GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOWN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOWN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze plaats.

Prof. Grosheide schreef in het „Noord-Hollandsch Kerkblad" een reeks artikelen die aller aandacht verdienen. Het laatste van die artikelen nemen tre hier over: ,

We hebben de laa, tste weken, zij liet onder verschillende titels, een aantal artikelen geschreven, die alle één onderwerp raakten. Het ging om de plaats van onze Gereformeerde kerken, over ha^r taak en roeping naast andere kerken, in het wereldgeheel.

Wanneer we het gebodene samenvatten, dan kunnen we dat doen in twee uitspraken. Vooreerst onze kerken hebben zich zelfstandig, inwendig te versterken, ze hebben zeker als Gereformeerde kerken zichzelf te blijven. Maar in de tweede plaats, onze kerken mogen niet doen, alsof ze alleen in de wereld zijn, ze hebben nuchter de werkelijkheid onder de oogen te zien.

zien. Wijl willen nu die beide gedachten nog met een enkel woord toelichten.

Er is een tijd geweest dat er veel over stoere Gereformeerden werd gesproken. Tegenwoordig hoort men dat zoo niet meer. En dat is maar goed ook, want van de Gereformeerden kan zeker niet gezegd worden, dat ze zoo stoer zijn in onzen tijd.

Ik laat nu nog maar daar, dat die stoerheid ook wel eens koppigheid was en niet ontbloot van zelfverheffing. Waar het thans op aankomt, is dat we eerlijk erkennen, dat er in onzen eigen kring verslapping is. Met name veel wereldsohgezindheid. Een zoeken van de bijzaken, omdat men de hoofdzaak van niet genoeg beteekenis acht; omdat men meent te hebben, wat men inderdaad niet heeft. De vele gevaren van den nieuweren tijd zijn ook aan ons niet voorbijgegaan. Velen zijn meegevoerd, nog meerderen besmet.

Daai-om is ons voor alle dingen noodig een waken om te behouden, wat we van den Heere ontvangen hebben. Een waken en bidden, een beWaren van het pajid. Misschien moet er in onzen tijd meer afgebroken worden, dan dat er kan worden opgebouwd. We hebben ons in leer en leven als goede Gereformeerden te openbaren. Daarop behoort onze eerste gedachte gericht te zijn.

En juist als we dat doen, vinden we onze plaats ook in het moeilijke leven van dezen tijd. Wanneer anderen zien, dat God ons rijk heeft begenadigd en dat wij zelf bij die genade leven.

Dezer dagen werd te Amsterdam een conferentie gehouden, waarop de mannen van de Christelijke pers uit Duitschland, Engeland en Frankrijk bijeen kwamen. En met name uit Duitschland kwamen talrijke klachten over aanvallen op de kerk en het Christendom, waartegen de Christelijke pers zich heeft te weer te stellen. Dat heeft ook ons iets te zeggen. Als wij zelf niet sterk staan door de genade Gods, zijn we niet bij machte het hoofd te bieden aan de aanvallen, die op ons los komen.

En als we sterk staan, dan kan er ook samenwerking van Christenen zijn. Niet altijd, niet overal. Ik stel me zelfs voor, dat de Gereformeerde kerken als kerken niet vaak zullen kunnen samenwerken en in de eeste plaats zullen hebben te zoeken om al wat Gereformeerd is te vereenigen. Toch ook als kerken hebben we de toestanden recht te onderkennen. En het kan noodig worden voor ons met behoud van eigen zelfstandigheid toch de handen ineen te slaan. Dat wordt noodig, als de strijd niet gaat over bepaalde stukken van het Christelijk geloof, over kerkregeering, over het optreden als Christen, maar als de strijd gaat tegen het Christendom als zoodanig. Als niet een bepaalde kerk, maar elke kerk in bet geding is, dan is er noodig een zich openbaren van de algemeene Christelijke kerk. Dat moeten we als Gereformeerden nu zien en in het oog houden. Ook in de praktijk is er in ons land al iets van aan het licht getreden, toen het ging om de vervolgingen in Rusland. En het is goed dat het zoo geweest is.

Wij hebben als Gereformeerde kerken een eigen plaats van God ontvangen en we moeten die behouden. We moeten die plaats niet prijs geven door verwatering of door een valsohe eenheid zoeken. Maar we moeten tegelijkertijd weten dat onze tijd telkens roept om een samjen optreden van al wat God dient en in Zijn Zoon gelooft, omdat de opzettelijke en wel georganiseerde vijandschap tegen de kerk des Heeren zich gaat openbaren.

J. W.

Stervensgenade.

Zooals onze lezers weten, overleed voor eenige weken, e Djocja, Mevr. Groot, geb. Boot. Over haar sterven schrijft Ds Bouwman in de „Leidsche Kerkbode":

Dr K. P. Groot, die eenige jaren directeur was van het Zendingshospitaal te Solo, is voor onze lezers geen onbekende, al is hij ten vorigen jare vertrokken naar Djocja als opvolger van Dr Offringa, directeur van het Petronella-hospitaal.

Mevrouw Groot nu, een dochter uit de bekende familie Boot te Delft (en dus ook nauw verwant aan de familie Boot te Leiden en Leiderdorp) is 10 April j.l. overleden. Eerst scheen een diep-ingrijpende operatie herstelling te hebben gebracht en was de vreugde in heel de Zending te Midden-Java groot. Want èn Dr èn Mevrouw Groot genoten algemeen zeer veel sympathie en liefde.

Thans is zij na veel lijden nochtansi heengegaan en algemeen is de verslagenheid over het verlies van deze begaafde vrouw, in wien èn voor haar man en gezin èn voor het Zendingswerk èn voor den breedén vrienden-en broeder-en zusterkring zoovéél is verloren.

Dr van Andel nu schrijft er een artikel over in de „Delftsche Kerkbode", waarin hij in het bijzonder iets meedeelt over het heerlijk sterfbed van deze vrouw en over de wonderbare vertroostende genade, welke vóór en na haar heengaan haar diep-bedroefde man mocht ervaren. Wij nemen daarvan een gedeelte over.

Na eerst te hebben meegedeeld: „Er is in haar zoo ontzaglijk veel verloren, dat onze harten schreien", gaat hij verder:

„En toch zouden vrij hun beiden op geestelijk gebied onrecht aandoen, indien wij een bittere klacht over dit sterven zouden uiten. In haar ziekte en op haar sterfbed heeft het licht van Gods ge na d e & o o helder gestraald, dat de duisternis van den dood voor het licht des levens geweken is. Als zij benauwd was, mocht zij zeggen: ik ben wel onrustig, maar dat is alleen mijn lichaam, niet mijn ziel. Het getuigenis van de zekerheid van haar geloof was zoo klaar en beslist, dat niet alleen zij den eenigen troost smaakte, maar allen getroost werden over haar heengaan.

Op het Javaansche kerkhof bij het Petronella-Hospitaal is zij begraven naast Mevrouw Pruys en Mevrouw Scholten. Het is een verheffende gedachte, dat haar stoffelijk overschot is ter ruste gelegd temidden van dat van Javaansche broeders en zusters, want in haar leven heeft zij veel voor hen gearbeid en met hen meegeleefd, omdat zij hen liefhad".

Dan merkt Dr van Andel op, ' dat, aangezien wij zoo vaak aan de aarde gebonden zijn, het voor ouderen en jongeren wel eens goed is, van het krachtige getuigenis des geloofs te vernemen, opdat wij onze harten ten hemel verheffen en onze wandel in de hemelen zij. Daarom is hij zoo vrij nog iets mede te deelen uit door hem ontvangen brieven over de begrafenis, al dragen zij ook een meer intiem' karakter. Daaruit laat hij dan nog deze passage volgen (waarin ik weer enkele woorden spatieer):

„De begrafenis van Mevrouw Groot is iets zeer bijzonders geweest. Op het gezicht van Dr Groot was zoo'n heiligeblijmoedigheidenvreugde, omdat, naar hij verklaarde, hijzelf met zijn vrouw geweest was aan de hemelpoort om haar daar af te geven.

Zij leeft nu bij haar Christus, en wij, wij, zijn het, , die nog midden in den dood liggen; die gedachte leefde klaarblijkelijk in zijn hart. Een glans lag in zijn oogen, als had hij God zelf gezien.

Niet hij moest worden getroost, maar hijzelf troostte.

Ik heb nog nooit zulk een begrafenis, zulk een feest, meegemaakt. De blijdschap des geloofs deelde zich aan allen mede, en ieder ging gesterkt en bemoedigd weer verder den, pelgrimsweg, met nieuw verlangen in het hart naar het heerlijke einde van den weg. De weg die voor ons ligt, werd een kleine afstand, die welhaast afgelegd zal zijn, doordat een o ogen blik de hemel zich als het ware geopend had, en het inzien voor een moment had gos c h o n k e n".

Tot zoover de brief.

Wanneer de Heere zóó zijn genade openbaart, waarom zouden we daarvan dan niet anderen mededeeling doen? 't Gaat om de verheerlijking van Gods Naam. Wij besluiten met de bede van Dr van Andel: „Moge de Heere ook verder in rijke mate in onzen broeder Groot en zijn kinderen Zijn genade verheerlüken!"

J. W.

Een „up-to-date" Vraagstelling.

Ds Gispen schrijft in de „Groninger Kerkbode" het volgende:

In een brief van een zich noemend anti-militairis!; , die toch christen wil wezen, werd me de vraag gesteld: of er dan naar mijn overtuiging aan de van God geëischte gehoorzaamheid aan de overheid geen grenzen zijn?

Met genoegen wil ik beproeven die vraag te beantwoorden. Vooraf echter moet het begrip „overheid" goed verstaan worden, opdat de vrager en ik niet langs elkander heen praten. Ik ga tut van het begrip „wettige overheid" en versta daaronder dan: die overheid, die naar de grondwet, welke ze zelf bezworen heeft en naar de wettig tot stand gekomen en op de grondwet steunende wetten dus regeert.

Ik ga dus uit van een toestand, zooals wij door Gods goedheid in ons land nog mogen genieten. Een overheid, die zelf de wet op zijde zet of haar eeden, plechtig gezworen, breekt, heeft het recht verloren op den naam van „wettige overheid" en mist dus ook het recht om gehoorzaamheid van haar onderdanen te eischen. Heel mijn antwoord gaat dus uit van normale toestanden. Dat stel ik zeer sterk op den voorgrond. De ervaring toch heeft me geleerd op de vele vraagavonden, door mij in de mobüisatiedagea gehouden, dat de stellers van dergelijke vragen gewoonlijk denken aan abnormale gevallen en vanuit dat abnormale dan gaan redeneeren. Wij leven in Nederland. Wij hebben een grondwettelijke overheid. Op onze wetgeving heeft ons volk door zijne krachtens de wet verkozen vertegenwoordigers een zeer grooten invloed. Zoo heeft de overheid binnen de grenzen van de wet zeer zeker het recht om van ons als onderdanen te eischen, dat wij aan die wetten gehoorzaamheid bewijzen.' Die gehoorzaamheid is voor den christen tevens gehoorzaamheid aan God, die hem door de hand der wettige overheid regeert. Alleen als de vrager en ik het daarover eens zijn kunnen we verder redeneeren.

Wanneer komt er voor den christen nu een conflict tusschen hem en die wettige overheid? Niet wanneer in eenige op w'ettige wijze tot stand gekomen wet een of andere bepaling is opgenomen, welke naar zijn overtuiging niet gewensoht of minder in 's lands belang is. Niet als eenige wet hem groot ongerief, geldelijke schade of groote hinder veroorzaakt. In al die gevallen is de christen o-m Godswil verplicht te gehoorzamen. Natuurlijk staat het hem vrij langs wettigen weg zijn bezwaren in te brengen, kan en mag bij al zijn politieken invloed aanwenden om zoo spoedig mogelijk verandering in die bepaalde wet aan te brengen. Dat is zijn recht als Nederlander, als kiezer en als christen. Maar gehoorzamen is in en onder dat alles zijn eerste plicht als christen. Die gehoorzaamheid kan hem zeer moeilijk vallen. Ik denk b.v, aan den schoolstrijd. Wat een offers zijn er toen niet gebracht! Welke opofferingen hebben vele christenouders zich toen niet getroost. Het tegenwoordig jonge, geslacht kan zich nauwelijks daar een voorstelling - meer van maken. Maar nooit is toen in christelijk»

klingen ook maar de gedachte uitgesproken om de gehoorzaamheid aan de overheid op te zeggen! Daar werden in die kringen wel bidstonden gehouden, wel groote adresbewegingen georganiseerd, wel zeer sterk politieken invloed getracht uit te oefenen. Maar nooit is geweigerd de wet, hoe onbülijk en onrechtvaardig die ook voor de voorstanders van het christelijk onderwijs was, te gehoorzamen en tot het bittere eind te beleven! En dat deden die christenen uit gehoorzaamheid aan Gods Woord!

Conflict tussohen den christen en zijn wettige overheid komt er dan pas, als die overheid de grondwet, door haar zelf bezworen, op zijde zet of wanneer zij een wet uitvaardigt, welke in strijd is met Gods heilig Woord. Dan, maar ook dan alleen, komt de christen te staan voor het kiezen: God of mensch. Dat is, naar mijn overtuiging, de geheel eenige grens stellen aan de van God gewilde gehoorzaamheid aan de wettige overheid. Alleen, wanneer de wettige overheid i'ets eischt wat Gods Woord uitdrukkelijk verbiedt, mag en moet de christen-onderdaan uit gehoorzaamheid aan zijn God zeggen: ik weiger u te gehoorzamen! Dan moet hij ook, om Godswil, al de gevolgen daarvan dragen, den Heere biddend hem te sterken tot den einde toe.

Nu kan, naar mijn ivijze van inzicht in Gods Woord, dat conflict niet ontstaan uit de militiewet of uit een wettig mohilisatiebevel. Wel ben ik er diep van overtuigd .hoe ontzaglijk moeilijk 'tmen'gen christen dan vallen zal der overheid te gehoorzamen. Vergeten ben ik in geen enkel opzicht wat ik Augustus 1914 van zeer nabij met veel ouders en jonge vrouwen en mannen meegemaakt heb. De ontroering toen door mijn ziel gegaan zal me bijblijven heel mijn leven, maar zonder eenige aarzeling zeg ik uit volle overtuiging op Gods Woord gegrond: als de wettige overheid naar de wettig tot .stand gekomen wet haar weermacht mobiliseert, dan is het ongehoorzaamheid aan dé overheid en aan God als de christen zegt: ik weiger!

Hiermede heb Ik den vrager beantwoord, al zal ik hem waarschijnlijk niet tot een andere gedachte gebracht hebben.

J. W.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOWN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1931

De Reformatie | 8 Pagina's