GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kwestie-Ubbink.

De Heraut (prof. Kuyper) vervolgt:

Dat Dr übbint geheel op de lijn overgaat van het Independentisme, dat ook van een tuchtoefening der meerdere vergaderingen niets weten wil en het recht om deze tucht te oefenen alleen toekent aan de gemeente in haar geheel, is iduidelijk. Wel beroept Dr Ubbink zich op wat hij het grondbeginsel van ons Gereformeerd Kerkreöht noemt, nl. op Art. 84: „Dat geen Kerk over andere Kerken, geen Dienaar over andere Dienaren zal heerschappij voeren", waarmede hij dan in flagranten strijd acht wat in Art. 79 is bepaald, dat het aan het oordeel der Classis zal staan, of een Dienaar geheel van zijn dienst zal afgezet worden, maar Dr Ubbink, die hierin een latere afwijking ziet van wat onze Kerken eerst hadden beleden, blijkt niet genoeg met de historie op de hoogte te zijn. Art. 84 is door onze Kerken overgenomen van de Kefkenorde, in 1559 te Parijs vastgesteld door de Gereformeerde Kerken in Frankrijk, die 'dit artikel zelfs de eerste plaats gaf, maar diezelfde Synode bepaalde In Art. 23 dat de afzetting van een predikant, die een kettersche leer leerde, geschieden zou door de Provinciale Synode.

Maar — alweer! — Dr U. is niet consequent. Immers, eenerzijds behoudt hij nog eenige tucht over den predikant:

De gemeente is van God geroepen om zich de vraag te stellen, of hij de waarheid dan wel de leugen leert. En als nu blijkt, dat hij de leugen leert, waarbij alleen als norm mag gelden, of hij den Christus der Schriften predikt, dan mag ze hem wegzenden, (blz. 302).

Maar aan den anderen kant:

Al houdt Dr Ubbink hier dan toch nog vast aan een leertucht door de gemeente te oefenen, wanneer een predikant de leugen predikt en van Gods Woord afwijkt, hij komt met zichzelf in strijd, en gaat nog veel verder van de reformatorische beginselen af, wanneer hij op blz. 304 zegt, dat het de mensohelijte leertucht is, die de kerken vaneen scheurt en de eenheid belet. Die leertucht, waardoor de leugen en dwalüig veroordeeld wordt, is in strijd met Gods bedoeling, „omdat God ons geen middel heeft gegeven om objectief uit te maken wat waarheid is" (ik onderstreep blz. 301). We 'kunnen daarom geen zekerheid hebben wat de waarheid is (blz. 405). Geen college of Synode mag met gezag Gods Woord uitleggen en daaraan binden (blz. 388). De schoonste Confessie biedt daarom geen zekerheid. O o k d e S c h r i f t niet. (Ik onderstreep blz. 405).

Even later:

Dr Ubbink meent, dat ook de Schrift geen zekerheid biedt, dat ook zij geen middel is om objectief de waarheid te kennen. Hier is wel de ernstigste afwijking van het reformatorisch beginsel.

Dit is dan dezelfde Dr U., die, toen hij per abuis meende, dat de Geref. Kerken de duidelijkheid der Schrift nog eerst met gezag moesten vaststellen, die zelfde duidelijkheid tegenover haar bezwoer.

Eindconclusie van het blad is:

Dat hij telkens in contradictie met zich zelf komt en de meest tegenstrijdige uitspraken bij hem zijn te vinden, toont dat hfj voor zich zelf nog niet tot klaar-heid en helderheid is gekomen.

Dat Dr Ubbink in de nadere toelichting van deze Proeve van een nieuwe belijdenis telkens toont, dat hij bij de ernstige vraagstukken, die hij aan de orde • stelt, niet genoegzame studie heeft gemaakt van hetgeen onze dogmatische schrijvers vroeger en later bobben geschreven en zioh daarom telkens vergist of geen notitie heeft genomen van de argumenten door hen aangevoerd, hebben we aangewezen. Dat hij voorts geen nadere formuleering en uitwerking van onze Belijdenis biedt, maar veeleer voortdurend in strijd komt, en dat ook zelf erkent, met onze Belijdenis, onzen Catechismus, onze Liturgische formulieren en onze Kerkenorde, is gebleken. In plaats van voort te bouwen op den gelegden grondslag, breekt hij af tot er van het gebouw, dat door onze Kerken was opgericht, nauwelijks een spint of balk meer is overgebleven.

De Wachter (Ds Rietberg) citeert van Dr U. deze uitspraak:

„Alleen de Waarheid zelve kan ons hier helpen; zij alleen vermag de dwaling te overwinnen." (pag. 323.)

En het blad merkt dan daarbij op:

Natuurlijk stemmen wij' den laatsten zin toe; de waarheid alleen vermag de dwaling te overwinnen. Maar dan zóó: de waarheid, gelijk deze door Gods genade ons gegeven is in de onfeilbare Heilige Schrift. Als de kerk hieraan vasthouden mag, dan zal zij niet dwalen.

Maar ais zü dit loslaat, dan wordt vrij spel gegeven aan allerlei wind van leer en wordt de kerk, die een pilaar en vastig'heid der waarheid moet zijn, een huis dat tegen zichzelf verdeeld is.

Ds de Bondt vervolgt in de Leidsche Kerkbode:

Tot nog toe hebben wij' het argument van het „onderteekeningsformulier" niet - genoemd.

Wij stonden op het standpunt, dat het m ateriee1e van veel meer beteekenis is dan 'het formee1e.

Maar nu aan 'het einde van onze bespreking, willen wij onze b 1 ij 'd s c h a p er over uitspreken, 'dat wij zulk een onderteekeningsformulier hebben.

In „Woord en Geest" zegt Ds v. d. Brink van dit formulier, dat het „oud en verouderd is, in den grond der zaak Roomsch, de dood - voor de vrijheid van een Christenmensoh om zijn gedachten en gevoelens door woord en pen te uiten."

Wij deelen dit standpunt niet.

Dr Ubbink had door „woord en pen" zijn „gedachten en gevoelens" mogen en kunnen openbaren ter plaatse, , waar het behoorde.

Het is een w ij' z e instelling van onze Vaderen geweest, waarvoor we als predikanten mogen dankbaar zijn.

We worden daardoor voor veel onaangenaams en voor veel ellende bewaard.

Want wie in 'den kerkelijken weg zijn bezwaren indient, 'kan rekenen op een rustige behandeling. Dr Ubbink heeft de recensie in „De Standaard" „sfeerbedervend" genoemd.

Maar wanneer Dr Ubbink den kerkdijken weg had willen bewandelen, was er geen enkel artikel over zijn „gedachten en gevoelens" versohenen.

'Het voorkómen van een „sfeer-bedervend" artikel had Dr Ubbink in eigen hand.

M.i. moet met .déze uitspraak van Ds de Bondt nu ook maar aanvullen, wat „De Standaard" gaf onder: „Stemmen uit de Geref. Kerken". Daar werd overgenomen de passage uit 'de Kroniek van Ds P. v. Dijk (in Geref. Theol. Tijdschrift):

Dr Ubbink heeft zijn bezwaren niet onder stoelen of banken gestoken; heeft zijn ietwat „vage" ideeën in het 'Geref. Theol. Tijdschrift keribaar gemaakt; heeft missiven op de juiste kerkrechtelijke manier ter synode 'd.i. tot de Kerken gebracht.

Toen hebben „de Kerken" gezegd in een zijdelingsche noodiging: „het zou profijtelijker zijn als van 'de zijde van hen, 'die zich tot deze nieuwe strooming rekenen, een heldere uiteenzetting gegeven werd." (Mz. 41 d. aangenomen conclusie).

Dit „he1der" staat tegenover het „vaag" in 't rapport.

Maar dan heeft Dr Ubbink recht, wanneer hij zich thans helder over die nieuwe strooming uitspreekt, op een zelfde behandeling als er te bespeuren viel in het 'hoogstaande „Bezwaar en Antwoord", het debat tusschen Dr Brussaard en Dr Ridderbos.

De opmerking van Ds v. Dijk kan toch niet bedoelen te beweren, dat de Synode iemand of een groep opwekt tot een daad, die in s t r ij d zou zijn met het onderteekeningsformulier? Aan den wensöh 'der Synode kon voldaan zijn zonder de thans geschiede publicatie in 'den daarvoor gekozen vorm. Als ik iemand tot iets uitnoodig, geschiedt dat natuurlijk onder voorbehoud van alle te volren tusschen ons bekende en erkende regelen.

Dr H. Kaajan zegt in Utreohtsche Kerkbode, te hopen, dat Dr Ubbink zal inzien:

'dat zijn ombouw van onze Gereformeerde Belijdenis moet uitloopen op een ernstige ondergraving van die Belijdenis en dus 'door onze Geref. Kerken niet kan worden aanveiard. En keere hij zelf uit overtuighig tot de Gereformeerde leeropvatting terug.

Tot zoover de Gereforme 'Orde Pers, voorzoover ze miji onder de oogen kwamen.

Thans de Chr Geref. Pers „Luctor et Emergo", het blad van den Bond v. Chr. 'Geref. Jongelingsvereenigiagen (Ds v. d. Meiden) zegt:

Wij zien ook in dit boek een teeken van verval. Dit boek verbaast en bedroeft. Even later:

Het oude (goede) wordt omvergeworpen. En er is niets nieuws, want het zijn oude dwalingen in een nieuw kleed.

De schrijver zoeikt den inhoud der Schrift en de Kerk uit den doodenden greep van het formalisme los te maken.

Wij houden een systeem aan, dat bij^ het leven niet past. En dit systeem wordt Tast gehouden, alsof dat de religie, bet geloof zelf is.

De schrijver meent niets anders te verwerpen dan een onhoudbaar systeem, (blz. 11 en 12).

Maar zoo eenvoudig is de inhoud van de nieuwe belijdenis niet.

Had de schrijver den strijd aangebonden tegen het intellectualisme en formalisme van duizenden in onzen tijd, dan ware dit te verstaan. 'Ook zou te verstaan geweest zijn een strijd tegen een systeem in zijn kringen. Maar nu verlaat hij het pad der waarheid.

Gelijk de recensent dat der duidelijkheid, zoolang hij niet zegt, tegen welk „systeem" in de „kringen" van Dr U. deze had kunnen strijden, zóó, dat recensent zulks had kunnen „verstaan".

In 'Ohr. Geref. K'b. Oroningen e.o. zegt Ds Jongeleen, naar hij meent in aansluiting aan den kroniekschrijver in Geref. Theol. Tijdsohiift:

Dat dus de Geref, Kerken de taak ihebben om in de eerste plaats dit boek te w e e r 1 e g g e n. De Geref. Kerk "van 'Zevenhoven kan dan voorloopig stil zijn en behoeft niets te doen en zoodoende is dit boek ook niet te beschouwen, als een verbreking door Dr U. van den eed, die hij bij^ de aanvaarding van zijn ambt heeft afgelegd.

Indien de Geref. KERKEN dit boek moeten WEER­ LEGGEN, waarom heeft dan de Ohr. Geref. KERK het boek van Ds Berkhoff niet „weerlegd"? Dat liet zij aan de Geref. pers over, en haar leden kregen dat niet te lezen; De Wekker neemt liever artikeltjes van Ds Hilbers over aan het adres van iemand, dien zij nu niet meer wilde noemen.... Voorloopig heb it Tan den arbeid van Kerken een andere voorstelling.

Recensent meent:

Als Dr U. de belijdenis beoordeelt naar eigen inzicht, dan is hij hierdoor gaan staan op een SubjectiTistisch standpunt wat altijd zeer ge-Taarlijk is.

Inzake de Schrift:

Voor Dr U. kan de Bijbel dan ook niet zijn Gods Woord, maar staat het zoo, dat alleen is te. stellen, dat Gods Woord e r i n is. Dit is ons jaren lang reeds Toorgehouden door de Ethische theologen.

Ook dit:

Het schijnt mij een stap achteruit en het is dan ook op te merken, dat Dr U. zijn stellingen niet met Schrift en belijdenis üeeft Terduidelijkt, zooals men dat Tan hein zou hebben verwacht.

Dr Ubbink leeft, zou ik zeggen, uit de EfJhische beschouwing der inspiratie.

Inzake de eenheidsbeweging, gelijk Dr U. ze ter sprake gebracht:

Neen, zoo'n al te groote verbroedering als Dr ü. c.s. wil, daar ben ik zeer beTreesd Toor en mijn vaste overtuiging is, dat door deze eenheidsbeweging de wereld niet tot de Kerk, maar de Kerk tot de wereld zal bekeerd worden.

Tot zoover de G h r. Geref. pers.

Eindelijk de pers van de g r o e p - G e e 1 k e r k e n. In 'haar „Toornaamste blad" (Overtoomsche Kerkbode) zegt Ds Vermaat:

Waarheid is, dat er noch in „De Heraut", noch in „De Reformatie" ook maar één artikel verschenen is, dat rustig de grondslagen Tan Dr TJbbink's boek bespreekt en onderzoekt.

Mooi gezegd.

Maar ihet heeft alleen dan 'n beetje zin, als de sohriJTer in staat is, die grondslagen scherp en kort te formuleeren. De Geref. pers betuigt juist, dat de grondslagen er niet zijn, dat de auteur zich telkens weerspreekt. Zoodra Ds V. die grondslagen in enkele formuleeringen zal hebben gepubliceerd, zal ik ze mijn lezers voorleggen.

Maar dan moet de geachte auteur eens minder pikant doen, dan in Tolgend zinnetje:

Als er geen „zintuiglijk waarneembare" kerkeraad is, dan is er in het geheel geen toezicht.

Alsmede in dit wetenschappelijk geredeneer:

Is dit opzicht Tan den groeten opziener misschien niet reëel, slechts een denkbeeld?

Of werkt het alleen door een zintuiglijke waarneembare opziener?

Of wil Christus dit opzidht niet oefenen, als er geen zintuiglijk waarneembare opziener is?

Ds Vermaat weet precies, nog TÓórdat de Classis officieel heeft gesproken, waarom Dr U geschorst werd:

Omdat Dr Uibint ernst maakt anet de uitstorting des Heiligen Geestes „OTer alle vleesch"; omdat hij ernst maakt met het woord: gij' höbt de zaMng van den Heilige; omdat hij zijn beschouwing bouwt op een Pinkstergemeente, Pinkstergave en Pinksterkrac'ht, daarom is hij-geschorst.

't Zal Dr U. waarschijnlijk zélf nog verwonderen. Hoe gemoedelijk Ds Vermaat van den hak op den talc springt, bewijst toch zijn critiek op Ds de Bondt. Deze had gezegd:

Wat heb it te maken met een woord van EUa of Paulus, indien dat woord door den Heiligen Geest hem niet gegeven is? Ik luister alleen naar Paulus, als hij ge­ tot mij spreekt met gezag, door God hem geven."

En nu springt Ds Vermaat ineens van Paulus' gezag zoomaar over óp de kerkeIijke en dan definitieve vastlegging der erkenning van dat gezag:

We 'hebben wel een door de kerk gecanoniseerde bijbel en een door de kerk gecanoniseerde Paulus, maar een werkelijk gecanoniseerde Paulus heeft nooit bestaan.

Indien Ds de Bondt tijdgenoot was geweest van Saulus van Tarsen en hem had kunnen hoeren, zou hij dus gezegd hebben: ik kan niet naar u luisteren tenzij dat gij mij eerst bewijst, dat gij tot mij spreekt met gezag door God gegeven.

Wij zullen er maar niet meer van zeggen.

Eindelijk nog „Woord en Geest". Ds Buskes schrijft:

Dr Ubbink noemt, zooals ik je reeds schreef, Baco van Verulam den wijsgeer van de Reformatie en in overeenstemming daarmee waarheid het kennen van de werkelijkheid.

Ik vind het heel gevaarlijk, den een of anderen filosoof aan te wijzen als den wijsgeer der Reformatie.

Ook dit:

Wanneer je Dr Ubbink leest en je weet verder van niets, dan kan je maar net weten, dat Kant bestaan heeft. En toch was, waar Dr Ubbink spreekt over het karakter van ons kennen, alle reden om ook aan Kant meerdere aandacht te schenken. Je kunt van Baco van Verulam niet inonzen tijd komen, of je moet Kant passeeren, indien je hem tenminste kunt passeeren.

Alsmede:

Dr Ubbink spreekt waardeerend over Karl Barth. 'k Ben er echter zeker van, dat Barth niets van den een of anderen wijsgeer der Reformatie moet hebben, maar ook, dat hij, indien hij kiezen moest, honderdmaal liever met Kant dan met Baco van Verulam zou houden.

Eveneens:

Ik heb den indruk, dat zijn keuze voor het empirisme en de geschiedenisbeschouwing van Baco van Verulam één is met zijn verwantschap aan de phaenomenologen.

De eerste stelling van zijn kentheorie is: ik vertrouw mijn zintuigen. Maar dat mogen wij toch na Kant zoo zonder meer niet zeggen, geloof ik.

Ook nog:

Daar komt nog bij, dat Dr Ubbink de menschheid en haar kennen als een eenheid ziet. En dat de geloofskennis voor hem principieel een zelfde karakter draagt als de kennis in het algemeen. Zoo wordt dan ook zijn geloofsbeschouwing in haar vorm bepaald door zijn filosofische instelling. Geloof is het kennen van de hoogste werkelijkheid Gods.

Heeft Dr Ubbink zijn eigen wegen duidelijk gezien? Buskes zegt:

Dr Ubbink zegt op blz. 82, dat hij gepoogd heeft zich in zijn Proeve werkelijk alleen door de Heilige Schrift te laten leiden.

Het door mij geciteerde is voor mij het bewijs, dat deze poging maar ten deele geslaagd is. Dr Ubbink's boek is niet alleen vanuit de Heilige Schrift te verstaan. Men moet ook zijn filosofische veronderstellingen kennen en aanvaarden.

Ds Buskes heeft ingrijpend bezwaar:

En dan kan ik voor mij zelf tot geen andere conclusie komen dan deze, dat zijn waarheidsbegrip door mij juist ter wille van de Heilige Schrift niet aanvaard kan worden. Waarheid is voor mij iets anders dan kennis van de werkelijkheid. En het is mij onmogelijk te spreken over een eenheid der mensohelijke kennis, van welke de geloofsbelijdenis een onderdeel zou zijn. 'k Meen, dat de geloofskennis een geheel ander karakter draagt, dat zij in geen geval opkomt uit een algemeen menschelijk besef van God.

Zijn artikel eindigt aldus:

Naar mijn gedachte worden Dr Ubbink's uiteenzettingen al te zeer beheerscht door zijn empirisme. Ik kan Galvijn niet zien als een voorlooper vaa Baco van Verulam en van de phaenomenologen. Theologie en filosofie moeten wij principieel uit elkaar houden. Anders gebeuren er ongelukken. Zooals er al zoo menigmaal door de verwarring van deze twee ongelukken gebeurd zijn.

De vredespoging van Ds Boeijinga.

Ds Boeijinga heeft, om den VREDE te bereiken, een open brief gericht tot zijn Ohr. Geref. collega's in Haar. lem. Terecht, want ieder moet bij zijn buurman beginnen. Maar het resultaat? Ik geef het door zooals „Haarlemsch Kerkblad" het publiceert:

Ten opzichte van Ds Bijleveld, met wien ik van meet af aan aan het woord was, kies ik deze vrijze, dat ik zijn stukje voUedig geef, waaronder in noten mijn antwoord volgt.

Eerst dus het schrijven van Ds Bijleveld:

Toen ik dezer dagen aan de drukkerij! kwam bleek mij' dat Ds van Smeden het hierboven geplaatste artikel had gezonden. Ik wilde het geen plaatsje in „Ons Kerkblad" weigeren, ook al, omdat ik 't er hartelijk mee eens ben; maar toch hoop ik, dat als Ds v. S. collega Boeijinga verder iets te schrijven heeft, dat hij het opzendt aan het kerkblad van de Geref. Kerken, want onze menschen zijn over het geheel genomen tegen polemiek ^) in ons orgaan. Trouwens, in de Geref. Kerk alhier zijn er ook wel die hartelijk er naar verlangen, dat Ds Boeijinga eens mag eindigen met zijn hatel^k ^) geschrijf.

Eerst schreef hij een artikel over „Lisse", waarna ik een en ander') in ons blad vertelde van het leven der kerken onderling, zooals ik dat in Lisse had meegeleefd. Daarna komt dat fel*) artikel, waarover hier Ds v. S. schrijft. Hierop antwoord ik beleefd dat ik niet wensch te polemiseeren') en zie nu, in het kerkblad der Geref. Kerken van Zaterdag 14 Nov. staat een open brief aan mijn adres, waardoor hij' alweer een polemiek uitlokt, ja, mij als 't ware er toe dwingt, en dat terwijl ik toch geschreven heb, ") dat ik mijn laatste') woord geschreven heb over deze zaak tegen Ds B. Hierbij blijf ik. Ik gun Ds B. het genoegen om het laatste woord te hebben gehad en ook zijn ingenomenheid') met mijn „vermeende" vlucht uit het concrete.

Alleen als Ds B. misschien ernstig er over dacht om, evenals Ds Wisse") eenige jaren geleden, tot onze kerk over te komen") en nog wat inlichtingen wil'de hebben, dan zou ik hem gaarne van dienst zijn; doch zoo dit niet het geval is ^^) dan acht ik alle geschrijf onnoodig. Jammer van den tijd die er aan besteed ^^) wordt, en van het kerkblad, dat er door ontsierd ^') wordt.

Alleen wek ik de lezers ^*) op om bij Grooten'dorst te Bodegraven, te bestellen „Hebben de Geref. Kerken op de Synode van Utrecht 1905 haar onschriftuurlijke Verbondsbesohouwing veriaten? "

Dit werkje is door Ds Berkhoff geschreven en kost slechts 40 cent. En hiermee is mijn allerlaatste woord") gezegd, al zouden er ook nog 10 brieven van Ds B. komen. Punctum.

Mijn antwoord:

^) Sluit dan uw blad maar. Want polemiek is: strijd. En gaat het zelfs in elke meditatie niet over den s t r ij d der genade tegen de zonde? Is heel het geloofsleven niet „de goede strijd"? De feitelijke twist tusschen onze kerken is toch ook zonde, waartegen gestreden moet worden met de kracht der genade. Niet in onvruchtbaar geharrewar. Doch door eerlijke bespreking van geschilpunten. Daartoe moet de vrede Gods ook uw hart dringen. Waarbij ge u niet verschuilen moogt achter een wensch, zelfs niet achter een bevel, van „onze menschen".

2) Ik wou dat ik hier een zetfout, n.l. het weglaten van een r, kon aannemen. Want mijn schrijven kwam inderdaad uit mijn hart, was h a r t e 1 ij' k. Doch de onvriendelijke kleur van het bijgevoegde woord „geschrijf" verbiedt me helaas deze gissing.

Maar dan heb ik ook recht b e w ij s van u te vragen, dat ik hatelijkheden heb gedebiteerd.

2) U schrijft in uw blad wel na mijn artikelen. Doch uit deze krijgen uw lezers van het eigenlijke noch het een noch het ander te hooren. Is dat niet al te gemakkelijk spel?

3) Wijs u mij' dan toch den brand van die felheden eens aan!

4) Uw wensch wilt ge toch niet maken tot het" . einde van alle tegenspraak?

5) Gaat dit naar den regel: „wat ik geschreven heb, heb ik geschreven"?

6) Het eerste woord over de zaak zelf moet nog komen. Denk eens, behalve andere dingen die ik noemde, aan uw vraagboekje. Ge hebt waarschijnlijk gelezen dat iemand het door mij geciteerde deel met „nonsens" heeft gestempeld.

7) Ver van dien. Die vlucht is juist mijn grief.

8) Geen gelukkig voorbeeld. Sapienti sat.

9) Met proselietenmakeriji voor eigen kerk is u dus tevreden?

10) Ja, dat is Wel het geval. Althans in den eenig goeden zin, welken ook u daaraan moet hechten: dat alleen, die goed gereformeerd zijn, saamwoning begeeren in één kerkelijk huis.

11) Jammer dat u niet inziet uw tijd juist hierin zeer productief te kunnen maken voor den Heere en Zijn kerk.

12) Ik meende, dat vredespogingen de versiering zijn van onzen tijd. Hoeveel te meer op het terrein van de kerk van Christus, boven welke onverpoosd de Kerstklank als gave en „opgave" jubelt: „vrede op aarde".

13) Mijn kinderen losten deze week een p]? ijsvraag op, waarvan de uitkomst was: „Bij het scheiden van de markt leert men de kooplui kennen".

14) Na 40 jaar had ik op een mildere stemming gehoopt. Doch tot mijn groote spijt moet ik dan constateeren, dat zelfs nog in 1931 bij een allergeringste poging om een zondige gedeeldheid op te heffen, zelfs de pink wordt afgeslagen. Het oordeel daarover laat ik met vrijmoedigheid over aan allen die ook inzake de kerk hun Gereformeerde belijdenis vrillen beleven.

En, wat meer is, aan God!

Als ik dat zoo lees dan denk ik aan wat Ds Gillebaard schrijft in „Soestér Kb.":

De klacht: „Ai mij, waar is het sieraad der Bruid? " mag dan geen rethorisohe wending lijken! In dit verband rees de vraag biji me, of de Chr. Kerk niet véél meer macht kon oefenen, en aldus tegen den godslasterlijken stroom weerstand kon bieden, indien broeders van hetzelfde huis niet om ongemotiveerde redenen zich afscheidden!

Over het catechisatieboek van Ds Delleman en Gerritsma.

In „Aaltensche Kerkbode" trekt Ds Delleman nog eens geduchtig aan het jasje van „De Wekker", in verband met de onzen lezers bekende recensie van Docent Van der Schuit:

Hij wijst af mijn beroep op het antwoord van vr 76 der Catechismus. Wat zegt nu Ursinus? „De eerste reden, waarom de kinderen moeten gedoopt worden, is, dat de Heilige Geest ook in hen werkzaam, is en neigt, om te gelooven en Gode te gehoorzamen, al kimnen ze nog niet op zulk een wijze als de volwassenen gelooven."

Zie Ursinus' Schatboek uitg. Spiljardus s.v. fol. 21 II. D.L. I § 17 haalde ik m.i. ook terecht aan. Over de eerste doopvraag is veel geschreven. Ik noem slechts Bavinck, Wielenga en Prof. Biesterveld, wiens werk: „Het Geref. Kerkboek" nog onlangs door „De Wekker" werd gerecenseerd.

Bavinck komt tot de conclusie: Heel de geest en de leer van het doopsfomiulier sluit uit, dat het geheiligd zijn in Christus slechts in uitwendigen, voorwerpelijken zin te verstaan zou zijn. En Biesterveld: Zoo kan de bewniste uitdrukking niets anders beteekenen, dan wezenlijk in Christus ingeplant en dus heilig te zijn.

Heeft men deze conclusies ooit weerlegd?

Volhouden maar — terwille van de arme chr. geref. schapen, die in misverstanden dreigen te verdrinken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1931

De Reformatie | 8 Pagina's