GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een oorkonde omtrent Christus' vonnis?

Dr A. Kuyper Jr schrijft in „Geref. Kb. Rotterdam":

Men heeft meermalen gevraagd of het doodvonnis, waarmede Pontius Pilatus den Heere Jezus veroordeelde tot den kruisdood, nog bewaard is gebleven.

Destijds ontving Ds C. L. F. van Sclielven voor de „Geldersche Kerkbode" een afschrift van dit vonnis. Een lezer had het gevonden in de „Wekstem" W Mei 1877.

Dit wordt er dan van medegedeeld:

Bij het uitgraven der oude stad Aquilia in Napets 1810 is gevonden het oorspi-onkelijke doodvonnis uitgesproken onder Pontius Pilatus over Jezus Christus In een oude vaas van wit marmer.

Door den Commissaris van Wetenschap in het l^'ran sche leger is dit uit het Hebreeuwsch vertaald en luidt als volgt:

„Uitgesproken vonnis door Pontius Pilatus, Gouverneur over Beneden Galilea, tegen Jezus van Nazareth, die gekiniisigd zal worden.

In het jaar 17 des keizers Tiberius Caesar, op den 27en der maand Maart in de stad van het heilig Jeruzalem, tervrijl Anna en Caipsa, priesters zij" en offeraars voor het volk van God.

Pontius Pilatus, Gouverneur van Beneden Galile*' gezeten zijnde op zijn Residentszetel van de Pra^lóry, ' veroordeelt Jezus van Nazareth, om aeui h"'

kruis opgehangen te sterven, tusschen twee deugnieten, omdat de groote en luide stem des volks zegt: Jezus is een verleider.

Hij is twistzoekend. Hij is vijand van de Wet. Hij noemt zich „de Zoon van God". Hij noemt zich „de Koning van Israël". Hij is in den tempel gegaan en werd gevolgd door hen, die palmtakken droegen in het heiligdom; daarom:

Ik Pontius Pilatus, beveel den opperhoofdman Quillius Coinelius, den veroordeelde naar de strafplaats te brengen, en aan ieder, wie het ook zij, rijk of arm, is hierbij verboden de voltrekking van dit vonnis te verhinderen.

De getuigen, die het vonnis onderteekend hebben zijn: Daniël Robany, loana Robany, Rafael Robany, Capen een burger. Jezus zal lüt de stad geleid worden, door de poort Struenes."

Bovenstaand is gegraveerd in koper, aan de keerzijde staat: „Een gelijkluidend stuk wordt gezonden naar eiken stam".

Wij geven dit door zooals wij het vonden. Voor de echtheid kunnen wij niet instaan.

Het Romeinsche recht was zeer formeel, en wij kunnen ons wel voorstellen, dat het doodvonnis, waar Pontius Pilatus als rechter zijn handteekening onder zette, er zoo zal hebben uitgezien,

Wel weten we, dat er ook nog een ander afschrift van het doodvonnis bewaard wordt, waarin de tekst ietwat anders luidt. In hoofdzaak komt het op hetzelfde neer.

Calviuistenbond en „Standaard".

In „De. Wachter" betoogt Ds Rietberg:

Nu heeft „De Standaard" in het nummer van Maandag 29 Febr. j.l. wèl een gedeelte overgenomen van het artikel van Ds Schilder tegen Prol. Grosheide; maar met géén woord wordt gerept van het noemen van den naam van Ds Schilder, waartegen deze toch geprotesteerd had in „De Refonuatie" van 26 Febr.

Misschien komt „De Standaard" er nog op terug. Wat zeker te wenschen is, omdat dit blad toch niet den indruk moet wekken, alsof er eenigszins sprake is van stemming maken tegen een pei-soon. Laat men op zijn argumenten ingaan!

Volkomen juist. En wat dat „overnemen" betreft: •het zakelijke bleef er juist uit...

Over den Bond zegt dezelfde auteur:

Maar zoudon zij met Dr Ubbink in den Calvinistenbond hebben kunnen samenwerken juist op den grondslag van de Drie Formulieren van Ë e n i g h e i d ? Het is immers niet te denken, dat dit mogelijk geweest zou zijn. Maar waar was dan de Calvinistenbond gebleven? Als een huis, dat tegen zichzelf verdeeld is, zou hij uiteengevallen zijn.

En, met alle hoogachting voor Prof. Grosheide, die consequentie hebben de oprichters van den Bond niet gezien. Anders waren ze tot stichting — in dien vorm — niet overgegaan.

Als zij wel de consequenties van hun optreden gezien hadden, zouden zij niet de Drie Formulieren als grondslag genomen hebben, maar bepaalde punten waarin allen het eens waren.

Dr K. Dijk zegt in „Haagsche Kerkbode", drie vragen te willen stellen:

lo. Heeft de critiek den Bond „doodgemaakt" of staat het niet zoo, dat zulk een „verbroedering" geen levensvatbaarheid in zichzelve had en moest doodgaan? 2o. Wat is van meer gewicht, dat het „Nederlandsche Calvinisme" een rol van beteekenis speelt in de internationale beweging of dat dit Calvinisme waakt, worstelend waakt voor het zuiver-houden van eigen beginsel? En 3o. durft Prof. Grosheide vol te houden, dat met de mannen, die ik boven noemde, saamgewerkt kan worden tot verbreiding van de geref. waarheden? Ik behoef niet te zeggen hoe ik over deze dingen denk, maar ik wil gaarne mijn critiek van lO.SO herhalen. Zelfs scherper dan toen.

Voorts, inzake „De Standaard":

Ds Schilder wijst in „De Refonnatle" er op, dat „De Standaard" hem alleen genoemd heeft als criticus op genoemden Bond, en mijn naam verzweeg, en hij meent, dat dit gebeurd is, omdat ik medewerker hen aan „De Standaard" voor de „soms helaas als ongevaarlijk beschouwde rubriek: Uit de Schrift".

Neen, niet omdat, doch „ondanks", zei ik. Vervolgens:

En voorts, in de rubriek-Kerknieuws heb ik Schilders lot gedeeld. Toen door enkelen betoogd werd, dat de Synode van Assen zelf het boek van Ubbink bad uitgelokt, werden deze historisch-onjuiste artikelen opgenomen, maar mijn vei-weer, dat in extenso in „De Heraut" heeft gestaan, werd geen plaats waardig gekeurd.

Het gaat er niet om, dat Dr Dijk of Schilder niet genoemd worden natuurlijk, maar dat eenzijdig bericht wordt, en, a 1 s men eenmaal een onderwerp vrijwillig aansnijdt, dèn niet de beide meeningen, doch bij voorkeur de dissidente of dissident-lijkende. Men vergeet soms, wie „De Standaard" hebben groot gemaakt, en wie alleen het blad kunnen b 1 ij v e n in 't leven houden, en zin geven.

Kwestle-Ubbink.

Prof. Dr G. Ch. Aalders vervolgt in „Het Ouderlingenblad" zijn bespreking. We lezen:

Dr Ubbink loochent zoowel de Goddelijke instelling van de kerkelijke ambten, als het disciplinaire karakter van de kerkelijke tucht.

Wat het eerste van deze beide punten betreft. Dr Ubbink verklaart uitdrukkelijk: „We kunnen dus niet zeggen, dat God bepaalde ambten direct of indirect heeft ingesteld" en ..we kun : en dus in de gemeente van Christus eigenlijk niet spreken van eenig Goddelijk ambt". De ambten, die er in den uitwendigen kerk-vorm, dat wil dus zeggen in het kerkelijk instituut, zijn, hebben dan ook alleen bestaansrecht „om practische redenen". Dit hangt hlennee samen, dat hij dezen geheelen uitwendigen kerk-vomi niet als door God geboden ziet, maar slechts beschouwt als een „voor practische doeleinden nuttige en noodige kerkelijke organisatie". Zie bldz. 318 van zijn boek.

Dat Dr Ubbink hiermee in lijnrechten strijd komt met onze belijdenis, is gemakkelijk in te zien.

Verwezen wordt naar art. 30 der Conl. En naar de Schrift. Daarna naar art. 32. En Zondag 31. Gevraagd wordt:

Hoe is het mogelijk, dat iemand met een gevoelen als Dr Ubbink op dat punt is toegedaan nog kan meenen Dienaar des Woords in onze Gerefonneerde Kerken te kunnen blijven!

Even later:

Wij verwijzen naar de overbekende plaats voor de kerkelijke tucht, Jezus' Woord in Matth. 18 : 15—17, die hiermee eindigt „en indien hij ook der gemeente geen gehoor geeft, zoo zij hij u als de heiden en de tollenaar". Maar Dr Ubbink zegt „hier is geen enkele gedachte, ook maar in het geringste, dan door inlegkunde, aanwezig van eenige formeel kerkelijke pi-ocedure of afhouding van het Heilig Avondmaal, door eenige kerkelijke regeering" (bldz. 288). Dus dit diepernstige woord van den Heiland zou volgens Dr Ubbink beteekenen, dat de gemeente zulk een persoon wel moet beschouwen als er niet meer bij te behooren, maar hem er overigens toch stillekens bij moet laten blijven en hem in al de voorrechten van de leden der kerk moet laten deelen? Gevoelt Dr Ubbink hier zelf niets van de ongerijmdheid van zijn opvatting? Indien wij iemand hebben te beschouwen als heiden en tollenaar, dan hebben wij hem ook als zoodanig te behandelen. Dit heeft de Heere Jezus bedoeld, en wie er dat uit wegneemt, die holt dat geweldige woord eenvoudig uit, zoodat het al zijn beteekenis en kracht verliest.

Het slot van Prof. Aalders' bespreking luidt:

We zouden er ons zoozeer in verheugen, wanneer hij ridderlijk zijn dwalingen kon erkennen. Maar — indien Dr Ubbink bij zijn meeningen volhardt, dan zien wij geen anderen uitweg, dan dat hij zijn ambt als Dienaar des Woords in onze kerken verliest, hetzij — en dat ware het royaalste van zijn zijde — door vrij%villig heengfian, hetzij door ontzetting uit zijn ambt.

Behooren Dorcas en Daniël in de comedie?

Docent Van der Schuit heeft weer werk. „De Rotterdammer" van 17 Maart bevatte dit bericht:

„Dorcas" en „Daniël".

Gisteravond heeft de Chr. Geref. Meisjesvereeniging „Dorcas" haar zesjarig bestaan en de Chr. Geref. Jongelingsvereeniging „Daniël" haar achtjarig bestaan gecombineerd gevierd in de Chr. Geref. Kerk alhier.

Nadat de verelagen waren voorgelezen werd de avond verder doorgebracht met zang, orgelspel en het opvoeren van samenspraken.

Nu moet de docent niet draaien: als het stuk, dat hij onder de i-ubriek „de comedie" rangschikte, toen hij van tien of elf namen er drie wilde uitzoeken, daar toe behoort, dan dient zijn bezorgde hoofd, gedachtig aan zijn algemeene woord over „h e t spelen van rollen" naar Dorcas en naar Daniël publiek te wijzen. Want, nog eens, alle menschen staan onder één wetstafel. Eens uitkijken naar wat het bestuurslid van den Calvinistenbond zal zeggen tot toelichting. Het bericht is hem reeds gezonden, door een ander.

Recepten tot den vrede.

Docent Wisse van Apeldoorn heeft onlangs tot den vrede ons geroepen. Prachtig. Wij zullen hem niet laten schilderen, dat is niet aardig, laat staan, christelijk, maar hem met aandacht volgen.

Thans kunnen we een recept tot vrede, uit zijn eigen apotheek bereid, den lezers voorleggen.

Want in „De Wekker" schrijft de auteur een recensie over Boston. Een ouden schrijver.

Toen Kampen nog zijn Ds Wisse had, en wij, de spelers in de comedie, volgens „De Wekker", hem nog eens vroegen voor ons te spreken in het studentencorps, heeft Ds Wisse Boston grondig aanbevolen. Het verslag der rede ligt nog in mijn lessenaar: het subjecte en het subjectieve element in de prediking. Die Boston, nu, dat was wat.

Sinds is de dominee chr. geref. geworden. En docent. Nu komt er weer een uitgaaf van dien Boston.

Maar nu? Nu moet de aanbeveling van reserves worden voorzien. Er is blijkbaar iets veranderd, met dien Boston. Of — Ds Wisse yan eertijds is dieper in de kennis ingeleid. Wij lezen althans nu in „De Wekker":

Uit streng dogmatisch, wetenschappelijk theologisch oogpunt beoordeeld, dan rijzen hier en daar wel eens vragen en opmerkingen. Is 't wel altijd even helder en duidelijk? Als Boston leert, dat het verbond der genade is gemaakt met Christus en in Hem, met de uitverkorenen alleen, dan rijst alweer maar de vraag, wat verstaat men onder dat maken. Men krijgt dan een verhandeling, die we het verbond der verlossing zouden noemen. Maar Boston zegt, dat dit één en hetzelfde is.

Hierna wordt er aan herinnerd, dat één der apeldoomsche collega's 't andere zegt dan Boston. Men mag volgens dien anderen apeldoomschen docent Christus niet het Hoofd van het genadeverbond noemen. En de collega's hebben boven Boston's graf thans vrede: de Kamper lezing schijnt niet meer erkend te worden. Immers:

En dit is van de zijde, waar men Boston omhelst in dit punt, nog niet weerlegd.

Dat laatste is wel een vergissing: , fie Reformatie" b.v. heeft weerlegd (Dr Kraan), maar dat doet er nu niet toe.

We lezen verder: Als Boston leert, dat alleen de uitverkorenen de bondelingen zijn, en men gaat dan maar goed na wat Boston er mêe bedoelt, n.l., dat die de bezitters der geestelijke weldaden worden (of zijn), ja dan zal daar wel niemand iets tegen hebben. 'Wij Chr. Geref. althans zeker niet.

Als Boston dan elders zegt: dat het onze „p 1 i c h t" is Gods verbond aan te grijpen en men wist niet, dat B. dit zei, wel lieve mensch, stel je voor, dat in „De Wekker" b.v. eens stond: wij zijn verplicht het verbond aan te gr ij pen: ik kan me indenken, dat er wel zouden zijn, die zeiden: ha, daar heb je alweer de arminiaansche zuurdeesem; maar nu Boston het zegt...! ja wel, maar wat Boston daaronder verstaat, dat lost alles goed op. Precies, zoo is 'took met de Christelijke Gereformeerden. Men gelieve de bedoeling te veretaan. Zoo ook als Boston beredeneert, dat Christus, dus dat de Middelaar (en bij Boston zelfs hoofd van het genadeverbond genoemd) dat die Christus nu, versta wel, een testament heeft gemaakt, en dit „gelegateerd" aan de verloren familie van Adam enz.; en (zegt B.) die nu gelooven, die krijgen ook de genieting, en die de genieting niet krijgen, die derven dezelve niet, omdat het hun niet gelegateerd is, maar omdat ze niet gelooven, — zelfs zegt Boston, dat de geloovigen door het geloof moeten e i s c h e n. Men gevoelt als B. dit alles zoo zegt, zal 't er maar op aankomen, hoe Boston dit b e d o e 11; merk ik daar niet op, dan kan men B. allicht van Remonstr. inkmipsels verdenken. Niets, geen woord hoor. Want 't blijkt duidelijk, hoe dit eischen, dit conditioneele, dit legateeren, enz. enz. bedoeld wordt.

Kortheidshalve gezegd, net precies zooals alle Christelijke Gereformeerden b.v. het bedoelen, als zij spreken van de noodzakelijkheid van gelooven ca. — Er moge al eenig verschil van gevoelen zijn over de vraag, of Christus ook hoofd van het genadeverbond zij, óf de Middelaar; maar op deze hierboven genoemde punten kan het goed lezen en bestudeeren van Boston verhelderend werken voor zoovelen, die aJ dergelijke taal als 't b.v. in Chr. Geref. geschriften staat, verdacht achten.

Ook uit dat oogpunt dus aanbevolen.

In deze schoone taal wordt dus duidelijk gezegd: beste, chr. geref. schaapjes. Boston zegt wel dingen, die gij niet gewend zijt, en die, dank zij onze eenzijdigheid, en ons half-stellen der problemen, u als ketterijen tegenklinken; maar: als gij maar wat geduld hebt, en dan leest, wat deze man bedoelt, wel, beste schapen, dan kunt gij met dezen herder best u vinden.

De zaak is weer in orde. Naar alle kanten. — Prachtig, zeggen we nu. Een schoon recept tot vrede. Lees inplaats van Boston: Kuyper. Of: Menigerlei Genade. Of: de Gereformeerde Kerken. Of: Utrecht 1905. Vraagt steeds, gij arme schapen, wat daar nu eigenlijk wordt BEDOELD, wel, wel, dan krijgen we dadelijk den vrede, dan komt Ds Wisse terug, dan hebben we voor 1934 nog net op tijd een onverkwikkelijk schouwtooneel voorkomen, en dan lacht zelfs „De Wekker" om wat Ds Jongeleen, ook chr. geref., schrijft in de „Gron. Kerkbode" (chr. geref.):

Er was tusschen Christelijke Gereformeerden en Doleerenden geen eenheid in geloofsleer. Ook hier hadden de bezwaarde broeders volkomen gelijk en de Synode van 1892 heeft deze broedera geen recht gedaan.

Lees Kuyper in dezelfde stemming als den ouden Boston... Want alle menschen zijn onder één wetstafel gebracht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 maart 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 maart 1932

De Reformatie | 8 Pagina's