GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Dan maar ziekelijk".

Een der apeldoomsche docenten schrijft in „De Wekker" (Chr. Gerei):

Welgelukzalig de mensch, die er behoefte aan heeft, 1 dat God tot zijne ziel spreekt: Ik hen uw heil! Men noeme het ziekelijk, het zij zoo! Dan maar ziekelijk!

Het spijt me wel, maar ik, die toch wel eens wat hoor en lees uit de kerkelijke samenleving, ken nu heusch geen enkel mensch, geen enkel blad, door wien, of waarin het „ziekelijk" genoemd wordt, dat een mensch er behoefte aan heeft, dat God tot zijn ziel spreekt zoo als hier gezegd wordt. Ik vraag al weer, gelijk onlangs in verband met Prof. Haitjema: waar zijn toch die menschen?

Zeker, ik ken er wèl, die van een bepaalde schemerige opvatting van dat „spreken" Gods, zulks dan weer | in verband met de plaats, die het Woord van God | daarbij inneemt, zeggen, dat ze ziekelijk is.

Maar daar handelt „De Wekker" niet over.

Evenwel, als het blad daar aan denken mocht, zonder j dat verschil nader uit te werken, dan zou ik zeggen: help mee, om de menschen precies te zeggen, waar de kwestie over loopt, en om daarna duidelijk — want uw naam is volgens Zondag XII profeet — te zeggen, wat | ziekelijk en wat gezond is.

Men krijgt den indruk anders, alsof het volk in slaap | gebracht wordt, en leert strijden tegen vijanden, die f niet bestaan. Dit is van oude tijden aan de methode van de zelfverdediging der niet-sterken, wijl op dit punt niet-geloovenden geweest. Voor hen is het ontdekkend, dat het Spreukenboek dit vlieden-voor-een-niet-| bestaanden-vervolger aan de goddeloozen toeschrijft. Ons j ter waarschuwing, en ter kenschetsing; niet van een persoon, maar van een bepaald wérk.

En van zijn gevolgen.

Dageraads-duistemis.

; In het „Algemeen Weekbl. v. Christendom en Culjtuur" schrijft Johan Smeeder het volgende:

't Is Zondagmorgen vijf minuten voor tien. De Dageraad is opgegaan in een Amsterdamschen bioscoop. Ik betaal ook mijn kwartje, en kom op de galerij te zitten, waar almeer bezoekers binnenstroomen. Om tien uur is het tjokvol, en nog komen er. Duizend bezoekers? Minstens! Werklieden over 't algemeen, kantoormenschen, diamantbewerkers, jonge joden, een enkele gestudeerde, een onderwijzer misschien. Slovers, met den onrustigen trek van geestelijken honger, van ongestild verlangen op 't gelaat; ook paffers, met dat ideaallooze, zelfvoldane gezicht waar je onwillekeurig een kroegbestaan achter zoekt. Ze rooken dikke sigaren en maken de atmosfeer ondragelijk. Iets onuitsprekelijk vulgairs van bioscoopweelderigheid en dampgenot ligt er over deze samengepakte menigte. Er zijn weinig vrouwen; die er zijn, zijn meest jonge vrouwen en meisjes. Geen of bijna geen kinderen.

Er wordt door fluweeldragers en anderen druk gevent met „De Tribune", „De Vrijdenker", „Scxueele voorlichting van de jeugd", „Los van de Kerk", kaarten voor het Zonnewendefeest (het Kerstfeest der atheïsten), enz.

't Gordijn gaat open. Voor een groen-en-rooden achterhoud staat de spreker, een nog jonge man. Een-kla-terende stem, met den kwasi-helderen betoogtrant van den volksredenaar, die klinkklaar bewijst, dat er geen lucht is, omdat je ze niet ziet. Godsdienst is een ziekte van den geest, een besmettelijke ziekte, die dus bestreden moet worden, 98 pCt. vandemenschheid lijdt eraan. De Hartog had gezegd, dat godsdienst mets te maken had met politiek, economie enz., net zoo min als met de manier waarop je de wasch doet. Maar dat was niet waar. Bewijs: Ie. de vlootwet, die ingediend en verdedigd werd namens den God van het Oude Testament. Die ook volkeren liet uitmoorden (applaus). 2e. Een gebeurtenis in een klein plaatsje van ons land, waar je tot nog toe het bestaan niet van wist.

— Blokzijl, fluisterde mijn buurman lachend.

— Het is de beroemde plaats Blokzijl (applaus, gelach).

Het geval Blokzijl werd uitgebuit, en culmineerde in dezen zin:

God wil niet, dat er op Zondag gevoetbald wordt, maar wel, dat er hersens worden ingeslagen" (daverend applaus).

Volgens een Duitsch pi'ofessor is elk mensch in 't diepst van zijn hart een atheïst. Een godsdienstig mensch is dan ook een dom mensch, in tegenstelling met ons, modern-denkende, redelijk-zedelijke wezens (!) enz. Kwinkslagen. Pauze.

In de pauze werd de heidensche oorsprong van hel Kerstfeest terdege aangetoond, en propaganda gemaakt voor het Zonnewendefeest, het feest van het komende licht.

Na de pauze ging het betoog verder. Het Godsbeeld is een vergroote foto van den menschelijken geest In het Oude Testament stelt het nog een barbaarsch wezen voor. In 't Nieuwe Testament is het al veel minder barbaarsch, omdat toen de beschaving voortgeschreden was. En in den loop der eeuwen, is het al maar vager geworden, zoodat er niets dan een dunne damp blijft. Daar doen bijv. de religieuze socialisten ook zoo dom aan mee. En nu heeft De Hartog gezegd, dat er een brochure van Drews ter perse ligt: „Godsdienst en philosophie", die zal dan het definitieve godsbeeld brengen, en dat zal dan de God zijn van De Hartog en van nog een tien, twaalf philosophen. Maar daar kunnen wij niet meer bij. Dat is niets voor het volk. Een God, die alleen maar verstaan wordt door een paar philosophen, heeft ons niets meer te zeggen (applaus). Maar de echte clericalen gelooven in den God van het Oude Testament. Vandaar dat De Hartog de meeste last heeft met zijn eigen professoren. Ze weten het allemaal, wat hij openlijk zegt, maar ze zeggen: laat die kerel toch zijn b... houden, anders komen ze alles te weten, en moeten ze van onze leugens niets meer hebben (applaus).

Nee, wij zijn verder dan Multatuli. Die zei nog: „als God zich laat zien, is de tijd van loven daar". Wij zijn verder: zelfs als de God van De Hartog bestond, zouden we zeggen: We zullen het zonder Uw kinikken doen, we zullen onze kracht putten uit ons eigen redelijk-zedelijk wezen. We zouden Hem niet loven, maar... (hier volgde geen applaus).

Met een opwekking, om op de volkstellingkaart te zetten: geen kerkgenootschap, teneinde den godsdienst te bannen uit de maatschappij, en 'tuit naam der beschaving en der moderne wetenschap (!) te doen buiten God, besloot de spreker zijn daverend toegejuichte rede, nadat nog aangekondigd was, dat de film: „Abortus" in besloten kring zou worden vertoond.

Ik heb, lezers en lezeressen, uw fijngevoeligheid gespaard, door zooveel mogelijk in neutraal-beschaafde taal te transponeeren, hetgeen ruw en plat en godslasterlijk werd voorgedragen onder gelach en gejuich.

Men vraagt zich af, hoe iemand in deze sfeer kan leven. Terwijl overal elders het mysterie van den diepen achtergrond der dingen met schroom wordt benaderd, dreunt hier een grofheid, die moet afstompen. Wie zal zeggen, hoeveel driftige genotzucht, hoeveel bioscoopziekte, hoeveel botte wrevel tieren in deze zielen, waar 't goede zaad dreigt te verstikken. Wie de tentoonstelling van Socialistische Kunst zag te Amsterdam, herkent deze sfeer. Grauwe, geest-looze grijnzerij. De wereld dezer menschen is platgeslagen tot een paffe brij, waarin alleen sensatie en sensualiteit vat hebben. De oppervlakkige geestigheid van Multatuli, en het laffe, zinlooze, mistige materialisme aschgloeien en walmen hier als de dikke sigaren dezer redelijk-zedelijk minderjarigen.

Dit is nu het „volk", hetwelk de toekomst heeft. En dit zijn de lieden, die de knapste virtuoozen in het vragenstellen op mimsters afsturen.

Het „kemnerkende"

Uit een der kerkelijke bladen — dat ik niet las, maar „De Bazuin" zegt, dat het een geref. kerkbode is — trof mij dit:

In een korte schildering wordt tot driemaal toe het licht op Eli geworpen.

En van die driemaal zit hij tweemaal op een stoel.

En eenmaal ligt hij op zijn bed.

Dat is het eenige, blijkbaar het kenmerkende wat ons van Eli wordt meegedeeld uit al die veertig jaar, dat hij Israël gericht heeft.

Aldus, die stoel en dat bed waren het kenmerkend e van Eli.

Gelukkig, dat die man er zoo best afkomt. Het is immers gehoorzaam, op tijd naar bed te gaan; en het was gehoorzaam, dat Eli, toen hij „dienst" had, niet wegliep van zijn ambtelijk hem toegewezen plaats (zooals die schrijver niet wegloopt uit zijn voorzitters stoel, als hij op de kerkeraadsvergadering moot wezen); en het was ook best, dat de man, toen hij oud, en nog wel blind was, zoo voorzichtig was, een (misschien zelfs nog zijn ambts-) stoel te nemen, want roekeloosheid is ongehoorzaamheid.

Als dit nu het kenmerkende van Eli is, dan komt hij er goed af. Beter dan — bij den bijbelschrijver.

Maar, vreemd genoeg, ook de kerkbode veroordeelt Eli: de stoel en het bed bewijzen 's mans laksheid.

Maar wat zal die schrijver het moeilijk hebben gehad op 31 Aug.: een koningin, die nu al zooveel jaar „zit" op den troon... net als Eli op zijn ambtsstoel...

Mijn reputatie hangt aan een zijden draadje. Als na mijn dood iemand wil zeggen, dat ik te veel heb geschreven, en dan dit per ongeluk zóó uitdrukt: de man heeft veel te veel op zijn bureaustoel gezeten, dan is het vonnis klaar: de man heeft intens geluierd

Na tien jaar.

De „Haagsche Post" herinnert er aan, dat Prof. Bolland op 28 Sept. 1921, dus vrijwel vóór tien jaar, in JLeiden o.m. het volgende gezegd heeft:

De gi'oote stad, de wereldstad ten slotte, is het oord, waar de geest van organische ontwikkeling onzer samenleving ontluikt, verloopt en verdort tot geestelooze uitwendigheid van beschaving zonder plichtsgevoel, zedelijkheid en vaderlandsliefde. Daaraan wordt aanhoudend medegewerkt in het democratisch dagblad en bij gelegenheid in de grootsteedsche volksvergadex'ing; was de kerkelijke samenkomst een volksvergadering in het vertroostende licht der eeuwigheid en het verzachtende teeken der liefde, de democratische volksvergadering onzer dagen is een verkeerd en omgekeerd kerkelijke samenkomst in het versomberende licht van de belangen der tijdelijkheid en het verbitterende teeken van den haat. De schaamteloosheid, om met den Talmoed te spreken, neemt dan ook toe; vermaning helpt niet meer; grijsaards worden beschaamd gemaakt door knapen; de zoon ontziet zich niet meer voor den vader, de dochter verheft zich tegen de moeder, en men heeft tegenwoordig zijne vijanden aan eigene huisgenooten; het voorkomen der samenleving is hóndsch geworden. Een beschaving, die zóó is verloopen, moet bestemd zijn, om door zelfverkankering aan haar einde te komen, een einde vol smerigheid, stank en verrotting.

Het artikel van den hoogleeraar besluit:

Wie dit begrijpt en tevens de onweerstaanbaarheid beseft van de democratische beweging onzer dagen, die inderdaad de strekking vertoont, zich over den geheelen aardbol uit te breiden, gelooft niet meer aan een zonnige toekomst voor het betere, hoogere en meer edele in ons menschen; hij acht voor de zuiverder voelenden en de meer verlichten het vooruitzicht eenvoudig donker, allereerst in ons eigen werelddeel. Mij althans doen de teekenen des tijds een kwade toekomst voorzien, waarin het democratische droombeeld van menschheidsgeluk door heerschappij der minderwaardigheden zal geworden zijn tot een voor allen zicht-en tastbare ongerijmdheid, zonder dat toch die overmacht der minderwaardigheden zich laat afschaffen. Geestelooze en grove uitwendigheid van technologische beschaving mag een lange wijle nog voortduren; het Europeesche Westen heeft zijn besten tijd

Na tien jaar is de devolutie verder gegaan, en is de donkere kijk van den spreker juist gebleken. De oorzaken? Wij zien ze grootendeels anders dan hij; maar onderschrijven de opmerking, dat het „volk" met „zichzelf' gestraft wordt; al is dan deze formuleering een andere dan die van den spreker zelf. En — bij die oorzaken rekenen we ook den achteruitgang van de christelijke en calvinistische samenleving als zoodanig; ware deze teruggang niet „van hooger hand" bevorderd, dan zouden we het symptoom ervan thans niet in ditzelfde artikel zien, waarin een van Nederlands geweldigste denkers toont, niet te weten, dat wat hij aan den Talmoed toeschrijft, in den bijbel staat; dat voorts het principe van verdeeling tusschen vaders en zonen etc. in dien bijbel een ander is, dan hij ziet; en dat het calvinisme „eeuwigheid en tijdelijkheid" weet te verbinden, en daarom ook alleen het recht heelt, de democratie haar grens te wijzen, in haar leer n.l. van een ambt der geloovigen, te bedienen in den tijd, naar het Woord, dat van den Eeuwige, met den tijd bewogen, gesproken is tot ons.

De geschreven preek.

In de laatste weken circuleert weer door ettelijke kerkbodes, en natuurlijk dagbladen, het volgende verhaal:

Toen eens een leeraar bij Claus Harms kwam, zeide hij tot hem: „Niet waar, heer Proost, gij schrijft nu toch uwe preeken niet meer op? Toen ik nog jong in het ambt was, schreef ook ik ze, maar tegenwoordig wordt het mij door den Heiligen Geest gegeven, wat ik te zeggen heb".

Claus Harms, de machtige getuige van Christus, die met een vurige tong kon prediken, antwoordde op emstigen toon: „Ik schrijf nog steeds al mijn preeken op. Eens in mijn leven slechts heb ik het niet gedaan. Toen echter heeft de Heilige Geest tot mij op den kansel gesproken: „Claus, Claus, gij zijt lui geweest. Meer of iets anders heeft de Heilige Geest mij niet gezegd".

Toen onlangs iemand een artikeltje ergens gevonden had, dat de dominees het nooit goed doen: lezen ze, dan 2'jn ze taai, lezen ze niet, dan zijn ze wild, — och, toen öam óók menige kerkbode dat over. Dominees vergooien graag zichzelf, en verdedigen zich daarna tegen de gevolgen.

Intusschen weet nu ieder, die bij mij zoo wel eens Van de galerij afgluurt, dat ik, K. S., verschrikkelijk lui ben. Volgens de kerkbode? Veel erger: volgens God den. Heiligen Geest.

Overigens heb ik wel eens gehoord, dat de Heilige Geest spreekt door het Woord, en dat zulke inspraakjes van Claus Harms niets anders zijn dan subjectivistische inspraakjes van hem zelf. Ethisch, valsch mystiek, gewoon n a t u u r 1 ij k, zullen de dominees morgen weer in de preek zeggen. En in het huisbezoek, als iemand Claus Harms van de kerkbode ernstig navolgt. En zoo sukkelt de kerkbode verder, en de preek, en de heele familie.

Ik zit op een stoel, eerste teeken mijner luiheid (zie boven).

Ik „lees" niet; tweede bewijs mijner luiheid.

Ik bedank de broeders hartelijk voor de ontdekkende boodschapjes. Ik ga voorloopig nog mijn gang; en nu moeten ze maar zeggen, dat ik in het tijdperic der verharding leef. (Zie een voorgaand nummer).

Niet zoo bedoeld? Maar toch gezegd? Laat ons toch eens concreet worden. En gereformeerd. En laat ons God den Heiligen Geest niet tot Claus Harms een buitenbij belsch onderhoud doen hebben op den preekstoel, zonder dat de gemeente er bij te pas komt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 september 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 september 1931

De Reformatie | 8 Pagina's