GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kwestie-Ubbink.

Dr C. N. Impeta spreekt zich thans ook uit. In het „Geref. Jongelingsblad" allereerst:

We zullen Dr Ilbbink dankbaar zijn dat hij op crilieke punten waarschuwend den vinger opheft.

Maar we meenen dan óók van hem te mogen verlangen dat hij zich zal beijveren om, wanneer hij zich als gids opwerpt, dan ook alles zal doen wat hij kan om te bewijzen: a. dat hij zeer nauwkeurig den juisten weg weet en dus zich als gids aan Gods volk mag voorstellen en aanbieden; b. dat hij al 't mogelijke zal doen om voor struikelen en wegglijden naar diept3n, in welke de dood loert, te behoeden.

Toetsen we nu zijn boek op dezen steen, dan stelt 't diep te leur.

Even later:

Hij weet maar al te vaak niet wat hij wil. Voorbeelden van tegenstrijdigheden, veelvuldig in dit boek voorkomende, zal ik hier niet opsommen. Zij werden gegeven bijv. in „De Heraut" en „De Reformatie":

Bovendien: als hij opbouwt 'n nieuw huis — of liever, want dit is nog te veel eer — als hij verrolt het huis waarin vroeger allerlei dwaalgeesten hebben gewoond en 't vóór u neerzet met noodiging er intrek in te nemen, dan zegt ge, als gereformeerd christen, in verre de meeste gevallen: dank u; dank u wel.

Samenvattend:

Tegenover onzen losrukkenden, ondermijnenden tijd hebben we waarlijk geen mede-losrukkers en medeondermijners en mede-sloopers, maar bevestigers der waarheid noodig.

Concludeerend:

Indien hij Schrift en Kerk, waarheid Gods en volk Gods liefheeft en men zou hem ervan kunnen overtuigen, in dezen door de classis Woerden gestelden tijd van drie maanden, dat zijn boek ongetwijfeld door hem toch niet gewenschte vruchten draagt, wel, dan-iou hij 't misschien willen terugnemen en aan verdere publicatie onttrekken.

Dezelfde schrijver heeft vervolgens ook in het „Geref. Kbl. Drente en Overijsel" een beoordeeling gegeven:

Hij wrikt meer los dan dat hij bevestigt; hij ontkent meer dan dat hij beaamt; hij ziet leemten en schept leemten; hij vreest gaten en graaft gaten; hij ducht hoogten en bouwt hoogten die onoverklimbaar schijnen; in één woord: hij verliest veel meer dan dat hij iets wint.

Even later: „ ., .

Ik acht zeer vele uitspraken oügereformeerd en meen niet, daar dit zeer klaarblijkelijk is, dat zijn boek opgang zal maken in onze kringen. - En voor den moderne is er weer veel te veel positiefs in om 't zijnerzijds te aanvaarden. Ook 'n man als Ds B u s k e s verklaarde openlijk 't met de uitgebrachte c r i t i e k in. hoofdzaak eens te zijn, maar den positieven opbouw bijkans in geenen deele voor zijn rekening te willen nemen. Ook in de kringen van het Hersteld Verband gaat men dus niet mee.

Dr Kaajan oordeelt in „Utr. Kb.

’t Is wel wonderlijk, dat een geleerd man als Dr Ubbink kan noch wil begrijpen, dat zijn boek, zij het zelfs met de beste bedoeling geschreven. Schrift en Belijdenis op gevaarlijke wijze ondermijnt.

Uit „De Heraut" kreeg ik kennis van wat Dr Kolfhaus zegt in „Reform. Kirchenzeitung":

Het is jammer, dat wij moeten zeggen, dat Dr Ubbink zijn poging met ondeugdelijke middelen gedaan heeft. Hij schenkt ons in geenen deele „de" beloofde nieviwe belijdenis; wat hij ten beste gaf, komt allen, die van de geschiedenis van Kerk en Godgeleerdheid op de hoogte zijn, merkwaardig bekend voor.

Ds Winckel, die Dr Kolfhaus' recensie doorgaf in „De Heraut" vervolgt dan:

Dr Kolfhaus wijst er voorts in zijn recensie o.p, ; dat Dr Ubbink bij wijze van een sprekend voorbeeld, dat de woorden van den Bijbel niet door den Heiligen Geest ingegeven zijn, Hand. 8 : 32 aanhaalt. Lucas zou daar verkeerd aangehaald hebben. „Maar in zijn ijver ontgaat het hem, dat de Kamerling den Griekschen bijbel leest, die Jesaia 53:7 zoo vertolkt als de plaats weergeeft Wanneer het feit, dat alle menschen leugenaars zijn. Dr Ubbink wantrouwend gemaakt heeft, ook ten opzichte van het door menschen geschreven Bijbelwoord, zoodat hij meent, dat hij — op de wijze der geestdrijvers — van den Bijbel zich moet beroepen op het niet in woorden te brengen „Woord" Gods, dan had hij verstandiger gedaan, aan de Apostelen zelven te vragen, hoe deze tegenover het geschreven woord stonden, liever dan zich te verlaten op eigen, gevoelens en op de voorstellingen, die hij zich van de apostelen gevormd heeft."

„In de geschiedenis is Dr U. kennelijk niet sterk, anders had hij niet zoo verward gesproken over de kerkelijke belijdenissen, die hij, trots alle restricties, in den grond voor uitlatingen van enkele personen houdt, waaraan men niet gebonden is. Van zijn onrijpe oordeelen over. Galvijn en Servet zullen wij maar zwijgen. — Gelijk hij zich in de kerkelijke belijdenis over de Schrift niet vinden kan, zonder iets beters daarvoor in de plaats te stellen, zoo is het ook met zijn houding tegenover de Kerk. Onduidelijk van a tot z. Aan de eene zijde wordt het geprezen^ dat de Kerk aan geen hooger gezag is gebonden, en aan den anderen kant wil hij er niet van weten, dat een predikant gebonden is aan de belijdenis en onder toezicht staat van een kerkeraad en gebonden is aan de besluiten eener synode, zoodat de gemeente weerloos aan het goeddunken en het inzicht van den prediker overgeleverd is. Volgens Dr U. is de gemeente een vereeniging van vroom gezinde lieden.... verwonderlijk zijn de eierdansen, die uitgevoerd worden ten bewijze dat Christus en Zijne apostelen geen tucht in de gemeente gekend zouden hebben."

Het stuk van Dr Kolfhaus eindigt met de woorden: „Men stelt de vraag, hoe een theoloog van Gereformeerde afkomst zulk een boek schrijven en tot zulke dwaalleeringen komen kon. De verklaring ligt in zijn theologische denkbeelden en in de gedachten die hij omtrent den mensch heeft. Hij spreekt van Gods immanentie (inwoning) en is overtuigd, dat er een ontwikkeling is van den natuurlijken tot den geestelijken mensch; hy schrijft den mensch Goddelijke bekwaamheden toe, door welke hij de waarheid leert kennen. Hij, die van zulke onbijbelsche vooropstellingen uitgaat, moet ten slotte zoo goddelijk worden, dat hij rechterlijke uitspraken over den Bijbel doet hooren en er aJs prediker aanspraak op maakt, dat hem geen enkele beperking in de uitoefening van zijn ambt opgelegd kan worden. Alle verband met het Gereformeerd geloof en denken is bij hem verbroken. Het teleurstellende boek kan slechts verwarring stichten en tot droefheid stemmen."

Tenslotte neem ik over wat Ds Joh. H. Rietberg in „C& Wachter" schrijft in terugslag op de meening van Ds P-V. Dijk (en Ds Popma van Amersfoort), die we beiden hier aan het woord hebben laten komen:

Hieruit zou dus zijn af te leiden, dat Ds van Dijk meent, dat Dr Ubbink aan de „uitnoodiging" der Synode voldeed.

'k Moet zeggen, dat ik dit niet goed begrijp. Heeft de Synode dan bedoeld: „Schrijf nu maar een boek en publiceer dat"?

'k Vermoed, dat dit geenszins de bedoeling is, maar wèl dit: „Gij hebt nu zoo „vaag" gesproken in den kerkdijken weg; zeg nu toch eens in dienzelfden kerkelijken weg „helder" wat Uw meening is!"

De Synode heeft toch zeker geen oogenblik bedoell het onderteekeningsformulier voor dit geval buiten werking te stellen?

De rij wordt besloten met een opmerking van den heer A. A. v. Ruler in „Vox Theologica", een interacademiaal theologisch tijdschrift, dat tot nu toe een vrij willig voertuig bleek van de gedachten van Prof. Haitjema. Daarin schrijft één van diens leerlingen, de reeds genoemde heer A. A. v. Ruler, dat Dr Ubbink's

dooreenmenging van algemeen-wijsgeerige en reformatorisch-theologische inzichten frappant is en van onberekenbare beteekenis voor alle gedachten in di' werk. Voor de theologische positie beteekent dit.een eenzijdig doordenken op de lijn van den enkelen, geestelijken en daarom vrijen mensch. Natuurlijk! WaJi-. neer de achtergrond van ons theologisch denken de

idee eener dynamische, door de wereld heen trekkende werkelijkheid is — dan moet onze theologie rusten in den menscb, die mee is getrokken in deze wereldbewogenheid en daarom tot geestelijke wasdom (= zelf-.stamdigheid en vrijheid!) gekomen. Maar wanneer de menscb in dit licht wordt gezien, dan kan in zijn .geloofsleven het institutaire ook geen beteekenis krijgen. Noch de Schrift, noch de prediking zijn van con-•stitueerende waarde voor zijn geloof. Het geloof rust niet in den Heiligen Geest, die zich verbindt met het instituut van Schrift en prediking, maar in den Heiligen Geest, die van stonde aan als identiek met de dynamische geestelijke wereldwerkelijkheid wordt gezien.

En daarmee is een belangrijke theologische aangelegenheid, juist van onzen tijd, gemoeid. Want beweegt de theologische bezinning zich juist niet, moeizaam en traag misschien, in de r-iohting van het instituut, waar den modernen, „geestelijken", maar los-geslagen mensch de autoriteit wacht, wel niet de uiterlijke, Roomsche, maar de innerlijke, Protestantsche autoriteit? Daarom stelt dit boek van Dr Ubbink mij teleur. Het helpt mij geen stap in de richting dezer Protestantsche autoriteit. Maar slaat mij er juist van onder weg. En stelt me weer in barre geestelijke eenzaamheid, waar 'k alleen ben met m'n geestelijk bezit.

Me dunkt, een Protestantsche, predikende en belijdende Kerk is iets anders dan Dr TJbbink's wordende werkelijkheid. Ook iets anders dan Dr Kuyper's belijdeniskerk.

Indien men bedenkt, dat „prediken" hier iets anders is dan bij ons, dan zeggen we ook graag op dat laatste „amen".

Eindelijk nog een aanvulling. We gaven verleden week door wat Ds Buskes „verklapte" uit de classicale vergadering" die Dr Ubbink's schorsing noodig achtte. We lezen in „De Heraut" (en andere bladen deelen hetzelfde mee):

He bovenstaande was reeds geschreven, toen we in de R o 11. lazen, dat Ds Buskes' mededeeling niet volkomen juist is. „Met den „discipel van Kampen" wordt bedoeld Ds R. J. v. d. Weerd te Leimuiden. Deze heeft niet tegen de schorsing gestemd, maar zijn stem „V o o r b e h o u d e n". Alle andere Classis-afgevaardigden spraken zich voor de schorsing uit."

Over den Galvinistenbond.

Onze lezers herinneren zich wat over den Galvinistenbond geschreven is. Omdat we indertijd ons beijverd hebben uit alles, wat ter zake verscheen in de pers, in Persschouw te citeeren (gelijk thans inzake Dr Ubbink), geef ik ook hier dit citaat van Ds C. A. Lingbeek in het confessioneel weekblad „De Gereformeerde Kerk" (10 Dec. 1931):

En nu men zoodoende verdeeld geraakte wil men (met wegciifering van het verschil in belijden i s, dat de verdeeldheid verooi'zaakte) zoogenaamd op grond der belijdenis met elkaar weer vereenigen.

Dat nu isi: in een onkerkelijken weg de afwijking van de belijdenis sanctioneeren, althans een wegwerken van het verschil, dat de gedeeldheid bad veroorzaakt, om zoodoende zulke „Gereformeerden", die kerke-1 ij k nog niet in den dwaalweg medegingen, te nopen om dan tenminste in alle andere opzichten zich te laten leiden door een beginsel, dat van de belijdenis afwijkt.

Men kan voor een deel Ds Lingbeek's bezwaar onderschrijven, zonder hem geheel te volgen in zijn argumentatie.

Overigens geloof ik, dat de jongste tijd de van verscheiden kant geopperde bedenkingen heeft gerechtvaardigd. En het nog dagelijks doet.

Ethisch en vrijzinnig.

Onlangs verscheen een bundel jeugdpreeken, waarvan ons blad nog een aankondiging hoopt te geven. Bijna alle schrijvers tiadden den naam „ethisch" voor zich aanvaard. Mij treft, wat „Kerk en Wereld" (vrijzinnig) opmerkt over dezen bundel (m.i. terecht):

Ik moet zeggen, dat ik opnieuw bevestigd ben in mijn overtuiging, dat er heel duidelijk grensverschuivingen plaats vinden. En wel niet alleen, omdat er onder de vrijzinnigen hier en daar wel iets aan 't veranderen is, maar ook — en zeker niet minder — omdat zich onder de ethischen heel wat wijzigt. Ik wil hiermee zeker geen, verschillen verdoezelen, maar er wel op wij zon, dat de cirkel „ethisch" door deze ethischen zelf een heel eind over den cirkel „vrijzinnig" is geschoven, waardoor het gemeenschappelijke stuk heel wat grooter is geworden dan men aan dien kant meestal erkennen wil.

De „Confessioneel beklemde meier".

Prof. Dooyeweerd publiceerde onlangs zijn jongste boek. Ik las het nog niet en wacht me dan ook wel van een beoordeeling. Wèl wijs ik op een artikel in het ethische „Algemeen Weekblad", onderteekend: D. G. Rengers Hora Siccama. Daarin wordt over het boek van Dr Dooyeweerd gesproken met ouderwetsch dédain:

De predicatie handelt over het stuk der afgoderij, in het bijzonder over het humanistische of heidensche denken en het „nog steeds niet aan de mogelijkheid eener Christelijke wetenschap gelooven". Even later:

In de genoemde hoedanigheid eischt hij voor „het Calvinistisch denken" „opnieuw een leidende rol in de kuituur op". Afgezien van zijne innerlijke waarde, door verdraagzaamheid heeft zich dit „denken" nu juist niet gekenmerkt. Als de regententolerantie de

Calvinistische predikanten niet soepel gereden had, dan zou het voor andersdenkenden geen aangenaam wonen geweest zijn in de Vereenigde Provinciën.

Ook dit:

Het is allerminst een zwak moment, als hij zich met welbehagen op eene uitspraak van Calvijn beroept, die, althans in zijne interpretatie, inderdaad „te denken" geeft: voor Calvijn, „ofschoon hij voor Plato nog betrekkelijk de meeste sympathie heeft", was deze „slechts" „Ie pauvre payen". Ja, dat geeft te denken, en zeer zeker over het „gewetensdilemma", dat Dr Dooyeweerd aan „alle Christelijke beoefenaren der wetenschap" stelt: „óf te erkennen, dat niets van hoog tot laag in deze tijdelijke wereld onttrokken is aan de klem der Christelijke religie en dat die religie zich niet tevreden stelt met de rol van decoratie bovenbouw boven een in grond en wezen afgodische wetenschap, öf zich te onthouden van een gebied, waar naar hun diepste overtuiging de vaan van Christus' Koningschap niet fier kan worden geplant".

Eindelijk:

Wat is eigenlijk philosophic, wat is de verhouding van leer en leven, wat is wetenschap, wat is het ware Christendom en het ware Calvinisme, en waar is d e algemeene staatsleer te vinden? Mocht men het met Dr Dooyeweerd over dat alles eens kunnen worden, dan nadert de tijd, waarop over de theoriecrisis gesproken zou kunnen worden, over de „ontzieling" van het staatsbegrip en de „realiteit" van den staat. Wellicht ware het dan echter nog beter, als Dr D. tijd zou kunnen vinden zich aan de rechtsgeschiedenis te wijden, mits niet als confessioneel beklemde meier. •

Dit laatste woord teekent de situatie: het verzet is in de geciteerde passages in den grond gericht tegen de grondgedachte v£ui de Vrije Universiteit.

En daarom is deze hooghartige recensie een „teeken des tijds". Al zou Dr D. fouten maken — wat ik niet kan beoordeelen — daarover loopt au fond in deze recensie-coupures de strijd niet. Men heeft ginds nog niets willen accepteeren van de mogelijkheid van een gereformeerde wetenschap, waarin het geloof het ganse h e denken bindt en vrijmaakt en verbindt.

En daarom is het minder fraaie epitheton aan het slot een gelukwensch waard. Men kan weer eens ontdekken, dat de idee der V. U. nog altijd een skandalon^) is, en verheugt zich er over, dat er weer eens een stem klinkt uit het kamp der V. U., die voor het skandalon-zijn niet terugschrikt. Al zou deze stem eens overslaan, of doorslaan, zij zingt in elk geval weer een vergeten lied: gereformeerd-w! i 11 e n-wezen-over-heelde-linie.


1) Steen des aanstoots.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 december 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 december 1931

De Reformatie | 8 Pagina's