GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Subjectivisme en afgoderij met den drager van het ambt bij de grcep-Geelkerken.

Ds C. Lindeboom schrijft in „Noord-Hollandsch Kerkblad" onder het opschrift „Steeds meer verschil":

Dat de leidende geesten in de berken van het z.g-Herstelde Verband steeds verder afbuigen van het Gereformeerde spoor, begint hoe langer hoe meer duidelijker te worden.

Dezer dagen ontvingen we den prospectus van „De komst van het Koninkrijk", een preeken-serie, die sinds eenigen tijd verschijnt onder redactie van de predikanten J. J. Buskes en E. L. Smelik.

In dien prospectus lezen we o.m.:

„Daar is voor ons v, - ezenlijk verschil tusschen een „leerrede" en een „preek". Wij zijn ons bewust in dezen tijd niet rustig te kunnen staan onderrichteni aangaande de dingen, die w ij zoudeoi „weten" en de kerkganger's of lezers zoude, n moeten „leeren". Als predikers kunnen wij deze houding niet meer aannemen en wij zijn overtuigd, dat de zielen der hoorders iets anders van ons verlangen. Wij willen geven preeken, bezielde getuigenissen van wat zich aan ons als zekerheid openbaarde..."

Dat de redactie niet van „leerredenen" weten wil, is op zichzelf uitnemend. Het woord, „leerrede" stamt uit den tijd van het Rationalisme, miskent het eigen karakter van de preek als zou deze een der vele soorten van redevoeringen zijn, en laat ten on< 7 rechte al den nadruk vallen op het leerend element in de prediking. Wel wordt in de H. Schrift de mededeeling van het heil Gods voor zondaren een leeren genoemd. Maar d i t leeren is heel iets anders dan de Rationalisten er onder verstonden. De leer dezer laaljsten was een .product van het „gezond vei'stand", bestemd om alleen door het intellect aangenomen te worden. De leer van Jezus en de apostelen echter was een mededeeling van het Evangelie Gods, die zich richtte tot het hart en het geweten der menschen. En dat moet ook de prediking zijn-

Indien de predikanten Buskes en Smelik op dezen grond het woord leerrede verwierpen, we zouden er gaarne onze instemming mede betuigen.

Maar zoo staat de zaak niet. Hunne motiveering is een andere. - Met wat zij als bezwaar tegen de leer• rede inbrengen, wordt ook de preek beroofd van wat naar Gereformeerde beschouwing haar eigen karaktier is en moet zijn, n.l. de bediening van het Woord Gods. Zij nemen hun uitgangspunt niet in dat Woord en in de Belijdenis, maar in de ervaring. Hun „preeken" zullen niet brengen verklaring en toepassing van wat God in de Heilige Schrift, maar bezielde getuigenissen van wat zich aan hen als zekerheid openbaarde.

Hier treedt het principiëele verschil aan, den dag. Bron der prediking zal de geloofservaring zijn. Uit het religieuze leven der predikers en der gemeente zal de stof voor de prediking worden geput. Zoo komt de. christen, en wat zich aan h e ni „als zekerheid openbaarde" in het centrum te slaan.

En dat is niet naar de Schrift, en daarom ook niet Gereformeerd. Hoofdinhoud van elke preek moet zijn: de raad Gods tot onze zaligheid in Chrislus Jezus, En 't karakter van de preek is: '-b o od schap, boodschap van wat God in Z ij n W oord tot zondaren zegt. Vanzelf zal daarbij niet gezwegen kunnen en mogen worden van de ervaring der geloovigen. Zonder van die ervaringen te spreken, kan het ''iVoord Gods niet worden toegepast. Maar dat is heel wat anders dan van die ervaringen uit te gaan. Het subjectieve element moet in elke prediking tot' zijn recht komen. Maar van subjectivisme willen we niets weten. De pToek brenge liet Woord Gods, om bij het licht van dit Woord alle ervaringen te bezien en — die te toetsen aan den tootsstee n, ons in dil Woord gegeven.

Ook ik heb de circulaire gelezen. Mij trof dezelfde zin, en ook de bewering dat men niet allerlei „wetenswaardigheden" wilde hespreken. Maar dat hebben wij in de Gereformeerde kerken al duizendmaal hooren verbieden, We zijn het met dat verbod ook volkomen eens. Alleen vragen we ons wel eens af of niet juist in andere kringen dan de gereformeerde en of niet juist ook in de kringen, waarmee de groep-Geelkerken (fractie Buskes—E. L. Smelik) sympathiseeren, het streven opkomt om de plaats die leeg blijft door het ontbreken van de doorloopende openbaringslijn, aan te vullen met 'n wetenswaardigheid over den jong.sten roman (o, die sport-geest in de litteratuurverheerlijkers; de dichters en schrijvers 'krijgen dezelfde pruiken-tijd-vereeringen als de voormalige pruikendominees), en over Merüntje Gijzen, ign over de laatste berichten uit het Oosten.

En dan nog iets. Ik sprak over afgoidér'ij'ïïiet d'eii drager van het ambt, hier. Dat is geen goedkoope Retourkutsch, afgestuurd naar ds E. L. Smelik, maar het i, s me ernst. Zijn hoorders krijgen dus volgens zijn zelfgetuigenis wat zich aan hem als zekerheid openbaarde? Mei welk recht? Het recht van zijn religieuze persoonlijbhoid? Maar dat recht he'bben anderen in zijn gemeente ook. Is het, omdat hij nu eenmaal theologie gestudeerd heeft? Maar dat kan iedereen doen, ongeacht de gefronste wenkbrauwen van Karl Barth, als men zoo spreken wil. Er blijft maar één conclusie over: men is hier dominee en nu moet de gemeente maar aanhooren, wat zich aan de ziel van den dominee openbaarde. Heeft zich aan hem b.v. de anti-militairistische geest geopenbaard, dan moet de gemeente maar aanhooren.

Dat noem ik te veel eer voor een i^ersoon van een doininee. Ik zou niet graag die eer hebben. Ik ben er dood.sbenauwd voor, ook voor mijn eigen geestelijke veiligheid. Ik heb in de Geref. kerken veel bescheidener taak dan deze dominees. hier. Ik heb alleen de gemeente voor te houden wat zij zelf belijdt. Achter mijn preekstoel staat de wolk van getuigen, en het voetstuk is gebouwd door de belijdende kerk, en de deur wordt opengedaan, telkens op het groote voorbehoud dat ik niet mij zelf zal laten spreken, door 'de kerk. Dat is nederiger positie, dan 'hier onbewust ingenomen wordt. Laat ik het eens „cru" mogen zeggen: met de persoonlijke meeningen van een dominee heeft de kerk niets te maken. Die is zoo gewichtig niet.

Ik constateer al weer, dat de afgoderij met het ambt een gevaar is, dat ginds tastbaar wordt, wijl het een persoon rechten geeft die hem niet toekomen. Maar aan deze zijde van de scheidslijn is het ambtsbegrip een permanent medicament tegen de hooggevoelendheid. Wie heeft nu den moe d, te gaan preeken, wat God zich aan hem „openbaarde", wanneer liet niet is de 'belijdenis der kerk?

Deze preekers willen niet „leeren", doch enkel maar „getuigen". Maar door hun persoonlijke als zekerheid aangemerkte meeningen naar voren te schuiven „leeren' zij in een verkeerden zin.

Sporen van den zondvloed.

Zonder hiermee ons verwijt over de slechte manieren en onhoofsche bejegening van 'het „Algemeen Weekblad in te trekken, citeer ik hier uit dit blad het volgende:

Sporen van den Zondvloed?

De laatste maanden doken in buitenlandsche blade» verhalen op, dat in Babylonië sporen van den zondvloed zouden gevonden, zijn. De Engelsche geleerde

Leonard WooUey, dio aan het hoofd staat van eon wetenschappelijke expeditie, uitgaande van de Univerleit van Pennsylvania en het Éritscli Museum, heeft, ini iielf verteld wat hij meent dat gevonden is. De expeditie groef in de nabijheid van het Oude Ur (der Chaldeeën) met 160 Arabische arbeiders. Hij ontblootte de , resten van een zeer oude Sumerische beschaving, welliie bevolking in het Eufraatdal woonde, vóórdat de Semieten daar kwamen. Woolley meent, (lat de blootgelegde resten dateeren uit ongeveer 4000 vóór Christus. Woolley vond een acht voet dikke laag klei, waaronder de oudste l3eschaving begraven lag; boven de kleilaag vond lüj weer resten van men-^rhelijke woonplaatsen, die een geheel ander karakter droegen dan de onderste laag. Üit twee gegevens besluit Woolley, dat die dikke kleilaag moet veroorzaakt zijn door de geweldige overstrooming die in den Bijhei lie „zondvloed" heet. ïen eerste is de kleilaag veel tl' dik om door een „gewone" overstrooming te zijn veroorzaakt; het moet een formeele catastrofe zijn aeweest, die aan den zondvloed doet denken. Ten hveede bewijst de geheel andere kuituur, waarvan de liovenste laag spreekt, dat na den vloed ganscli andere verhoudingen hebben beslaan dan voor dien tijd. Bovendien komt de tijd, waarin deze kleilaag iiioet zijn gevormd, zeer goed overeen met den tijd, waarin de Bijbel den zondvloed plaatst, volgens Woolley. Woolley aarzelt dan ook niet het bijÊelsch verhaal van den zondvloed met deze nieuwe ontdekking in verband te brengen. Maar, zegt hij er bij, het gevondene bewijst dat de zondvloed lokaal begrensd is geweest, dus niet over de geheele aarde, wat, volaens hem, ook door den Bijbel niet wordt ondersteld.

Voorloopig laten we dit alles voor wat het is, maar we achten da zaak van voldoende belang om er liier iets van te vertellen.

Bekeeringsoproepen in de ruimte.

De heer A. Janse te Biggekerke schrijft in „De School met den Bijbel":

't Is een zeer goedkoope bezigheid ieder m e n s c h tot „bekeering" te roepen, vooral degenen die, als Job, onder zware verdenking van schnld liggen. Vooral thans, nu onder moderne invloeden de bekeering bestaande in „iets doen" verdrongen wordt door de „bekeering" bestaande in „iets overkomen".

In den Bijbel is hei antwoord op den eisch: „Bekeert u!" Wat zullen wij doen?

En dan wordt het moeilijker om dien ehsch aan ieder mensch zoo maar in 't wilde weg te stellen. Want dan moet ge zonden gaan aanwijzen bij dien persoon, zonden die hij moet loslaten.

Zoo kwamen de soldaten tot Johannes en hij wist hun kwaad te bestraffen. (Luc. 3:14) Den menschen ueen overlast doen en niets ontvreemden is voor hen bekeeringseisch. Voor de geldgierige rijke Farizeeën was het: okken en spijze aan do armen geven. Voor de tollenaars was het: een corruptie.

Bekeering eischende van de kinderen zal ik bepaalde kinderzonden kunnen en moeten noemen. Kon ik dat niet, dan moest ik ook den eisch niet stellen.

Zoo kan de prediker van „bekeert u" zelve in ongelegenheid komen, want het kan hem gaan als Elifaz, die Job in 't wilde weg vennaande tot bekeering, maar die geen enkele misdaad van Job kon noemen, en zich straks met vage beschuldigingen moest tevreden stellen.

Even later:

Vermanen tot bekeering in den schriftuurlijken zin moesten we over 't algemeen veel meer. Maar 't moderne vage vermaan, dat van huis tot huis bezorgd wordt — ook bij de oprechten en vromen, bij de godvreezenden die wijken van het kwaad — is af te bidden voor onze scholen, ook al lijkt het nóg zoo vroom, 't Vermaan van Elifaz scheen ook zoo vroom--Maar Job vond het „flauwe kost". (6:7)

Wil men ornst makea met de bekeering in de kerk I n in de school, ook voor d© vromen, dan moet men de zonden noemen en niet in de lucht praten.

Die spreekt van bekeering zegge er bij „van wat". En die ziet toe-, dat hij niet vailscli beschuldigt, want de Heere is niet gediend van menschen die ten on-1-echt e zijn volk tot bekeering roepen.

Als we dat weer leeren: Concreet spreken over bekeering van. dat en dat kwaiad, tot boozen die er in leven, tot vroimen die er in vielen, ear er van /.wijgen tot vromen, die daarin niet struikelden, dan is er weer een weg om tot zondekennis te komen door liods genade.

Want het praten in de lucht stompt at. En onrechtmatige oproep tot beikeering breekt 't werk des Geestes inplaats van te bouwen.

En dan kunnen we — teer en voorziclitig en vei--•dandig, wijsheid biddende van God, 't ook wel wat ..nauwer" gaan nemen ook met dingen als mode, gebruiken, levenstoon e.d. in den geest waarin Calvijn in de kerk ein in de school arbeidde in Geneve.

Dan is het niet: Jij bent onbekeerd, dat zie ik aan je haardracht, dus ga jo verloren als je niet veranderd wordt. De zaligheid vain de mode afhankelijk.

Maa: dan wordt het: rouwen, d i e d e g o d v r u c h - tigheid belijden betamen goede werken, daarom moeten zij .zich met schaamte en matigheid versieren 1 Tim. 2-:9, 10).

Dus niet: inderen, zoolang je niet van jezelf moogt gelooven, dat je „bekeerd" bent, ga je verloren. Want dat doet de kindertjes die den Heere van de jeugd af vreezen groot onrecht, dat is taal als van Elifaz tot Job. Maar wel tot sommigen: aat af van 't wandelen in de zoaide, om uws levens, wil; tot anderen: raiag den Hoere om vergeving na 't vallen in zonde en sta weer op. En ook tot weer ainderen, die den Heere vreezen: e Heere doet hun welbehagen en Hij hoort Iran geroep en verlost hen. De Heere bewaart al degenen die Hem liefhebben, maar Hij verdelgt alle goddeloo'zen" (Ps. 14-5:19, 20).

Als dezo 1 aalt sten, .die den Heere vreezen, tot God roepen vanwege onze eischen van bekeering, daa verkoeren wij in staat van beschuldiging voor Hem.

Volkomen terecht. Dat is ook de gruwel van veel politieke oproepen tot bekeering. Ze weten zelf niet WAT er gebeuren zal als God vandaag alle kamerleden plaatste achter de enkele Heeren met de bekeeringstrompet, die met onwezenlijkheden de schare verleiden en fronten breken.

Lijkverbranding.

Onlangs nam ik in deze rubriek een kort artikel uit het „Geref. Jongelingsblad" over inzake lijkverbranding.

Van een gereformeerden arts kreeg de „Delfshavensche Kerkbode" een artikel, waarin eenige bezwaren worden ingebracht. De „Delfsh. li.bode" nam de missive van dezen arts op. Via die kerkbode neem ik er dit gedeelte uit over:

Het is me altijd een duister punt geweest. Ik heb er indertijd een en ander over nagelezen in „Ons Program" van dr A. Kuyper en in de Geref. Dogmatiek van Bavinck, maar ik kon nooit veel verder komen dan: nu ja, de theologen zeggen, dat het met den Bijbel in strijd is; ze zullen wel niet liegen, dus ik moet het maar gelooven. En, dit uit to maken, heeft me altijd een zeker „vakwerk" toegeschenen, waartoe 'n gewoon mensch niet in staat is te b e-of v e r oordeelen. En nu nog: ik wil het graag gelooven hoor, maar onomstootelijk duidelijk is het me niet.

Je schrijft: God is Eigenaar van het lichaam, of „ons lichaam is Gods Eigendom", maar in welken zin? W^ant dit lichaam (en je hebt die argumenten natuurlijk al 1000 X gehoord) is toch niet iets wat tot aan den jongslen dag blijft bestaan, noch naar vorm, noch ook naar materie. Er komt spoedig ontbinding, door osmose en diffusie trekken diverse stoffen in den omgevejiden grond in, de N-houdende producten, de zouten etc, ervan worden weer door planten opgezogen, worden tot een bestanddeel van die plant, deze zal . weer door b.v. een varken afgevreten worden, na weet ik hoeveel tijd als een integreerend bestanddeel van dat varken worden; dit wordt weer door diverse menschen verorberd en een zekere groep b.v. Ns moleculen, die in dat eerste lichaam waren, gaan nu, als die hoogst eigen N2-moleoul6n ovor, zeg in 10 andere lichamen van menschen, die weer allen van dat varken aten, en ze vormen daar weer een lichaam! Enz. Het zou interessant zijn, te berekenen, hoeveel mensclielijke lichamen er op aarde geweest zijn, natuurlijk lang niet zooveel als er menschen geweest zijn. Zeg b.v, dat 1.000.000 nu levende menschen 1 geheel lichaam van een voorganger van minstens 1000 jaar geleden t o-t a a 1 geresorbeerd hebben, dan hebben die 1.000.000 levende menschen - |-hun voorgeslachten tot voor 1000 jaar niet 1.000.000 + n. lichamen, maar 1.000.000 - |n — 1 lichamen. M. a. w. physisch is er ten jongstea dage 1 lichaam te kort! Ik weet niet hoeveel menschen er geleefd hebben, zeg b.v. x; stel, ieders lic'haam heeft 'n inhoud y; ergo: inhoud..-v.an al die lichamen is xy. Het zou me benieuwen, als hier niet vele malen ma-. terieel dezelfde lichamen onder waren; welk deel xy was van de aardkorst. Me dunkt, we zouden er op diverse plaatsen al bedenkelijk dicht doorheen gaan raken! Materieel zijn dus diverse zielen hun lichamen totaal kwijt, materieel kan dit dus geen toekomst hebben!

En dan wat den vorm betreft! We zullen opgewekt worden in onverderfelijkheid, met een verheerlijk; lichaam. Hierover bestaat onder theologen ook „ruzie". Hoè dit lichaam precies zal zijn, weet in ieder geval niemand. Men kan op zijn hoogst zeggen: „het zal ongeveer zoo iets zijn, als waar we nu in rondloopen". Ongeveer! Maar daarmee is die voor ieder apart bepaalde vorm, ik met zoo'n neus, jij met een andere neus, van de baan. Er zal hiernamaals n e r-kenuing zijn, ja maar hoe: een ongeboren kind heeft nog niemand gezien. Tóch zullen de ouders het herkennen. Toch heusoh niet naar liohanielijke vormeigenschappen. Van den onvolkomen mensch, van alle leeftijden, een volkomen gaven verheerlijkten mensch temaken, dat eisoht zoo'n ingrijpende verandering, dat er V o r m-herkenning daarna ten eenenmale onmogelijk geacht moet worden. De herkenning zal op heel andere gronden zijn, waarover hier niet nader behoeft gesproken te worden.

Ten jongsten dage dus, wanneer ieder opstaat in verheerlijkt lichaam, zullen er dus veel nieuwe vormen en veel nieuwe stof, veel meer, dan tevoren ooit verbruikt was, noodig zijn, om ieder zijn eigen lichaam te geven! En niet alleen, dat dit voor een bepaalde categorie geldt, wier lichaam toevalHg totaal geresorbeerd zou zijn, maar het geldt hen allen; ieder heeft nu weer iets van eens anders lichaam in zich. Ik loop nu misschien, via bananen, met Papoea-moleculen in me rond en misschien draag jij, o vurige Gomarist, ') wel een fosformoleouul uit de hersenen van Arminius!

Vandaar dat het me zoo 'helder is als koffiedik: „w a t is nu precies Gods eigendom? " en wat daarin precies heeft nu toekomst, n.l. - heeft eeuwigheidswaarde, want dat moet hier toch de bedoeling zijn, nietwaar?

Daar staat in dat citaat uit het „Geref. Jongelingsblad" ook nog van de „k i e m" van dat lichaam. Wat is dat? Men vergelijkt met tarwegraan, maar dat gaat niet op, althans verduidelijkt het voorgaande niet. Tarwegraan: één levend organisme, een gestructueerd geheel, dat onbeleedigd blijft, zie hier de kiem. Dat is begrijpelijk .Maar bij dat lichaam: alle, alle structuur geheel weg tot op de electronenstructuur na, want misschien blijven de moleculen en atomen nog niet onaangetast.

En dan, er wordt in het Jongelingsblad gesclireven over dat „ruw uiteenrukkend werk" der crematie. Daar voel ik per slot vair rekening iets voor: ik zou mijn eigen moeder of vader niet graag hebben zien verbranden. Dan voel je, er wordt ruwheid bedreven aan de trekken en uitdrukking van het gelaat, dat je zoolang in liefde hebt gezien. Maar, let wel, dan geldt het hier een betrekking van mensch tot mensch! Omdat het mijn moeder was, n.l. omdat ik mijn moeder me niet voor 'kan stellen zonder dit bepaalde lichaam, zog, met al die moleculen, van weet ik wie voor voorgangers erin. Hier heeft èn de materie, èn de bepaalde vorm een zin. 't Is gek 'gezegd, maar verbranden van je moeder in haar kindvorm, zou je niet zoo tegen de borst stuiten, als verbranden van den vorm, dien ze had bij haar overlijden. Hier hecht je je aan vorm en stof op een zeer bepaald moment. Dit is om zoo te zeggen je eigen eigendom. En hier kan dan toch ook van Gods eigendom geen sprake zijn. En dit zeer bepaalde van mij, heeft dan ook geen toekomst. Is onzo aardsche droefheid misschien niet dikwijls hier in gelegen, dat we juist van ons eigendom, in dezen vorm, geen afstand kunnen doen? „We zullen moeder zóó nooit meer terugzien? " „Crematie of begraven: maar zóó zie ik ze nooit weer? " en dat juist, omdat we ons geen voorstelling kunnen vormen van, en daarom nog geen ihouvast hebben aan „dit verheerlijkte lichaam? "

Waarlijk, hoor, de argumentatie van het Jongelingsblad heelt me nog niet geheel overtuigd. Ik bedoel dit niet als onaangename kritiek of om eens dwars te zitten; dat weet je wel beter. En als jij me soms eens eenig meer licht kunt verschaffen over deze punten, je weet nu, waar hem de schoen wringt, dan zal ik je er dankbaar voor zijn. Over. dergelijke dingen kan ik zélf zoo slecht in den Bijbel terecht: hier voel je het gemis, niet de oorspronkelijke talen te kennen, maar ja, je kunt' nu eenmaal niet alles weten.

De „Delfshavensche Kerkbode" heeft beloofd, in een volgend nummer op dezen brief antwoord te geven. Zoodra ik het daar aantref, hoop ik de lezers van „Do Reformatie" ermee in kennis te stellen. Waarschijnlijk interesseert velen de kwestie. Ook de „N. R. C." nam het artikel van het „Geref. Jongelingsblad" over als voor de opvatting der gereformeerden typeerend. De zaak is dus wel bespreking waard.

Nogmaals: Hosea's huwelijk.

Ten vervolge op hetgeen ik reeds eerder hier overnam van Dr Gispen over het huwelijk van Hosea, geef ik hier door wat de auteur verder nog opmerkt in „Delftsche Kerkbode":

Om die symbolische handelingen der profeten te kunnen waardeeren, moeten we, zooals de Duitsche kenner van het oude Testament H e r d e r al honderd jaar geleden heeft aangetoond zelfs aan de gewoonste Hebreeuwsche woorden, niet vergeten, dat de Israëliet als Oosterling veel meer van de aanschouwing maakt en er voor voelt dan de Westerling. Herder toch wees er al op, hoe de leeuw, het zwaard, de slang, de kameel, in de Oostersche talen zooveel namen hebben, omdat iedereen die dieren, zaken oorspronkelijk naar eigen visie schilderde, zooals hij er een kijk op had.

Als de Heere nu b.v. Jeremia met een juk; Jesaja barrevoets laat loopen, prediken die profeten nu eens niet door het woord alleen, maar door de daad.

Ze zijn voor de Israëlieten of Judeërs dan een soort boeiend filmstuk aan het opvoeren. Kinderen met zulke gekke namen als Hoséa lokken vragen uit om inlichtingen, waaraan de profeet weer zijn prediking kan vastknoopen.

Dus ook de door den Heere aan Hoséa bevolen zinnebeeldige handeling (let er op, dat ze blijkens de eeuwen voortdurende discussie ook nog onze belangstelling trekt) verschaft ons belangrijke inlichtingen mev zijn leven, zijn persoon.

Naast het woord („het land hoereert ganschelijk van achter den Heere") moet hij stellen, heeft hij gesteld de d a a d. Totaal verweven is Hoséa's profetie met zijn heele leven. Zijn huwelijksleven is jaar op jaar de machtigste prediking van dit heilig mensch Gods aan zijn volk. Zijn teedere aard, zijn liefde voor Gomer, blijkt in Gods praedestinatie te zijn ingeschakeld onontkoombaar. Ja, ze moeten zich geven aan hun dienst, volkomen, de profeten! Tot in hun intiemste gevoelens. Jeremia mag niet trouwen, op Gods bevel! Ezechiël niet treuren, als zijir vrouw hem wordt afgenomen door den Heere, op Gods bevel! Hoséa een dergelijk leven hebben met een slechte vrouw, die hij beminnen moet, ook op Gods bevel!

„Zie", zegt Hoséa (neen hij zegt het niet eens, hij doet het), „hier ben ik naar lichaam en ziel uw slaaf, o God!" Hij trouwt en geeft namen en (wat het zwaarste is) hij tuchtigt. Hij tuchtigt blijkens het derde hoofdstuk zjjn beminde vrouw. Om haar zóó tot inkeer te brengen.

En dan dat intieme gebracht op de straat! Uitgeroepen, dat zóó de Heere tuchtigen zal zijn overspelig (neen bemind) volk, ja liet voeren in de woestijn, om het door, ja in die ballingschap te brengen tot inkeer, tot bekeering.

Inderdaad: Hoséa bevestigt, dat de heilige menschen Gods, door den Heiligen Geest gedreven zijnde, de profetie gesproken hebben.

Maar ook, dat Jehova redder is, ook als Zijn volk, evenals de beschaamde vrouw van Hoséa, zulks allerminst verwacht.

Onder hen, die hun leven hebben overgehad voor dien trouwen God, behoort ook Hoséa, de zoon van Beëri, want liti heeft zichzelf gemaakt tot een aanfluiting, een spot en smaad van menschen, omdat God h e t b e V a 1.

Maar de Heere heeft Hem gemaakt tot onderdaan van zijn groeten naamgenoot in het Nieuwe Testament, „want de getuigenis van Jezus is de geest der profetie" (zie Ps. 22:6—9 en Openbaring 19:10b).


ij De Kerlibode-redactïur in kwestie is n.l. gereformeei-d predikant. '' • ' K... S,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 mei 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 mei 1929

De Reformatie | 8 Pagina's