GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Over den Bond van „Gereformeerden" (Calvinisten).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over den Bond van „Gereformeerden" (Calvinisten).

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over den onlangs opgerichten Calvinistenbond spreken zoo langzamerhand de kerkelijke bladen zich uit. Van wat door de pers opgemerkt wordt, geef ik hier enkele knipsels. Ik beperk me tot artikelen, die niet van bestuursleden zijn.

In „De Bazuin" schreef ds K. Schilder:

Het eerste is, dat de vereeniging aanvaardt als haar grondslag de Heilige Schrift en mitsdien (let op dat mitsdien) de N ederlands c he G e 1 o o f s b e 1 ij d e n i s, den Heidelbergsohen Catechismus, en de Vijf Artikelen tegen de Remonstranten.

Het tweede is, dat in de lijst van de leden van het voor de eerste maal optredend bestuur verschillende namen voorkomen van personen, die zich ten aanzien van elkander, zoowel door publiek optreden, als door kerkelijke saamhoorigheid hebben uitgesproken, juist ten aanz; ien van bovenbedoelde punten.

Om te beginnen zijn daar Gereformeerden, die ten aanzien van andere mede-onderteekenaars hebben verklaard, dat zij met de Gereformeerde be-1 ij de nis in conflict leven en schreven.

Voorts zijn er leden en voorgangers van de kerkgemeenschap, die zich gevormd heeft naar aanleiding * - van het conflict-Geelkerken, die met woord en daad ; van een deel der andere onderteekenaars hebben geschreven, dat zij de Gereformeerd e belijdënis hebben verkracht.

Vervolgens zijn daar voorgangers van een nog weer andere (Ghr. Geref.) kerkgemeenschap bij, die ten aanzien van de Gereformeerden, boven bedoeld, vele malen publiekelijk hebben betoogd, dat zijl, zoowel door hun kerkelijke saamhoorigheid, als ook in hun publiek optreden

a. met hen in geen gemeenschap kunnen leven, omdat die anderen ontrouw zijn aan de Gereformeerde belijdenis;

b. omdat die anderen ten aanzien van de voorgangers der kerk-gemeenschap, die aan de actie-Geelkerken verbonden is, „niet ver" genoeg gegaan zijn in de overigens rechtmatige veroordeeling van hun aan de Schrift en de belijdenis ontrouw standpunt.

Daar zijn er dus bij, die jaren lang tot elkander gezegd hebben: tusschen u en ons ligt de Gereformeerde belijdenis.

Deze allen hebben zich nu opgemaakt, om de waar'heden, vervat in de Geref. belijdenis, te propageeren, en met elkander een manifest ondertoekend, waarin zij van elkaar verklaren, dat zij de belijdenisschriften, boven bedoeld, tezamen aanvaarden.

De aandachtige lezer voelt, dat hier geen beschouwing gegeven wordt, maar alleen feiten worden geconstateerd.

Overigens zal het overbodig zijn te constateeren, dat er in deze constateering van feiten wel een zekere tendenz ligt. Niet onmogelijk, dat deze nog eens in ronde woorden gezegd wordt. Het lijkt me biUijk, nog even te wachten.

Slechts is voor ieder 'duidelijk — en het staat aan ons niet, toe te lichten wat ieder, die mij des Zondags naar de Gereformeerde kerk ziet gaan, natuurlijk weten moet — dat derhalve onder de onderteekenaars menschen zijn, van wie ik eiken Zondag b e 1 ij d, en ook reeds jaren lang geschreven heb, dat zij aan de Gereformeerde belijdenisschriften niet trouw zijn, en niet kunnen propageer en(!) wat zij niet gelooven volgens het oordeel van mijn kerken en van vele mede-onderteekenaars. Dit zegt natuurlijk nog niets omtrent de vraag, of mijn kerken gelijk hebben. Ik behoef echter voor leden van mijn kerk niet toe te lichten wat wij samen bel ij den.

Ten overvloede zeg ik erbij', dat samenwerking, bestudeering, voorlichting van elkaar, enz. m ij ten allen tijde wenscheiijk en zelfs geboden lijkt. Maar niet op een grondslag, die volgens mijn kerken en volgens de publicaties van deze onderteekenaars, onwezenlijk is. En ook niet voor den prijs van een erkenning, dat tusschen deze onderteekenaars onderling niet de Gereformeerde belijdenisschriften, maar slechts kwesties van uitlegging daarvan een zekere „nuance" schiepen. Dit is wel gezegd door de onderteekenaars, behoorende tot de groep-Geelkerken (men vergeve mij den naam, die even officieus is, als elke andere), maar even stellig ontkend door de onderteekenaars, behoorende tot de Gereformeerde Kerken, bijeen in Generale Synode. Alsmede door de Ghr. Geref. onderteekenaars.

Overigens geloof ik, 'dat, indien 'deze bond sympathie ontmoet, hiermee tevens beslist wordt over de leiding van de Calvinistische Studentenbeweging en over 'heel veel andere dingen meer. En daarom geef ik, zonder in beschouwingen te treden, maar vagelijk aan, in welke richting deze consequenties te zoeken zijn.

Dit slechts wil ik zeggen, dat, zoo dr a de dag. komen zal, waarin ik persoonlijk tot mijzelf zal zeggen: 'deze voorgangers in de prop a gee ring van de waarheden der Gereformeerde belijdenisschriften hebben als groep mijn vertrouwen, ik tevens zal zeggen: laat ook Dr J. G. Geelkerken een plaats in het bestuur nemen — die heeft toch belangrijke publicaties gedaan, en ik heb geen recht, hem los te maken van de volgens eigen getuigenis met hem gelijkgezinden, die mede mochten onderteekenen; dat ik vervolgens op 'dienzelfden dag voor het eerst van mijn leven met „Woord en Geest" beweren zal, dat Assen niet had moeten veroordeelen vanwege afwijking van de Geref, belijdenissohriften, maar sectarisch werk gedaan heeft, door een kwestie van Schrift-e x e g e s e en van uitlegging der belijdenis te m a k e n tot een kwestie van leertuc'ht wegens afwijking van de belijdenis; en dat ik vervolgens op denzelfden dag terugnemen zal vrijwel alles, wat ik geschreven heb ter verdediging van mijn kerken in en na Assen 1926.

Maar voorloopig ben ik zoover nog niet.

Overigens herhaal ik, dat ik met iedereen zoeken wil. Als het dan ook maar zoeken HEE-TEN mag. Dit zeg ik even erby, omdat er natuurlijk weer enkelen zijn, die meenen, dat ik geen liefde heb, of zoo, voor andersdenkenden. Ik ben sedert '26 niet zóó verbaasd en niet zóó bedroefd geweest, in kerkelijken zin natuurlijk.

Hieruit blijkt, dat niet gezegd is: de grondslag deugt niet, maar: niet ieder van het bestuur staat in werkelijkheid op dien grondslag.

Natuurlijk is dit geen aanklacht, die de subjectieve eerlijkheid van de bestuursleden persoonlijk ook maar in twijfel zou trekken. Want het is bekend, dat de groep-Geelkerken gezegd heeft: wij aanvaarden de drie formulieren van eenigheid, en daarom is het dwaasheid, dat de Gereformeerde Kerken aan predikanten, die het met ons eens zijn, den kansel verbieden. Maar de Gereformeerde Kerken hebben gezegd: vrie het met dr Geelkerken eens is — zooals b.v. ds Aalders en prof. Sneller duidelijk getoond hebben — die aanvaardt de drie formulieren niet. Daarom is dan ook indertijd door meer dan één de* parallel tusschen de Remonstranten en de groep-Geelkerken getrokken. Ook de Remonstranten zeiden te Dordrecht in 1618: onze leer wijkt niet af van de belijdenis; maar de kerken zeiden: het is toch zoo. Precies hetzelfde geval deed zich telkens weer voor, zoo dikwijls in den boezem der kerk zelf strijd opkwam.

Natuurlijk heeft het geen zin, hier ter afwijzing van dezen parallel er aan te herinneren, dat de Calvinistenbond geen kerken, maar personen samenbrengt. Want van de personen, die het bestuur vormen, zijn er enkelen typische vertegenwoordigers en verdedigers van het door dr Geelkerken en de door hem gediende kerkelijke gemeenschap verdedigde standpunt. Hierom vervolgt ds S. dan ook in „De Bazuin":

Daaruit blijkt voor ieder, die heeft meegeleefd, dat prof. Sneller, zoo publiek als het maar kan, zijn instemming heeft betuigd met de actie van dr Geelkerken. Hij heeft naast hem gestaan in de eerste momenten van den strijd, en uitlatingen gedaan, ten aanzien b.v. van het openbaringsvraagstuk, en van de idee der Geref. wetenschap, die ik nog niet gelezen heb van de door ds Hilbers met name genoemde hoogleeraren, en die toch zoo afweken van wat onder ons voor Gereformeerd gehouden wordt, dat prof. Waterink op een Vrije Universiteitsdag er tegen op kwam. Ook is prof. Sneller medewerker aan „Woord en Geest". En ds Aalders is eveneens medewerker aan „Woord en Geest", heeft ook naast dr Geelkerken en ds v. d. Brink gestaan in publieke redevoering, heeft in „Woord en Geest", alweer met name inzake het openbaringsvraagstuk, dingen geschreven, die volgens veler meening afweken van de lijn van Kuyper en Bavinck — hetgeen dan ook ronduit ge­

zegdwerd — en natuurlijk heelemaal van Hendrik de Cock. Voor de ideeën van Karl Barth heeft hij in meer dan één opzicht gekozen.

Het bezwaar wordt door hem dan ook nog later aldus toegelicht:

Mijn bezwaar is tegen iets, dat in het verleden-gebeurd is. Dat er gereformeerden zijn, die ons volk — m.i. terecht — hebben gezegd, dat zij, die het met dr Geelkerken eens zijn, niet gereformeerd zijn, ook geen „nuance" zijn in het geref. leven, doch inzake de Heilige Schrift de geref. belijdenisschriften tegen zich hebben; terwijl diezelfde gereformeerden nu, in de oprichting van ons zooveelste intellectueele centrum, een verklaring onderteekenen — buiten de kerk — dat erkende voorgangers der groep-Geelkerken wél de belijdenisschriften aanvaarden, en zóó gereformeerd zijn, dat ze zelfs kunnen propageeren de waarheden, vervat in de belijdenisschriften, waarmede zij elders verklaard zijn te strijden.

Nu kunnen sommigen jubelen over de eenheid; maar nuchtere waarneming zegt: ze bestaat niet.

Juist, omdat hij meent, dat de erkenning van de groep-Geelkerken als een „n u a n c e" binnen de gereformeerde belijdenis, een streep haalt door Assen — want men moet de personen niet scheiden van hun publicaties — besluit hij:

Zoodra ik erkennen zal dat ds J. C. Aalders en prof. Sneller blijkens hun publieke gedragingen en uitlatingen — met de rest heb ik, noch een ander iets te maken! — een nuance zijn binnen de gereformeerde belijdenisschriften, zal ik twee dingen doen:

a. dadelijk de pen neerleggen (ik zie er al een paar watertanden), met besluit om in geen jaren iets te zeggen, omdat ik me dan vele jaren grondig heb vergist (dan is het goed vooreerst stil te zijn);

b. met schuldbelijdenis toegang vragen bij de Gemeente, thans gediend door ds E. L. Smelik (en prof. Sneller en ds J. C. Aalders), omdat ik dan — waarschijnlijk — nog wel van een andere „nuance" ben — maar geen kerk begeer, die geen plaats laat voor „nuances"; indien de geref. kerken „nuances" binnen de Confessie niet verdragen, zijn ze sectarisch bezig geweest in Assen '26. En ik geloof wel, dat ik in de kerk ben, maar ik heb geen zin aan een secte.

En als ik dan zie, hoe menschen, die het werk van Kuyper en Bavinck niet ontwikkeld, maar afgebroken hebben nu op ons volk worden afgezonden als propagandisten van het Calvinisme, dan bedroef ik mij. Het gaat niet om wat komen kan; het gaat om dat ééne feit, dat niet meer goed te maken is.

Ds Rietberg schreef in „De Wachter":

Als wij deze lijst nagaan, komen er heel wat vragen. Onze broeders uit de Chr. Geref. Kerk hebben jaar in jaar uit gezegd, dat wij de belijdenis niet zuiver meer hebben, en het neo-Gereformeerde hebben ze niet het minst de hoogleeraren van de V. U. in de schoenen geschoven. Ze hebben gezegd, dat wij eigenlijk ontrouw zijn aan de' belijdenis, dat we wel dr Geelkerken c.s. hebben uitgeworpen, maar dat we anderen, die even verkeerd staan, ongemoeid laten. Zij hebben dus gezegd (en dat wel herhaaldelijk): op het stuk van de belijdenis zijn wij het met elkander niet eens! Is dat alles nu ineens weggevallen? Kan, om maar iets te noemen, prof. Van der Schuit nu ineens met prof. Kuyper „de waarheden, in onze belijdenis vervat, propageeren!"

En dan de samenwerking met hen, die tot de groep-Geelkerken behooren. Onze mannen hebben van hen gezegd en geschreven, dat de groep-Geelkerken in strijd is met de belijdenis. Maar dat is dan toch buiten de kerk óók waar? En de anderen hebben van ons verklaard, dat wij de belijdenis geweld hebben aangedaan. Maar dat blijft toch voor hen ook waar buiten hun kerkgemeenschap? Hoe moet ik dan deze samenwerking verklaren? Is dat conflict nu weg? De heeren nemen van elkander aan, dat zij de belijdenis aanvaarden. Is dan héél het geschil maar 'n kwestie van uitlegging der belijdenis, is het maar een nuance, een verschil b linnen de grenzen der belijdenis? Als dat waar is — wat beteekent dan de Synode van Assen? Moeten we dan haar besluit maar zoo gauw mogelijk ongedaan maken en doen alsof er niets gebeurd is? Als we gelooven moeten, dat o.a. ds Aalders (één van de onderteekenaars) de waarheden der belijdenis zal propageeren, evengoed b.v. als prof Hepp, wel, waarom staat hij dan eigenlijk buiten onze kerken? Erkennen (om maar enkele namen te noemen) de professoren Aalders, Grosheide, Hepp en Kuyper de mannen van het zgn. Hersteld Verband nu werkelijk als G e r e f o r-meerde belijders, zij het dan ook van een bepaalde schakeering?

Later merkte dezelfde auteur op in hetzelfde blad:

Zooals men ziet, zijn er meerderen, die bezwaar maken. En 'k geloof niet, dat zij verdiend hebben geschoven te worden in den hoek van hen, die niet goed onze roeping als Calvinisten verstaan.

'k Acht deze zaak zeer ernstig. En 'k wil het maar eens scherp zeggen: deze Bond heeft voor mij iets van de begrafenis van hetgeen wij in de laatste jaren bereikt hebben.

Dr K. Dijk schreef in „Geref. Kb." Den Haag:

Het is mij duister, dat op dezen grondslag kunnen samenwerken tot propageering van de g e r e f o r-meerde waarheden, menschen, die juist op tal van punten scherp tegenover elkaar staan. Mannen en vrouwen, van wie de een heeft gepredikt, dat we ons los moesten maken van Kuyper en Bavinck, en ons oriënteeren moesten in de richting van de oudere ethischen en eigenlijk van Luther; van wie een ander ons ontrouw verwijt aan de Gereformeerde Belijdenis; van wie een derde openlijk beweert, dat „Assen" het Schriftgezag heeft ondermijnd; van wie meerderen de V. U. allerminst sympathiek gezind zijn en deze gereformeerde hoogeschool overbodig achten, en onder wie op het punt van de kerk en het verbond der genade de meeningen zeer ver uiteenloopen.

Dat is de werkelijkheid.

Een werkelijkheid, die ik eerder mooier voorstel dan te donker kleur.

Een ieder, die op de hoogte is van de geestelijke stroomingen, weet dit alles zeer wel.

Het zou struisvogelpolitiek zijn dit te verbergen. Maar hoe is het dan mogelijk, dat menschen met zulk een verschillenden en vaak antithetischen kijk op wat gereformeerd is, zich vereenigen tot een Bond van Gereformeerden (Calvinisten), (ik begrijp die haakjes niet recht), om samen degereformeerd e waarheden te propageeren op grond van de Drie Formulieren van Eenigheid? Dus ook van de volstrekte autoriteit der Heilige Schrift, b.v. ten opzichte van Gen. 2 en 3? En ook van het leerstuk der kerk en van het verbond der genade? en eveneens van..., ja welk artikel 36, van het ongewijzigde of het gewijzigde? en wanneer men op het terrein van de wetenschap deze beginselen zal uitdragen, wordt dan onze Vrije Universiteit als ideaal gesteld?

Dr Kaajan zeide in „Utrechtsche Kb.":

Ds Schilder dweept met dezen Bond niet. Hij vindt samenwerking, bestudeering, voorlichting van elkaar ten allen tijde wenschelijk en zelfs geboden.

Maar niet op een grondslag, die volgens zijn kerken en volgens de publicaties van deze onderteekenaars, onwezenlijk is. En ook niet voor den prijs van een erkenning, dat tusschen deze onderteekenaars onderling niet de Gereformeerde belijdenisschriften, maar slechts kwesties van uitlegging daarvan een zekere „nuance" schiepen.

Ik kan hem geen ongelijk geven.

Ds Knoppers schreef in „Geref. Jongelingsblad":

Wij meenen te moeten constateeren, dat in den kring van den Calvinisten-Bond op meerdere punten fundamenteele verschillen zijn, vóór Assen en nè. Assen. En deze verschillen laten zich niet wegdoezelen. En als ze ter tafel moeten komen is de fundamenteele eenheid zoek en gaat de Bond uit elkander. Maar onderwijl zal er in den kring van hen, die spreken van de Belijdenisschriften ONZER Gereformeerde Kerken, veel verwarring zijn gesticht en krachtsopenbaring tegengegaan zijn. Ds Buskes van het Hersteld Verband juicht reeds en vraagt nu om verdere consequentie in verband met Assen!

De „Geref. Kb. v. Amsterdam" schrijft:

Doch nu komt de onduidelijkheid, die ons vooralsnog belet de oprichting van dezen Bond geestdriftig te begroeten. Onder de onderteekenaars van zijn Statuten tellen wij tal van klinkende namen uit onze Gereformeerde groep. Namen van mannen, die onder ons het volste vertrouwen hebben. Maar ook namen van anderen, in wie ten aanzien juist van hun Schriftbeschouwing, om 't maar zacht te zeggen, ons vertrouwen diep is geschokt.

Er is iets onverklaarbaars in, hoe mannen van wie bekend is, dat zij ten opzichte van zulk een fundamenteel en principieel stuk lijnrecht tegenover elkander staan, als Gereformeerde JDondgenootenj de handen ineen konden slaan, om de Gereformeerde beginselen te propageeren.

In „Westlandsche Kerkb." spreken deze week ds Bootsma en ds v. Minnen (Amandi) over de kwestie. Ds Bootsma is blijkbaar voornemens, zijn artikel nog te vervolgen; daarom citeer ik daaruit nog niet. Amandi schrijft:

Bond drukt uit eene éénheid, wat als saamhoorig saamgebonden is.

Dat is het diep geheim, maar ook wondere kracht van den huwelijksbond.

Wanneer zal nu, welke bond ook, levenskracht en levenstoekomst hebben?

Dan alleen, als het sluiten van dien Bond een reeds bestaande éénheid en saamhoorigheid constateert.

Wanneer is het bestaansrecht aanvechtbaar en de bestaansduur van een bond twijfelachtig?

Als eerst de bond gesloten wordt en uit die sluiting de eenheid en saamhoorigheid zich zal moeten ontwikkelen.

De liefde, eenheid, saamhoorigheid moeten niet na den trouwdag komen, maar zullen juist tot den trouwdag leiden.

Indien we deze gegevens nu eens toepassen op den „Bond van Gereformeerden (Calvinisten) in Nederland", dan worden we wel een beetje twijfelachtig over het oprichtingsrecht en de bestaanskracht van dezen Bond.

Onder de van meer dan één zijde geoefende critiek ontdekt Amandi ook

hoogst gewichtige bedenkingen tegen wat even ondoordacht als lichtvaardig als eenheidskracht in dezen Bond wordt geprezen. Op politiek gebied mag men misschien de illusie koesteren, dat er bij de doorwerking van dezen Bond winst zou te behalen zijn, op kerkelijk gebied echter koesteren we die illusie niet. Integendeel.

Tenslotte zegt hij:

En nu kom ik op wat m.i. het bijzonder zwakke punt is.

Bondsslu-i-Er is geen éénheid, die tot ting dringt.

De naam „Gereformeerd", het begrip „Calvinist" is tegenwoordig allerminst een éénheidswoord en éénheidsbegrip. Indien al de onderteekenaars bovengenoemd ieder voor zich eens moesten zeggen, wat zij onder hun „gereformeerden" naam en hun „calvinistisch" beginsel verstaan; als ieder eens duidelijk moest uitdrukken zijn opvatting van en verhouding tot de Drie Formulieren van Éénheid als uitdrukking van de Gereformeerde leer-en levensbeschouwing: wat een snijdende verschillen zouden zich al dadelijk openbaren.

Geen nuancen of schakeeringen. Maar diepgaande veschillen.

De scheur na Assen is niet om een nuance, maar om een tegenstelling.

De verdeeldheid in het Kerkelijk leven ook tusschen Hervormd Gereformeerd en Gereformeerde Kerk, en tusschen dezen en Christelijk Gereformeerd, is geen nuance, maar een tegenstelling.

Daarom is deze Bond geen resultaat van Éénheid. Maar zou eerst die Éénheid moeten maken.

Ten slotte spreekt ook ds H. J. Heida zich uit in „Geref. Kbl. v. Schiedam, Vlaardingen etc". Nadat ds H. gevraagd heeft: is nu de groep-Dr Geelkerken gereformeerd of is zij het niet? — vervolgt hij aldus:

Ongetwijfeld zou deze vraag ook kunnen rijzen bij het stichten van den internationalen Bond, die als Calvinistisch (Gereformeerd) zich den volke aandient.

Wij meenen eohter wel te moeten aannemen, dat bij zulk een Calvinistische Vereeniging deze woorden in een ietwat anderen zin moeten worden genomen bij eene internationale dan wel bij een nationale zaak.

Zeker, het Calvinisme is wijder en breeder dan de Nederlandsche tak van dezen boom; maar het Calvinisme is niet overal met dezelfde kracht en zuiverheid te voorschijn gekomen en bewaard.

Even later:

Er zijn menschen geweest, — of zij er nog zijn weet ik niet, want niets is veranderlijker dan de mensch — 'die hebben beweerd, dat in de volksvoorstelling Ethisch en Gereformeerd wel sterk uiteenliepen, ja misschien een tegenstelling vormden; maar in de 'hoogere regionen, bij de dieper denkenden er toch eenheid en beginsel was. Zulk een uiting was ook aan Hegel, de moderne Hegel, vroeger niet vreemd.

Wij 'hopen niet, dat bij de combinaiie in dezen Calvinistisch (Gereformeerden) Bond dergelijke gevoelens zijn binnengeslopen; want 'dan moge haar treden voor het voetlicht statig en plechtig wezen; maar zal haar kracht en vrucht voor het 'Gereformeerde leven omgekeerd evenredig zijn aan de breedte van het front, dat zij vormt.

"Wij hebben wel eens gehoord van menschen, die de geheelont'houding binnen de grenzen van ons land anders opvatten dan aan de andere zijde der frontieren, met andere woorden: dat zij later niet zóó afkeerig waren van een droppeltje druivennat.

Ons komt het voor, dat zelfs deze zwakheid, die voor een dorstige tong misschien door de vingers is te zien, toch gevaarlijk is.

Echter zouden wij het meer betreuren, wanneer er bij de samenstelling dezer IJnie of Bond niet alleen meerdere opvattingen van het woordje Calvinisme, maar ook van het woord „Gereformeerd" intrede deden op nationalen bodem en wij telkens zouden moeten vragen: hoe bedoelt gij het nu eigenlijk, in nationalen of in internationalen zin?

Welnu, ons ware de Kerstiaansohe en Kamper onthouding op 'den duur verre te verkiezen boven 'de overigens vrij algemeene deelname.

Tot zoover wat ik las van den Bond uit bovenomschreven kring.

Een afkeurend oordeel over de Passiespelen te Oberammergau.

In „De Stroom" G(orter): (vrijzinnig) schrijft (ds S. H. N.)

Ik 'hoop niet, dat men mij van godsdienstige preutschheid verdenkt, wanneer ik verklaar de etalage van Lindeman de laatste weten wat schuw en haastig gepasseerd te zijn. Anders is dit wel een der aantrekkelijkste uitstallingen in onze aan werkelijk fraaie winkels niet te rijke stad. Men staat er even stil, droomt een moment weg in een kleurige plaat van Londen, de Alpen of de Riviera, kijkt even naar het model van de groote zeeboot of van het vliegtuig en voelt midden in het wel wat enge alledags-bestaan even zijn horizont verruimd. Ook wie weet, dat van al die heerlijkheden, die het reisbureau aanbiedt, voor 'hem maar een zeer klein deel zal ontsloten worden en ook wie zioh wat ergert, dat de dingen hier toch wel heel erg van den buitenkant getoond worden — ook zoo een voelt een kort oogenblik, dat hij toch hoort tot een wereld met ruime, sohoone mogelijkheden, waarvan enkele toch ook wel weer als voorheen zijn ziel zullen verrijken! ]^aar de laatste weken heb ik mij dat gevoel, van even wereldburger te zijn, ontzegd, want dat kruis op de reclameplaat voor Oberammergau hinderde me. O, 'het is maar een heel sobere plaat, die daar bing tusschen al 'die andere kleurige affiches. Nauwelijks iets meer dan een kruis met een smalle doek er over gehangen en dat in een entourage van even aangegeven bergen. Maar juist die soberheid hinderde me. Ze doet des te meer zien hoe verfijnd en pervers deze reclame is. Juist nu voel ik hoe zeer dat kruis vloekt met de omgeving en hoe heel deze opzet van het passiespel wel zeer dicht staat bij de profanatie van wat voor ons het allerheiligste zijn moet. Ik weet wel 'dat hier alle booze schijn vermeden wordt en dat men in deze exploitatie alles stemmig en gedragen 'houdt. In den oproep van dezen zomer naar Oberammergau te tijgen wordt met opzet vermeld, hoe een plechtige gelofte aan God „om Hem te danken voor Zijn goedertierenheid" de achtergrond dezer vertooningen is en 'de vromen zullen zeker door dit woord 'getroffen worden. Maar ook de meer cultureelen krijgen hun deel en hun wordt verkond: „dat deze spelen over de geheele wereld bekend zijn door hun bijna ongeloofelijke volmaaktheid van weergave", en „dat de groepen personen zijn naar 'de beroemde meesterwerken van Rubens, Raphael, Murillo e.a." Maar ook het groote publiek kan hier zeer goed komen: „Het spel is een geestelijk spel en kan door iedereen, welken godsdienst men ook belijdt, ten volle worden genoten en gewaardeerd." Werkelijk dit moet velen uit allerlei rangen en standen treffen! Maar mij treft 'dit als een bandige en smakelooze reclame voor een oud gewijd dorpsspel, waarin het lijden 'des Heeren

wordt uitgebeeld en dat men nu tot object van een goede winst verlaagd heeft. Want dit spel, dat met hart en ziel jaren lang ingestudeerd wordt, zal dezen zomer niet minder dan 32 keeren vertoond worden, wat zeker voor de zuiverheid der stemming 25 keer te veel is. En dat voor een publiek van telkens 5000 menschen die van 20 tot 10 mark naar gelang van hun rang betalen zullen en wie (hoe fijn is dit gevoeld) •het rooken tijdens de voorstelling verboden is. De dorps-en land-genooten, voor wie dit allereerst toch bedoeld was, zullen zich met een plaats op de Me rang tevreden moeten stellen. Trouwens, zullen zij wel tijd en aandacht voor het spel hebben, dat immers telkenmale weer, 32 maal achtereen, hun dorpje zal doen voUoopen en hun mooie breede Beiersche boerenhuizen met wereldsch rumoer meer dan vervullen zal?

Er is een tijd geweest, dat de Passiespelen te Oberammergau tot die merkwaardigheden der wereld behoorden, waaraan men alleen maar met zeker verlangen kon dertken, die moed gaven als van een ontkerstening der samenleving gesproken werd. Dit echoone, stille, gewijde was er dan toch nog en velen, overigens misschien onkerksoh, wilden tot deze pelgrimage gaarne opgaan, teeken dat er waarlijk nog godvruchtige gevoelens in hun harten leefden. Maar thans (na den oorlog? ) zien wij deze dingen anders. Laat het zijn dat de Oberammergauers zelf nog met groote liefde en geloof zich aan dit spel geven. Laat i^et misschien ook zoo zijn, dat zij in zekere Beiersche ontoegankelijkheid voor vreemde invloeden en humor daarover zichzelven zelfs in de maanden van het spel 'hoog kunnen houden. Als geheel is deze onderneming, die met of zonder hun schuld verwereldlijkt is, geoordeeld. Het lijden van Christus is tot een object van winstl)ejag en wereldlijke verstrooiing gemaakt. Het heiligste wordt hier willens of onwillens geprostitueerd.

Nu weet ik wel, dat dit geval niet op zichzelf staat. De Passie heeft in alle tijden een vaak bedenkelijke belangstelling gevonden. Ook wie een schilderijenmuseum bezoekt kan pijnlijk getroffen worden door de vele Gethsemané's, Golgotha's of Kruisafnemingen, die naast elkaar hangen en waar een kennelijk verveelde schare langs drentelt. Maar van de meeste van deze kunstwerken staat toch vast, dat zij in stilte en overgave geboren werden en dat menig kunstenaar nooit vermoed heeft, boe beroemd zijn werk, dat alleen maar een altaar moest sieren, later zou worden. Ook theologen gaan niet vrij uit, die in rafelend ontleden het leven en het lijden van Jezus altijd weer doorzocht hebben en zoo vaak de waarde der Christologie boven die van den Christus gesteld hebben en daar menigmaal vromen van harte pijnlijk mee hebben aangedaan. Maar hun drijfveer was dan toch bijna altijd de drang naar een zuiverder waarheid, waarmee een later geslacht in zijn godsdienstig leven gebaat zou zijn.' Doch in de Oberammergauer spelen, in den Amerikaanschen opzet daarvan althans, spreekt trots alle voorwending van heilige bedoeling te duidelijk een andere tendenz, dan dat wij er ons niet met weerzin van zouden afwenden.

Wanneer wij ons waarlijk in deze weken vóór Paschen „op reis naar Jezus' lijden" willen begeven, is daar wel een beel andere weg te volgen. En die misschien niet blinder kostbaar is, omdat hij ons door de duisternis van heel het leven, ook van het eigene, heen zal voeren. Maar die ons brengen zal bij de echte geestelijke heerlijkheid van het kruis, die zonder eenig wereldsch bijgeluid ons hart vervullen en verrijken kan.

Het verblijdt ons, dat dit artikel van vrijzinnige zijde komt. Onze argumentatie zal deels anders zijn; maar met veel van wat hier staat, kunnen rechtzinnigen zich zeer wel vereenigen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 maart 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

Over den Bond van „Gereformeerden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 maart 1930

De Reformatie | 8 Pagina's