GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Over het nieuwe concept van Di: J. 6. Ubbink. (I).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over het nieuwe concept van Di: J. 6. Ubbink. (I).

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gelijk in ons blad reeds werd aangekondigd, wil ook „De Reformatie" zich uitspreken over het werk, dat onlangs van de hand van dr J. G. Ubbink (Zevenhoven) verscheen onder den titel: „De nieuwe belijdenis aangaande Schrift en kerk”.

In een enkel artikel lijkt het me volstrekt onmogelijk, den lezer iets zakelijks mee te deelen uit dit geschrift. Daarom hoop ik enkele vervolgartikelen eraan te geven.

Reeds heeft men kunnen lezen, dat dit boek naar het oordeel van anderen op duidelijke wijze afwijkt van de gereformeerde belijdenis en theo^ logie. Een meening, die ik thans, nadat het werk in mijn bezit gekomen is, ten volle moet onderschrijven.

Maar dat is niet de eenige indruk, die na lezing achterblijft. Er is ook een tragische kant aan de zaak.

Laat mij het zóó mogen zeggen: er zijn ketters (men weet, dat dit woord niet „wereldlijk-onaangenaam" behoeft te klinken), — er zijn ketters, die fel-bewust, scherp-belijnd, zich stellen tegenover wat door de kerk beleden wordt; er zijn er ook, die min of meer meegetrokken worden in een chaos van denkbeelden, die zij 'niet beheerschen, die over hen heen gaan, en hen meesleuren uit een geestelijke omgeving, die zij waarschijnlijk ook niet hebben gepeild, noch door en door gekend.

Tot die laatste groep lijkt mij de schrijver van bovengenoemd werk te behooren.

Of, — want ook de kwestie van de verhouding van individu tot gemeenschap komt hier in het geding: er zijn er, die zich „bij het" verstandelijk „opwassen" vroolijk en vergenoegd losmaken en laten losmaken van de gemeenschap, waartoe zij tot nu toe uitwendig behoord hebben, omdat zij nooit den wezenlijken wil hebben gehad, ertoe te behooren; zij zijn van die gemeenschap daarom zoo gemakkelijk losgeweekt, omdat zij hun „verborgen mensch", hun „intimiteit", hun diepste gedachten, nog nooit in levend rapport hadden gezet met de hen omringende, voedende, dragende gemeenschap. Zulke menschen verbinden zich straks tot een clubje „BINNEN" de gemeenschap, zoodra zij gelijkgezinden hebben meenen te ontdekken; tot zulke clubvorming komen ze, omdat ze heimelijk en onbewust die gemeenschap, die immers nooit hun liefde gehad heeft, als vijandin beschouwen; een gewoon., zielkundig verschijnsel bij eenzame zielen, die niet de kracht hadden om lief te hebben wat concreet hun in bepaald verband ontmoette. Anderen zijn er evenwel, die langzaam van de hen omringende gemeenschap los raken, zonder het zelf te weten, en ten deele, zonder het zelf te willen. Zij hebben nooit den wil gehad tot die min of meer sectarische clubvoiming, tot welke die anderen in staat waren; want zij waren zóó naief, dat ze hun intimiteit hebben blootgegeven, zoodra zij ertoe de gelegenheid begrepen te ontvangen of te moeten gebruiken. Ook hebben zij geen behoefte eraan, op de gemeenschap te schelden, als op een bent van farizeeërs, want zij zijn veel te naief, om eigen separatie-zonden ai te wentelen op druk gescholden gemeenschap. Neen, zij doorléven werkelijk den strijd van de gemeenschap, waartoe zij behooren; maar omdat zij niet rustig de dingen door-dènken, en, naief, reeds overlang feitelijk in een andere wereld^ in een gansch andere constel-.latie geleefd hebben, dan de werkelijke, daardoor hebben zij het anders-zijn van zichzelf èn van de gemeenschap eerst tóén bepaald pijnlijk gevoeld, toen er een scherp-gesteld conflict in den boezem van die gemeenschap zich voordeed, waardoor duidelijk naar buiten kwam, hetgeen er te voren was, en wat zij, eenzamen, eigenlijk nooit in volle bewustheid zich gerealiseerd hadden.

Tot deze laatste groep nu reken ik den auteur van dit boek.

Ik sta er dan ook eenerzijds verbaasd ovec, dat hij niet reeds lang gevoeld heeft, eigener beweging zijn predikantschap te moeten neerleggen 'm de gereformeerde kerken; maar ik kan andererzijds niet gelooven, dat hierbij ook maar eenig bewust bedrog in het spel is, en nog minder dat uitgegroeid-pedanteske, hetwelk in de clubvorming" van die eerste groep het toontje aangeeft. Ik krijg bij lezing van dit boek den indruk van iemand, die inin of meer droomend door de papieren (onderteekeningsformules) heengewandeld is. Eerst later ontdekte hij, dat ze „accuraat" waren; en dit zal (als ik zijn geest zuiver proef) hèm althans eerlijk pijn doen, zoodra hij zich te eeniger tijd zou moeten beklagen, dit niet eerder in zijn volle conseopienities te hebben doorzien, ... zoodra hij dwingend verschil tusschen de letter van die papieren en zijn geest zal hebben toegegeven. Ook doet zijn boek wel vermoeden, dat hij, inplaats van het formulier, met gekrulde lip, ietwat uit de hoogte „accuraet" te noemen, het met pijngevoel „accuraat" bevindt; de manier, waarop iemand iets zegt, ontdekt soms zijn „staat en toestand" op den tot nu toe afgelegden weg.

Zóó althans kan ik verklaren, dat dit dikke boek eenerzijds met de jongste geschiedenis der gereformeerde kerken meer ernst maakt, dan anderen ooit deden, die zich tot een eigen journalistieke zelf-vertooning (nu als groep) hebben opgemaakt; en dat anderzijds de beschrijving van die geschiedenis en haar beoordeeling reeds getuigenis ; iflegt van schrijvers tegenstrijdigheid en onbeheerschtheid in zijn opkomende critiek, zijn geuite verlangens, zijn taxatie der dingen en der stroomingen. Een plan de campagne heeft deze schrijver niet. Dat is iets negatiefs, en dus geen deugd; doch het verkeert de sympathie niet in bitterheid. Hij probeert — en we kunnen daar haast bij zooveel verdrietelijkheid nog „dankbaar" voor wezen — hij probeert niet, de als „tegenstanders" gedoodverfde nog goedmoedige broeders zóó uit hun tent te lokken, dat zij hem straks den dienst moeten bewijzen van een toch altijd tot de verbeelding der massa sprekende „martelaarskroon", doch hij zegt vierkant, wat hij meent; zijn woord moge naar den inhoud allesbehalve „vierkant" wezen, doch de voordracht is zuiver. Van een afspraakje, om op een zekeren tijd voor den dag te komen met een wel-O'verwogen plan, merkt ge niets; ik geloof dan ook, dat dit boek niet overrompelen wil, doch dat de hier ontwikkelde denkbeelden reeds veel eerder naar voren zouden gekomen zijn, indien de schrijver door den loop der kerk-stemmingen eerder gedwongen zou geweest zijn, voor den dag te 'komen met zijn meeningen in vergadering of pers.

Men zal mij vragen: waarom wijkt ge af van uw vaak verkondigde meening, dat het niet om personen doch om zaken gaat? Het antwoord luidt: omdat het soms helpen kan, iets goeds te zeggen van personen, wanneer dit n.l. dienen kan tot verheldering van toestanden. Wanneer ik ergens i) een hoofdredacteur hoor roepen: een knuppel in een hoenderhok; en een naamloozen medewerker onder 's mans vleugelen nog hoor na-betuigen: wedden, dat dit en wedden, dat dat? — dan denk ik: daar hebt ge 't weer: voor de door U bedoelde gemeenschap (over wier boeg gij dit individueel getuigenis toch dadelijk weer heen wendt) hebt gij evenmin als hij, een zuiver oog gehad; maar gij — met uw „hoenderhok" — denkt dadelijk aan kerk-politiek; " en hier — in dr übbink's boek - ontbreekt ze eigenlijk wat al te veel 2); daarom zet gij dadelijk het geval in uw accuraete schema's, en staat zóó maar klaar om te „wedden" voor de oogen van den man van de straat, hoe die kerkpolitiek het zaakje opknappen zal; — doch er is Godlof nog een kerk, waarin de liefde van Christus eerlijk worstelen wil als „ons aller moeder", om è.1 de kinderen, die zij gebaard heeft (want het „moeder"-beeld vindt niet in het vertroetelen van stoute, doch in het baren van bj God in het testament staande kinderen zijn tertium comparationis) te blijven zien als geboren in het NIEUWE TESTAMENT: om dus' te 'handhaven, dat zij hun récht hebben, een ambtsdrager te eischen, die zal profeteeren, wat de KERK profeteert en om te toonen, dat zij van een aristocraet als heerscher over de vrije profeten des Nieuwen Testaments niet zijn gediend, wijl geen enkele hiërarchie, ook niet een „hiërarchie" van cultureele, theologisch-folosolisch-modemistische synorelisten de kinderen van „ons aller moeder" heeft te dwingen in de richting van hun de „schare" niet duidelijk verklaarde keuze.

Zoo is de eerste indruk, • dien dr Übbink's boek bij mij heeft nagelaten: ketterij, misverstand, maar tragisch verloop; onbeheerscht staat hier iemand te roepen, en hij kan zich maar niet verstaanbaar maken, omdat hij zichzelf en de zijnen niet verstaat. Als denkend en belijdend mensch moet ik, na lezing van ^ijn eerste deel reeds, mijn hand reserveeren; als zoekend mensch kan hij ze krijgen, al heb ik een zware grief tegen hem, dat hij n.l. zijn onderteekeningsformulier niet heeft gehouden. Maar ik ben geneigd, te gelooven, dat hij dat anders ziet, althans tot nu toe zag; hoewel

dat natuurlijk aan de objectieve beteekenis van dat feit niets af doet.

Uit het bovenstaande heeft de lezer reeds kunnen proeven, dat het boek van dr J. G-. Ubbink mig onbebeerscht voorkomt.

Onbeheerscht, niet alleen daar, waar de schrijver een eigen proeve van belijdenis geeft (nog wel — en hier zie ik weer geen pedanterie, maar onbevangenheid — met den titel .„DE" nieuwe belijdenis enz.), doch ook, waar hij een schets geeft van de ontwikkeling der dingen in den boezem der Gereformeerde Kerken in Nederland. Het pleit vóór den schrijver, dat hij zijn eigen proeve heeft ingeleid met een overzicht der dingen uit de jongste geschiedenis onzer kerken, zooals hij die zag. Een overzicht, zóó massief en rustig van toon, als wij ergens elders na vijf jaar nog niet troffen.

Maar het is daarbij jammer, dat schrijvers overzicht niet zuiver is, dat hij de dingen niet zuiver zag, en niet zuiver kon beschrijven, omdat hij, door eigen onzekerheid en vaagheid van denkbeelden, niet kon weten, waar de essence der dingen lag, en hoe ze zou wezen moeten. Gelukkig ontbreekt aan deze constructie der jongste kerkgeschiedenis dat gruwzaam overleg, dat zoo vaak in staat bleek, feiten te groepeeren op een listige manier; en daarmee dan een veldtocht, een reclamecampagne, een brochure-kraam te openen onder eschatologische vlag (want wie de concrete situatie van het o ogenblik verknoeit, pleegt dat doorgaans te bedekken door te vluchten naar de uiterste dingen; dat is altijd gemakkelijker). O neen, „tactiek" (zoowel goede als kwade) ontbreekt hier den geschiedschrijver; zijn tegenstrijdigheden kan ieder dan ook zoo maar proeven.

En van deze, het „subject" in ethischen zin wel niet beschuldigende, maar het , , o.bject" van zijn boek wel degelijk veroordeelende klacht, wil ik volgende week probeeren voorbeelden als bewijs bij te brengen.


1) Zie Persschouw verleden week en deze week. ") De onderteekeningsformule!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 oktober 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Over het nieuwe concept van Di: J. 6. Ubbink. (I).

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 oktober 1931

De Reformatie | 8 Pagina's