GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Wij"-preeken.

Prof. Karl Barth heeft op Zondag 7 Juni 1.1. in de „Universitatsgottesdienst" in de slotkerk te Bonn een preek gehouden over „de arme Lazarus", Luc. 16:19—31.

Deze preek is thans afgedrukt in , , Zwischen den Ztiten", het bekende tijdschrift van de .'^witseische theologen (9e Jahrg. 1931, Heft 4).

Deze preek is een typische verkondiging van het woord, dat Barth altijd weer predikt, dat hij ovtial weer in de Schrift en bij Luiher en bij Calvijn inleest in teksten en citaten.

't Is ook een bijzonder type van de populaire „wij"-exegese. Als men preekt over Judas: „wij" zijn Judas — over Petrus op de golven: „wij" zijii Petrus — over de rijke man: „wij" zijn de rijke man — over de arme Lazarus: , , wij" zijn de arme Lazarus.

'tGevolg is, dat „wij" heel gemakkelijk zitten onder deze ontdekkende preeken —• niemand wordt er kwaad om: „wij" dat zijn we immers allemaal?

„Wij" wankelmoedige Petrus! dat maakt immers den hypocriet gerust. Hij dobbert wel eens tusschen hoop en vrees: hij is een Petrus. Door een echte preek over Petrus zou hij allicht nc^ wakker schrikken uit zijn doodslaap, maar nu is hij er nog heerlijk door ontroerd.

„Wij" Judas. Verraders van onzen Heer! wat zullen we dan den man die een beetje op Judas gelijkt, van thans, die zijn Heer verlaat voor dertig duizend gulden, lastig vallen? Wat zullen wij nog staan tegen vijanden des Heeren? Wat zullen wij nog front maken tegenover het Bolsjewisme en Doopersche afwijzing van Overheidszwaard ?

Zulke „wij"-preeken breken de scherpte van het zwaard des Geestes — zij nemen de klem van het Woord weg.

De Barthianen hebben het steeds over de momenteele concrete .„Entscheidung": de beslissing in het concrete geval bij het concrete Woord Gods voor mij — welnu, deze „Entscheidung" wordt door deze „wij"-exegese totaal onmogelijk gemaakt. Want dit „wij" is zóó algemeen en zóó vaag gemaakt en zoo los van alle werkelijke historische situatie: dat ik op Zondag 23 Aug.

samen met de heele gemeente en met de hoorders van buiten de gemeente Lazarus kan heeten. Maar, al naar de tekstkeuze van den predikant uitvalt: ik kan óók wel Petrus zijn of ook David in zijn nood dat hij niet met Gods' volk samen kon zijn — of ook wel Abraham die zijn zoon moet offeren — of ook wel E z au , de mogelijkheden zijn hier onbegrensd.

Vooral wanneer we dan allemaal Judas zijn genoemd, dan hoort men telkens menschen, dat ze zoo genoten hebben van de „onderscheidende" preek. Maar niemand wordt er boos om. En mocht er een man, die Jezus dagelijks verraadt, bij den dominee komen na de preek, dan noemt dominee hem „broeder". En als de man dan radeloos gaat roepen als Judas, dan doet dominee z'n best oan hem te kalmeeren en hem wijs te maken, dat lüj niet als Judas is. Want het moest den man eens op z'n zenuwen slaan! Zóó ernstig moet hij dat niet opvatten. „Wij allemaal" zijn Judas en dat is heelemaal niet gevaarlijk! Daar rooken we geen sigaar minder om. En wie van déze Judassen den strop verkiest is vast een zenuwpatiënt.

't Is alleen ma.ar tot onze , , stichting" gezegd, 'twas niet meenens! Dat zou verschrikkelijk zijn.

Voor 't evenwicht is 't dan oók goed, dat we de volgende week weer eens allemaal "Abraham heeten, allemaal geloovige offeraars.

Maar dat heeft ook z'n bezwaren. Want als er eens een echte „man en vader in 't geloof" aan 't roemen gaat als Abraham — als hij op huisbezoek gaat vertellen, wat de Heere de fiod Abrahams in Zijn Woord in Zijn Verbond beloofde — en die man zegt, dat hij er vast op rekent.... dan bekruipt menig predikant en ouderling de lust om dat eens nader psychologisch te onderzoeken! Mogelijk is de man wat geëxalteerd. Als 't een t. b. c. lijder is: o: ja, die menschen zijn altijd zoo opgewekt.

Maar dominee, U heeft ons allen Abraham genoemd: wij, wij moeten offeren als Abraham, wij worden beproefd als Abraham, .... dan zijn toch de beloften ook voor ons? Ja, ja.... maar maar dat gaat zóó maar niet!

Zeer juist: 't gaat zóó maar niet. En dat weten de menschen ook. En daarom nemen ze die „wij' preeken oiver Abraham en David evenmin ernstig als dat: „wij zijn Judas".

't Zijn ook maar stichtelijke preeken!

We kunnen er ons leven niet naar inrichten.

We kunnen 'ter niet op wagen bij 't sterven!

We kunnen er ook geen daden naar doea!

Geen geld voor van de bank halen, bijv.

Dat zijn zakelijke dingen.

En geen „stichtelijke".

O wat jammer, wat jammer, dat de zakelijkheid van de Heilige Schrift zoo „stichtelijk" kan worden krachteloos gemaakt, zóó^ dat de „goeden" niet meer worden verblijd met Gods beloften en dat de „boozen" niet meer worden gebroken en vernederd of van kwaadheid wegloopen als ze zich verharden tegen 't Woord.

Wat was dan Gods Woord in den mond van Jezus scherp' en vertroostend^ zoo precies aan het adres, zoo zuiver tot degenen, die het behoefden.

Wat maakte Zijn vermaning vaak boos en wat verontrustte Zijn „Wee u!" werkelijk den booze. Wat was Zijn zegening ook betrouwbaar en daarom zoo vertroostend. Wat was Zijn belofte secuur, meer solide dan de toezegging van de meest vertrouwde firma in ons land!

Wie Hij het eeuwig oordeel aanzegde, om duidelijk aanwijsbare dingen, die hadden reden om geen minuut meer op hun gemak te zijn.

Hij sprak geen algemeene zinnen, die voor ieder mensch en iedere schare en iedere gemeente van alle tijden als „vrome zegging" tot dierbare stichting konden gepredikt worden.

Er zijn nü nog kerk en wereld, rechtvaardigen en onrechtvaardigen, vromen en goddeloozen, menschen in een situatie als Herodus, Pilatus, Kajafas, Judas, Petrus, Johannes, Co'melius, Apollos, Demas, ïitus. Nu nog menschen als de weduwe te Zarfath en Maria en Hanna en Rachel en Thamar en, Rachab. Gods Woord bevat een zeer groote rijkdom van toepassing en beschrijving van Gods oordeelen en zegeningen, zéér gespecifiëerd.

En goede „onderscheidende" prediking geeft al deze soorten van menschen het Woord Gods, opdat zij zelf tot „Entscheidung" tot de juiste beslissing zullen komen in hun situatie op hun tijd.

Daartoe heeft de prediker geen lijst op te stellen met verschillende typen, om dan iedere week een type te behandelen. Hij moet geen anthropologie preeken!

Hij behoeft anders niet te doen, dan iedere week een gedeelte uit Gods Woord biddend te zoeken met het oog op zijn gemeente en dat Woord Gods te verkondigen, zooals het daar stond in de concrete „Entscheidung" van toen het gesproken werd — en zooals het nu nog geldig is voor ons. Iets uit den Galatenbrief was aan de Galaten eerst in deze concrete situatie is het te verstaan. En 'tis nu nóg aan de gemeenten van Christus in zoover zij nog heel vaak op de Galaten gelijken.

De geschiedenis van de overspelige vrouw* is eerst te verstaan als dat gebeuren van toen goed' opgenomen is — en dan bevat het rijke troost voor , diep gevallen zondaren tegenover het „publiek" en een voorbeeld voor menschen, die niet tot veroordeelen geroepen zijn om niet te veroordeelen — pok Jezus oordeelde niet omdat Hij geen „Oudste" was.

Wat 'n ontroering zou dan door de kerk gaan aJs bij zulk een preek §, en „bekende overspelige" in tranen uitbarstte bij de prediking van Christus' oordeel in. de toekomst over de hoereerders en overspeelsters als Hij werkelijk van God Zelf tot Rechter is gesteld over de levenden en de dooden.

Dan is het niet meer: „wij zijn die overspelige vrouw", maar ernstig zakelijk: zij zit daar en wij veroordeelen haar niet en wij willen bidden, dat God haar een nieuw hart geve — dat zij zich bekeere....

En wij, met onze eigen zonden.... wij beven ook.... met haar.... tegen dien groeten en vreeselijken dag en wij waken en bidden, verwachtende Zijn toekomst.... en wij roepen onzen Heere aan als Zijn gemeente om Zijn genade over ons en onze kinderen. Wij, door Gods genade geen overspelers geworden, maar toch ieder voor zich met zijn zonden tegen het 7e gebod, met onze begeerlijke kijkoogen naar vreemde vrouwen, met onze toegefelijkheid aan onze eigen lusten en onze felle gestrengheid tegen die zonden juist bij anderen. Wij, de gemeente, die niet de overspeelster is — God beware ons tenminste daarvoor, want een gemeente van overspelers en overspeelsters zal God oordeelen met Zijn vijanden (Jac. 4:4).

Wij, de gemeente, niet rechtvaardig van onszelve, o neen, maar door Christus gekocht en gereinigd door de volkomen verzoening door Zijn bloed. Wij, de gemeente, die nu wandelen mag door den Geest — en die de werking des vleesches doodt.

In zulk een gemeente houdt een overspeler, die zich niet bekeert, het niet uit.... tenzij hij , , geveinsde" wordt.

Maar in zulk een gemeente, die haar rijkdom i n Christus belijdt, houdt ook geen eigenwillige vroomheid van Farizeeuwsch maaksel het uit. Wanneer er gepreekt wordt: wij zijn allemaal „de overspeelster", dan houdt de Parizeer het wel uit tusschen de menigte. Maar waar ieder op zijn beurt op zijn concrete zonden wordt gewezen door Gods Woord dat óók van hem „Entscheidung" vraagt, daar loopt de Parizeer dadelijk warm.

Wanneer de Heere Jezus zoo gepreekt had: Och, mijne discipelen: we zijn allemaal Farizeërs in ons hart. En we zijn allemaal overspelers en dieven en geldgierig. Dat zit zoo in ons. Slaar God heeft voor ons allemaal Zijn genade, want God is liefde — voor den diepst gevallene — zélfs voor vrome menschen als de Parizeërs — och, wie zou er dan boos geworden zijn.

Dan had de overspelige brutaal rondgekeken en gezegd: jullie bent niks beter! En dan had de Parizeer gezucht ja. Rabbi, wat is de mensch! ik ben wel geen overspeler, en geen dief, maar... eigenlijk. Och ja, het is wel gemakkelijk een weinig gereserveerd te spreken op ethisch gebied. Dan kan er meteen wat mee door, dat anders schrik zou verwekken. Dan is er alvast op gerekend!

Maar zie nu de concrete situatie waarin de Heere Jezus de Parizeërs aanpakt en door Gods Woord tot de beslissing („Entscheidung") dwingt.

Jezus sprak tot Zijn discipelen, tot de j, kerk" die Hem volgde (Lu.c. 16:1—13) van het gebruik, dat zij van hun geld konden maken, om zich een goede ontvangst te bereiden, wanneer hun „alles zou ontbreken", met den dood.

Daarbij waarschuwde hij hen, dat zij niet God konden dienen en meteen den Mammon. Zij konden niet voor den eenen heer hun armen verzorgen en tegelijk met hetzelfde geld voor den anderen heer een spaarpotje vullen.

Doch daar stonden ook behalve Gods volk (discipelen) Parizeërs te 'luisteren (vs 14). En die werden kwaad over deze oeconomische beschouwingen. Ook maakten zij zich vroolijk over zulk een financieren met het oog op het doodenrijk! Zij beschimpten Jezus! Zooals nu nog iedere dominee die zoo preekt, beschimpt zal worden door deze soort van menschen.

Zij waren geldgierig, vermeldt Lucas ter verklaring (vs 14).

En zeg nu eens tegen de gemeente, hoe zij God mag dienen met haar geld... dan komen degenen, die gieren (= begeeren) naar geld, dan komen de dienaars van Mammon ongevraagd schimpen. Nu nog!

Zeg, dat geldgierig „vrekkig" beteekent! Dan knikken alle geldgierigen van Ja. Zoo'n vrek ook! Wie neemt het daarvoor op? Maar 99 procent van z'n leven besteden aan het jagen naar geld, dat is toch niet gierig zijn? Als je het er dan van durft te nemen ook. Zelfs zóó veel, dat je er altijd van in de zorgen zit.

Maar als Jezus' woord komt en Hij vergelijkt:99 pCt. voor het geld, 1 pCt. voor stichtelijkheid — en Hij oordeelt , , Gij dient niet God, ondanks al uw stichtelijke uren". Ja, dan gaat men schimpen op Hem. Daa komt Hij' hun te na.-; 3i|? ïfj|^Sïf!> S

Wordt geen algemeene wij-verzuchting geslaakt, maar hier wordt een bepaald e groep menschen tot bekeering geroepen., v.an e e n, z.e er.. bepaald k w a a d: '^'"^ ^ ^ ^ .M ^-

Zij waren echter te nbog'^om te* bukken. '

En zij rechtvaardigden zich voor de menschen.

Nette, deugdelijke financiers. Rechtmatig verkregen, geen dieven, noch roovers, godsdienstig zelfs. Wat wil die Rabbi nog meer.

Maar Jezus zeide: .Gij zijt het die uzelve rechtvaardigt voor de menschen, maar God kent uwe harten en gij zijt een gruwel in Gods oog.

Denk u eens in, dat Jezus had gezegd: Och, lieve menschen, zoo zijn wij nu allemaal, wij zijn te hoog om voor God te bukken, wij willen dat niet... ziet u.

Wat hadden de vromen dan stichtelijk ja geknikt. Maar nu dat scherpe: g ij z ij t het... maar God zegt wat van ü, niet van Mij of van de discipelen daar, maar van u, die vrome mannen, die daar stonden te schimpen.

Zóó in het gezicht der schare die vol eerbied voor hen was, vqorzoover zij niet persoonlijk door hen hadden schade geleden.

Nog meer heeft Jezus tegen hen.

Ze verwierpen Johannes den Dopper.

En toch: De Wet en de Profeten uit dat stichtelijk boek van hen —• zijn voleindigd met Johamies den Dooper... en sinds Johannes' prediking komen van alle kanten de menschen — „een iegelijk" — Jan en alleman, zouden wij zeggen — aanloopen om Johannes en Jezus te hooren.

En dat Woord van Wet. en Profeten èn Joh a n n 6 s en dat van Jezus verkondigen hun het Koninkrijk Gods. En velen doen geweld om er burger van te mogen zijn.

Welnu dat Woord der verkondiging zal hen eens doodelijk treffen. Geen tittel der Wet zal vallen. Vv^ant zij zijn overtreders der Wpt.

En nu treft Jezus hen nog weer in een ander „zwak". Zij nemen het namelijk niet al te nauw met de echtscheiding. Zij zullen het altijd stipt afwerken met dat briefje. Die z'n vrO'Uw verlaat, geve haar tenminste een scheldbrief — zooals Mozes instelde —• maar dan is het ook , , in orde"!

En nu zegt Jezus hier: Ieder van u, mannen hier vóór mij, geacht, vroom, stichtelijk —• allemaal goed en wél — een ieder hier, die zoo z'n vrouw verlaat (mèt briefje!) en een andere trouwt dio doet overspel. Dat briefje was bij Mozes heel anders bedoeld dan als een dfficiëele formaliteit om overspel te bedrijven met een vroom' gemoed.

En dan is het nóg niet genoeg.

V/ij zouden dan niet meer durven. Liefst wachten tot een volgende gelegenheid.

Maar Jezus durfde. Tegen de „vrooansten" Zijns volks, die in de grootste zonden leefden in het geheim en in alle (geveinsde) fatsoenlijkheid.

ïoen heeft Hij de gelijkenis laten volgen van den rijken man en den armen Lazarus. De arme vuile bedelaar, kind van Abraham, gerechtvaardigd door den Heere, geloovige dus, waar kind van Abraham, niet maar enkel naar het vleesch... Lazarus, dien deze vrome goddeloozen niet eens zagen, als zij in den tempel gingen —• deze gerechtvaardigd en bij Abraham. En de rijke man, de Parizeer, geldgierig, overdadig levende, daarvoor geld afpersende van de arme weduwen, ijverig in goede werken om van de menschen gezien te worden, maar fatsoenlijke overspeler, vijand van Johannes, die tot bekeering en barmhartigheid had geroepen, vijand van Jezus, die hen tot bekeering riep en tot de broederschap van het koninkrijk Gods (Psalm 133).

Van dezen sprak Jezus de gelijkenis.

Van een zeer bepaalde Lazarus en van zeer bepaalde rijke menschen.

Het geslacht van beide is nog niet uitgestorven. En de prediking van Gods Woord kan de menschen die op Lazarus gel ij ken zoo uitnemend vertroosten.

En die prediking kan degenen, die op den rijken man (de Parizeërs als boven) g e 1 ij k e n, zoo heel bang maken — of ook kwaad, zoodat ze wegloopen, met plannen om den prediker kwaad te doen, zooals bij Jezus de Parizeërs, die hier wer-•flen aangesproken.

Doch maak er nu „wij" van, „Wij" zijn Lazarus en „wij" zijn de rijke man.

Dan is de kracht van de prediking geweken.

Dan is het zeer stichtelijk.

Maar niet zakelijk.

Barth maakt er ook een j, wij "-preek van. Maar dan geniaal. Geen gemoedelijk, stichtelijk „wij' • Maar bij hem ligt er zijn gansche „evangelie", zijii gansche profetische boodschap in. En die heeft zeer practische gevolgen.

Een volgende maal wil ik die preek nader bespreken.

A. JANSE.

Verbetering. In het art. v. verl. week, bl2-654, kolom 2, regel 29 v. o. staat advertentie»; lees: advertenten. — Regel 10 v. o: staat: „ontkennend"; lees: „ontdekkend".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1931

De Reformatie | 6 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1931

De Reformatie | 6 Pagina's