uitdrukkelijk, dat de Heere die door ©en wind van uit de ze© naar Israël voerde Num. 11:31, en nergens jvorden die . kwartels h e m e 1 s c h vleesch of engelen-vleesch sjenaamd.

Maar van het manna lees ik dat het hemefech' brood was (Ps. 105:40); en niet in de beteekenis zooals wij erkennen „dat alles van Boven komt" maar zooals Ps. 78: ij opende d© deuren des hemels en gaf hun hemelsch koren het brood der machtigen, d.i. (vergel. Noordtzi] e.a.) der-hemelbewoners.

„Tei'echt" zégt Dr Van Leeuweai, wanneer het gaat over de ontkenning van den bovennatuurlijken oorsprong.

Maar dan is Dr Van Leeuwen het ook eens met de steeds door Gei eformeerden verworpen accommodatie-theorie. AVant Jezus spreekt in Joh. 6:31: nzt> vaders hebben het manna gegeten in de woesüjh; gelijk geschreven is: ij gaf hun het broo4, uit den hemel t© ©ten. , „

Jezus heeft dit dan wel beter geweten, . maar zich aan dé onjuiste meening over het manna aangesloten.

Daar is nog iets.

Ik hoop toch niet dat Dr Van J^eeuwen bij de lezers van Woord en - Geest den indruk wil veistigeo, dat dit een „verworvenheid" der wetenschap is uit den jongsten tijd?

Onze vrijzinnige leeraar in de Aardrijkskunde vertelde het ons al eenj goede dertig jaar geleden.

Het is inderdaad waar, dat er veel overeenkomst is tusschen de zoete druppels, die uit de mannatamarind© in 't voorjaar druipen en liet ananna.

De smaak en de kleur en de vindplaats lijkt nog al.

Maar — en. we geven Reihm hier het woord —:

„Anderzijds bevat het Bijbel'sch bericht ook heel wat, dat bij' dit Tarfarmantia niet past ;

Dat geen enkele heenwijzing naar den Tarfastruik vermeld wordt.... is van minder gewicht.

„Belangrijier is dan het wasachtige Tamarisk-manna niet zooals het koren „gemalen", „gestooten" en tot koeken in de asch „gebakken" kan worden, want blijkens de analyse van Mitscherlich bevat 't geen meelstof, maar bestaat enkel uit een soort suiker (Schleimzucker) en kan daarom niet op den duur als voedingsmiddel, maar als aangename toespijze genoten worden.

Daarbij komt dan nog, dat ook wanneer men de heele j a a r 1 ij k s c h e mannaproduktie van het gansche Sinaïtische schiereiland in den tijd van Mozes met ihonderd vermenigvuldigt, men nog op verre na niet de hoeveelheid verkrijgt die op één enkelen dag ingezameld werd."

Wat moeten die tamarisk-twijgen in Mozes' dagen gezweet hebben om voor een volk van ongeveer twee millioen zielen dagelijks een gomer d. i. ongeveer twee liters per hoofd te produceeren!

Gereformeerde uitleggers hebben daarom die aloude rationalistische verklaring steeds afgewezen.

Vreemd is alleen, dat ze n u gepropageerd wordt in een blad dat nog Gereformeerd wil heeten.

„Komen" en „niet-komen" bij de lofredenaars der anonieme brochure.

Ds P.' V. Dijk vervolgt in hetzelfde blad:

Dr Van Leeuwen g'è, at met Prof. Böhl ook mee, wanneer hij het „naar Egypte komen" van Jacob en zijne zonen niet al te letterlijk opvat. Hij zegt:

„In Gen. 46:26 leest men dat alle zielen die naar Egypte kwamen 66 waren, in vs. 27 echter, dat al de zielen, die naar Egypte kwamen, 70 waren, 4 meer dus. Hierbij zijn stellig Jakob zelf meegerekend en Jozef, die reeds in Egypte was, maar ook de twee zonen van Jozef, Efraïm en Manasse, die hem in Egypte geboren werden."

Wanneer Dv Van Leeuwen uit dit Schriftverhaal de conclusie getrokken bad; We moeten dit „komen" van Jakobs zaad blijkbaar verstaan, dat dit een komen was op twee manieren. Jozef als de wegbereider, en Jakob en zijn zonen daarna, zoodat ten slotte geheel het heilige geslacht van Abraham in Egypte woont, — dan zouden we dit „niet al-te letterlijk" voor lief willen nemen.

Maar Dr v. L. exegetiseert zoo, dat ze tenslotte voor een groot deel niet komen, en zoo maakt hij het verblijf van „het heilige zaad" in Egypte hoogst twijfelachtig. Hij schrijft:

„Het naar Egypte komen behoeft dan ook niet zoo opgevat, dat zij allen in Gosen kwamen te wonen, maar kan zoo opgevat worden, dat er beweging, in die stammen kwam en dat in Zuid-Palestina, 't Sinaïschiereiland en Gosen zij zich verspreidden."

Neen. Dr v L. dat kan naar de'Sohrift n i e t zoo opgevat worden.

Ik moet niets van een volk Israël hebben, da: maar voor een deel in Gosen is geweest, en verder verspreid was, wie weet al niet waar. Als uw exegese juist is, dan is:

lo. Genesis 15:12 onwaar: oen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren.

Dan is 2o. Ex. 12:41 onwaar: l de heiren des Heeren zijn uit Egypteland uitgegaan.

Dan is 3o-Ex. 20 maar voor een zeer gering deel juist. Ik ben de Heere uw God, die u uit Egypteland uit het diensthuis uitgeleid heb.

Als het. waar is, dat liet komen naar Egypte beteekent een in beweging raken van de stammen en bun verspreiding over het Sinaï-schiereiland, Z.-Palestina en Gosen, waar blijft Dr Van Leeuwen dan met de inzetting van het Pascha tot een eeuwige inzetiing voor al het volk Israels?

Met de geestelijke beteekenis van den doordocht door de Roode Zee?

„Deze beschouwing", zegt Dr v. L., „heeft dit voor, dat' hetgeen anders onbegrijpelijk blijft, begrepen kan worden, zooals uit Böhls Exodus duidelijk blijkt."

Men kan dan zeker ook beter begrijpen hoe Paulus in 1 Gor. 10 er toe komt om te zeggen: „Ik wil niet dat gij onwetende zijt, dat onze vaders ALLEN onder de wolk waren, en ALLEN door de zee doorgegaan zijn; en ALLEN in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee...." om daar vervolgens de schaduw van Christus in aan te wijzen....!

Het is wel treurig, dat zulke dingen blijkbaar zonder de consequenties daarvan te hebben nagegaan, aan lezers opgediend worden, die misschien in gemoede nog meenen, dat dit nog eens eerst Gereformeerdeexegese is!

Openbaring en evolutie bij de etaleurs der anonieme brochure.

Ds P. V. Dijk besluit:

Met ingenomenheid maakt Dr v. Leeuwen vervolgens melding van (naar Böhls meening) „het feit dat bij den Sinaï-Horeb zich een Jahwè-Heiligdom bevond.

Ex. 3:5 moet n.L. vertaald worden:

„De grond, waarop gij staat, behoort tot het terrein van een heiligdom".

„We hebben hier met een heiligdom van Jahwe te doen of liever een heiligdom van dien God, die aan Mozes zich voor 't eerst met zijn naam Jahwe openbaart, doch daarvoor den naam Jah of drgi. droeg...."

Dat schijnt ook weer iets geheel nieuws. De Heere had vóór den intocht van Israël in Kanaan, zelfs voor den uittocht uit Egypte reeds een heiligdom op Sinaï.

Daar woonde in dien tijd dus ook al een uitverkoren volk, dat den eenig waren God, den God van Israël diende.-

Dat is een feit! zegt Dr v. Leeuwen.

Dit wordt uit het woord K o d e s j gehaald, dat heilig zou moeten beteekenen in den zin van met het heiligdom in verband staande.

Op die manier is het dan zeker ook , , een feit", dat er vlak bij Jericho een heiligdom des Heeren stond.

Want in Jozua 5:15 ontmoet Jozua bij Jericho den Vorst van het heir des Heeren, die ook tot hèm zegt-, De plaats, waarop gij staat is Kodesj, is heilig — „behoort tot de plaats van een heiligdom."

De lezers van „W. en G." mogen gerust een vraagteeken zetten achter dit alles. We zullen niet de Statenvertaling noemen om het verwijt te ontgaan dat de kennis van het Hebreeuwsch toch al drie eeuwen gevorderd is, maar we wijzen "op de zeer moderne Leidsche Vertaling, die het woord eenvoudig overzet ais~ in onzen Bijbel: „heilige grond".

Het is een feit! zegt Dr Van Leeuwen.

Het eenige feitelijke is, dat we hier in „W. en G." sterk herinnerd worden aan de theorie van de Godsidee uit de nieuwere critische school, waaraan de naam van Kuenen verbonden is.

De tegenwoordig meest in zwang zijnde vorm van die 'theorie is: De Jahwè-vereering in Israël is van Kenietischen oorsprong. Jahwe, wiens naam en eeredienst Mozes bij Israël invoerde is oorspronkelijk de stormgod der Kenieten, van wien die Kenieten meenden, dat hij op den berg Sinaï woonde.

Men dekte die theorie met de z.g. bewijsplaatsen uit Exodus: Mozes woonde onder de Kenieten bij Jethro, toen Jehovah zich aan'hem openbaarde; dat Horeb de berg Gods heet; dat Zijn tegenwoordigheid aldaar door onweer en storm aangekondigd werd, enz.

Wij willen niet zeggen, dat Dr v. L, met deze theorie meegaat, maar wij vragen ons wel af, of zijn lichtvaardige uitspraak dat bij Sinaï-Horeb Jahwe een heiligdom had („een feit!") niet een offeren is op het altaar van de moderne critische school.

B u d d e zelf, door wien die theorie weer herleefd is, zegt er van, dat zij strijdt met de gansche overlevering van het O. T.

Dr V. L. zegt: niet met den naam Jaihwè maar met Jah of drgl. (!) was de God die zioh aan Mozes openbaarde bekend.

We willen tegenover deze niet precies bescheiden als feiten neergeschreven beweringen, die op zijn hoogst onderstellingen genoemd kunnen worden, een uitspraak stellen van Kittel, die in zijn Gesch. v. h. Isr, volk I 662 zegt: „Wat dit Jahu, Jau of Jah betreft, zoo moet men wel daarbij blijven staan, dat het een LATERE (secundaire) vorming uit Jahwe is".

Zelfs zegt deze vermaarde geleerde:

„Een andere vraag is het of dat west-semietische Jau van de 20e tot de 15e eeuw voor Christus (Mozes' tijd! V. D.) .... wel iets met den mosaïschen naam Ja'hwè.... te doen heeft.

Om daarover te oordeelen 'moest men eerst het zekere bewijs hebben, dat met Jau een Godsnaam bedoeld is; — verder voor 'het geval dat dit waar zou blijken, of er een toevallige gelijkluidendheid of een innerlijke verwantschap tusschen de beide namen aanwezig was.

Voor deze vragen beantwoord zijn, is nog steeds de grootste terughoudendheid aanbevelenswaardig."

Dit is een wijs woord van Kittel.

Wij vinden 't daarom vooralsnog veiliger, de heiligheid van den grond te verklaren niet uit de aanwezigheid van een denkbeeldig heiligdom, maar uit de waarachtige verschijning Gods, waardoor die berg heilig wordt en bij de latere te boekstelling door Mozes reeds van te voren (proleptisch) Berg Gods wordt genoemd.

Intusschen dient dergelijke exegetische lectuur met voorzichtigheid gelezen te worden in dit „Gereformeerde" blad.

Vindt de meerderheid der lezers het vervelend, alweer in mijn boven dit citaat gegeven opmerking over het Geelkerkianisme te lezen? Ik ben desgelijks. Maar ik vind, dat we in dezen tijd elkaar' wat helpen moeten; de behondenis ook maar van één individu voor de gereformeerde kerken en het gereformeerde bijbelonderzoek moet ons meer waard zijn, ian onze genoeglijkheid. En het is goed, ook voor de medewerkers aan het blad van dr Geelkerkens vrienden, dat de gedachten openbaar worden, opdat aan zulke heeren, indien zij, nog gereformeerd willen heeten, alle onschuld benomen worde.

^ Brand en zijn moeder.

„Christelijk Volksonderwijs" geeft een artikel over Ibsen als paedagoog. (van S^. te A.). Een gedeelte, herinnerend aan Ibsens drama „Brand" (de passage die zijn moeder betreft) volgt hier:

Brands moeder is het type van de gierige vi'otiw, gelijk Ie père Grandet van De Balza, c dat van deri gierigen man. Eén stuk soliede berekening, is bij elke transactie die hij afsluit het voordeel aan zijn kant. Met krabben en 'bijten heelt zij veel goed bijeengeschraapt, maar schade aan haar ziel freledeh. En hiervan wordt zij zich bewust; want het christendom is het geloof van de gierigaards: daarom marcbamdeeren zij er mee. Bovendien , , kent" zij „den oude" en weet dat „hij" afdingen laat. Om het met „hem" op oen accoord te gooien, heeft zij haar zoon voor dominee laten leeren. Wat • zij nalaat — en wie da|t eenmaal krijgt, behoeft niet' te bedelen — is voor hem.... maar nóg niet!' blijf daar, of ik sla! doch in ruil daarvoor moet hij naar de wijze, van de Noorsche kerk haar het Avondmaal toedienen, als haar uurtje eenmaal slaat. „Ik heb beide, " zegt zij, „losse* en vaste goedoren; gij beschikt om te troosten over de macht van het woord." Doch dien: trek Icrijgt zij thuis. Dit wordt haar spook. Want haar zoon wordt een soliede doninee, een die niet afdingen laat. Op het accoord, dat zij aanbiedt: de helft, later negen tiende van haar goederen voor het sacrament, gaat hij niet in. Hij bhjft „Niets of alles!" vragen. „Voor brood en wijn, " zegt hij, „een reine' tafel".

Toen zij stierf, mompelde zij: „God is zoo hardhandig niet als mijn zoon". Zij zocht de „fout" dus niet in zijn hart, maar in zijn hand en erkende daarmede de , gegrondheid van zijn eisch; alleen maar zijn wijze van „zaken doen", do manier waarop, stond haar niet aan: hij had inschikkelijker moeten zijn en ook bij deze laatste transactie haar indien al niet in het vo'ordeel van .dan onverdeeklen, dan toch van - den gedeelden boedel moioten laten, gelijk hij haar tot nu toe in het voordeel van den onverdeelden boedel van haar ma!u gelaten heeft. Nu appelleert zij van hem op „den oude", met, wien, meent zij ook thans nog, te marchandeeren valt. Brand zou •echter — het zijn de eigen woorden van Agnes — zijn bloed gegeven hebben, , als het de ziel van zijn moeder rein had kunnen wassohen; men berinnere zich zijn gesprek met den boer, die op weg is naar zijn dochter, maai-niet verder durft, en — deeds are better things than words are •— zijn tocht over de fjord om een stenrende bij te staan, bij welken éénen tocht het blijkbaar niet gebleven is. Doch er is nu eenmaal een psychologie van den gierigaard. Een kernel kan niet dooa.' het oog van een naald. Een rijke kan in het koninkrijk van God niet ingaan. Dit is absoluut onmogelijk. Toen de priester den 82-jarigen • Grandet het crucifix naar de lippen bracht, graaide deze naar dat blinkende, op goud gelijkende ding, en die beweging kostte hem het leven.

„Misschien wordt zij zacht geoordeeld, niet naar recht, maar naar genade", meent de dokter, die in één adem doorredeneert, dat onze humane tijd zich niet meer bang laat maken met bakersprookjes van hel en verdoemenis. Maar Brand is verslagen: „In de bedv/elming van de zonde, in het uur van den dood, éénzelfde leugen, die de zielen vermoordt".

Wie is hier hard? wie zacht?

De „morphine" van den dokter had de stervende verhinderd te vragen naar het woord der bevrijding, dat spreekt van nieuwe goddelijke mogelijkheden, waarnaar Brand gehunkerd had, het haar te mogen brengen. .Brie jaar lang heeft hij" als een waakhond voor haar deur gelegen. Maar in plaats van den medicijnmeester te ontbieden, heeft zij den koopman een bod laten doen. En toch noemt de dokter, die terstond komt, als men hem roept, wanneer er nood is — een criterium, dat voor zichzelf spreekt en dat Brand evenmin als zijn Meester anders gesteld heeft — hèm hard; alsof Brand — hij wilde haar koude hand verwarmen, zoodra zij, uitgestoken werd — haar bereikt zou hebben over de „klove" been, die tusschen hen gevestigd 'was.

Hoe transparant wordt dit, als ik het houd tegen het licht van de gelijkenis.

Brand liceft de erfenis die zijn moeder „geteld, gemeten en gewogen" voior hem „klaargelegd" heeft, niet aangeraakt. Hij heeft er oen keek voor gebouwd. Doch de schuld, die er aan Icleeft, heeft hij erkend als een vordering, door hem te voldoen.

Ha, d deze moeder haar hulp slechts bij een anderen Held besteld!

Kus en huilbui.

Dr H. Kaajan, zijn opmerkingen over het vrouwen-kiesrecht in de kerk vervolgende, zegt:

De vrouw was immers niet een copie, niet herhaling van den man. De vrouw was een andere dan de man. In bet hart zetelt haar macht. Bij de vrouw staat, niet de denkkracht, maar bet gemoed op den voorgrond. Daarom luidt het bekende versje:

Zoek logica niet bij de vrouw, Wijl zij in plaats van argumenten. Slechts kus en huilbui bieden zou.

In elk geval de richting van haar belangstelling) gaat meer naar het concrete dan naar bet abstracte uil. Zóó heeft God de vrouw geschapen. En Satan beeft van dezen aanleg der vrouw zeer handig gebruik gemaalct (Gen. 3:6).

Niet, omdat ik hiermee de kwestie behandeld acht (wat dr K. ook niet doen zal) maar terwille van de curiositeit geef ik het citaat hier door. Dat de vrouwen niet toornen; en als ze het doen, dan maar een briefje naar Utrecht; dr K. zal dan de brieven wel weer adresseeren aan den dichter. Inmiddels ben ik het persoonlijk eens met een standpunt, dat andere conclusies trekt dan die van afhouding der vrouw van de kerkelijke stembus.

Vaag preekstoelgepraai

In „De Hervorming' '(vrijzinnig) schrijft ds D. Drijver (en het is voor onze naar de ethische leiders toevallende geelkerkiaansche broeders wel bizonder leerzaam, gelijk het ook voor ons dat is. als wii niet gebruiken wat we hebben):

Indien wij, vrijzinnige Protestanten, reden hebben onder onze vrienden te tellen Dr J. L. Snetblage, den predikant van Hijlaard, dan niet alleen omdat deze een eereplaats inneemt onder onze godsdienstige denkers, maar niet minder omdat hij de verdienste heeft ons geregeld onze feilen te toonen. Daarmede doet bij naar mijne overtuiging een goed werk, vooral tegenover de vrijzinnige predikanten, die inderdaad aan groot.; zedelijke en geestelijke gevaren bloot staan. Ecu va, n de eerste en tegelijk een der ergste dingen, waartoe bedienaren van bet woord vervallen is: er maar op los te praten. Terecht schrijft Dr S. in „Kerk en Volk" van 15 September 1.1.:

„D'o Christelijke kansels, waar men tegenwoordig slechts de persoonlijke meeningen en invaUen en wereldwijsbeid of - onwijsheid van bepaalde menseben verneemt, vloeien, over van lichtvaardig gepraat, van phraseologie en jó, umalisme. Men is het met de kansolredenaars eens of oneens, maar beschouwt ben zelden meer als menschen, wier prediking op gedegen, vaste fundamenten berust.

Het groote govaar voor het karaiuer der tegenwoordige Ifanselredenaars vloeit hieruit voort, dat zij gedwongen worden Zondag op Zondag een massa dingen, verstandige en onverstandige, te beweren, die op den keper beschouwd en op zijn zachtst uitgedrukt, aan tegenspraak onderhevig zijn."

Le oorzaak van bet euvel zoekt hij in het onbelijnde, bet gezagslooze van onze religie.

, , In dezen tijd van religieuse crisis wankelen al de oude autoriteiten op ban grondslagen en zijn althans wij, vrijzinnigen, zoo goed als geheel op onszelf en onze veranderende meeningen van den dag aangewezen. En toch moeten wij nog paradeeren met een groot vertoon van overtuigingskracht en zekerheid. Dat is de karakterbed ervende invloed, waaraan wij bloot staan en die zeker niet denkbo-eldig is."^

Neen, denkbeeldig is het gevaar dat de schrijver ziet, allerminst. Wie, die het ernstig neemt met wat bij schrijft, en spreekt, vraagt zich niet bezorgd af of ook bij wellicht niet schuldig is aan de gewraakte oppervlakkigheid?


1) Mea leze het Gedenkboek van Patrimonium blz. 121 v.v.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1928

De Reformatie | 8 Pagina's