GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een herinnering aan wijlen ds Sikkel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een herinnering aan wijlen ds Sikkel.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de „Kerkb. v. d. Gerat Kerk van Amsterdam-Zuid" schrijft ds C. J. Sikkel over de kwestie van de uitbreiding der belijdenis. Hij komt op tegen de bewering, dat de idee van den uitbouw der confessie opgekomen zou zijn in een „roes", en geeft ten bewijze een herinnering uit het leven en werken van zijn vader. We lezen:

In de voorgaande jaren wa^ er meermalen een roepstem om belijdenislieTziening gehoord, waarin soms bijtonen klonken, 'die In een Gereformeerde keel niet pasten. Daarover was mijn vader en velen met hem met zorg vervuld. Een reeds ter classioale vergadering ingediend voorstel maakte daartegenover naar zijn meening niet scherp genoeg front. Het greep niet aanstonds — de uitdrukking is van mijn vader — naar de adders, die kropen onder het Gereformeerde gras.

Intusschen, mijn vader was ziek. Hij werd gekweld door een zoogenaamde „negenoog", die hem veel pijn veroorzaakte en langen tijd eerst aan zijn bed en later aan zijn kamer bond. Dat dit met zijn eigenlijke kwaal wel in verband stond en dat hij, na wa-t de laatste jaren was doorworsteld, niet lang meer zou hebben te leven, stond voor hem subjectief vast.

In die'dagen was ik voortdurend om hem heen en was ten deele zijn verpleger. Eens liet ik Ds B. van Schelven in en bracht hem aan mijn vaders bed. Toen 'deze weg was, lag er een glans in zijn oogen en hij riep mij, dat ik nu eens luisteren moest. „Ik heb met van Schelven gesproken", zei hij, „en we zijn bet eens". „Ik heb tegen 'hem gezegd: van Schelven, jij 'bent er nou nog en ik ben er ook nog". (Er werden nog andere namen tusschen genoemd, die ik nu maarweg laat). „Misschien kan het nu nog. De Remonstranten hebben ook telkens om herziening van de belijdenis geroepen en onze vaderen 'hebben gezegd: 't Is goed, we zullen haar uitbreiden, maar tegen u". Daaraan 'had zich toen overleg aangesloten, dat er toe leidde, dat mijn vader het voorstel zou formuleeren en dat het zou bevatten 'de punten, die er later ook werkelijk in genoemd werden.

'Op de eerste kerkeraadsvergadering, 'die hij, eigenlijk te vroeg met 'het oog op zijn gezondheid, ging bezoeken werd het ingediend en met algemeene stemmen aangenomen. Dankbaar was mijn vader en lachend zei hij: „Ze dachten, dat ik eens kwam kijken".

Dat mijn persoonlijke herinneringen aan die van anderen aansluiten, bewijst hetgeen Dr J. G. de Moor in het „Noord-HoUandsoh Kerkblaxi" van 20 Aug. 1920 schreef in een „In Memoriam":

„Hem bewoog zeer de reformatorische •drang in onze kerken, uitkomende in de voorstellen tot uitbouw onzer 'belijdenis, die, de a.s. Synode zal hebben te be-

handelen. Hij was er zóó mee bezig, dat de ijver om mede te arbeiden hem kracht gaf om de gevolgen eener nog niet geheel geweken ongesteldheid te trotseeren en de vergadering der classis Amsterdam, die deze dingen zou behandelen, bij te wonen. Hoe had hij reeds te voren mij zijn vrees betuigd, dan nog niet voldoende hersteld te zullen zijn om die samenkomst te kunnen bezoeken! Maar de Heere gaf hem dezen wensch zijns harten. Ter vergadering kwam hij voor den dag met zijn, thans algemeen bekende en aanvaarde, voorstel. Hij verdedigde dit op meesterlijke wijze ÏEen genot om naar te luisteren. Heel de vergadering onder een diepen indruk. „Echt Sikkel", meiden we tot elkaar. En hij won het pleit. Het was hem een vreugde, dat zijn gedachte verder goeden ingang bij de kerken vond. En we hadden zoo gehoopt, dat°de Synode van Leeuwarden hem benoemd zou • hebben als een der Deputaten voor het formuleeren der in 1923 te behandelen concepten. Wie had er als hij een kijk op deze dingen! Wie was er eenerzijds zou trouw aan de oude waarheid, anderzijds zoo gevoelend de nooden van dezen tijd! Wie kon in zoo gezalfden, waardigen, breeden stijl de dingen zeggen Als hij

God nam hem weg! We zullen het zonder hem moeten doen. Maar hij heeft, behalve op velerlei andere wijze, hier een zaad gestrooid, dat moge ontkiemen en honderdvoud vrucht dragen, alhoewel de zaaier ' zelf niet meer dat zal zien en den groei van dit gewas zal bevorderen".

Ik ben blij, dat de zoon deze herinnering aan zijn Tader heeft gegeven. Allereerst omdat diens naam wel eens is misbruikt door sommigen, die hij hier de „adders onder het gras" noemde. Voorts, omdat ik geloof, dat «nkelen, die Sikkel lief gehad hebben, een opscherping 'in die liefde heel hard noodig hebben, teneinde geen „vergetend gers" (gras) te laten groeien, daar, waar Sikkel riep: pas op, hier is gevaar! Ja zeker, ik bedoel alwéér den Calvinistenbond, en ik weet wel, dat ik < .'riant vervelend ben.

Over den Galvinistenbond.

4ummel schrijft in de „Kb. v. d. cl. Brielle":

Wij bedoelen ons opschrift niet in den zin, waarin het gewoonlijk gebruikt wordt.

Wij willen niet wijzen op een w e r e 1 d-verschijnsel, waaraan men het eerst denkt, als er van de „teekenen der tijden" wordt gesproken.

Wij hebben het oog op ons kleine Vaderland. Op ons kerkelijk en politiek leven.

Op dat terrein achten wij het optreden van den „Bond van Gereformeerden (Calvinisten) in Nederland" een teeken des tijds.

En wij voegen er hij — een teeken des tijds, dat niet onverwachts komt; maar dat, wie kerkelijk en politiek eenigszins meeleeft, kon zien aankomen.

Even later:

Tegen dat doel en tegen dien grondslag zal wel geen Gereformeerde bezwaar hebben.

Een andere vraag is echter, of er genoegzame zekerheid is, dat men niet naast dien grondslag bouwen gaat.

Prof. Hepp zegt in „De Reformatie":

Men kan dat gerust aan den Bond overlaten!

En hij vraagt vertrouwen voor de professoren van de V. U., die in dat Bestuur zitten.

De vraag is maar —• niet of wij dat vertrouwen willen schenken; maar of wij het mogen schenken.

DeBelijdenisis van de K e r k.

En of iemand zich aan die Belijdenis houdt of niet, moet de Kerk uitmaken.

Al was daar een vergadering van hoogleeraren van de V. U. — en aan de Theol. School — die wij allen vertrouwen; ook om hunne houding in de zaak Geelkerken — dan nog konden wij aan hen niet overlaten de beslissing over het al of niet in overeenstemming zijn van iemands belijdenis en wandel met de Belijdenisschriften.

Dat maken de Kerken, in Synode vergaderd, uit. Prof. Hepp kan wel zeggen, dat wij „niet kerkistisoh, maar Confessioneel" moeten zijn; hij kan beweren, dat naar zijne overtuiging „de geopperde bezwaren niet anders zijn dan een gevolg van gezichtsbeneveling".

Daarmede is de zaak niet uit. Integendeel: ook dit gebeuren is een vrucht van den tijd, waarin wij leven.

Een teeken, waaraan wij onzen tijdgeest herkennen.

Wij bidden van God, dat er in onze mensohen een andere geest zal blijken te zijn, opdat wij ook andere teekenen des tijds mogen zien.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 april 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

Een herinnering aan wijlen ds Sikkel.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 april 1930

De Reformatie | 8 Pagina's