GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een echte Amsterdamsche Jongen.')

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een echte Amsterdamsche Jongen.')

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Al op de Ouwe Schans Daar heb je de spokendans.

Zóó begint een liedje, dat dagteekent uit 1833 of eenige jaren later, toen de Oud© Schans t© Amsterdam een tijdlang in opspraak is geweest door een spookhistori©, w©lk© later bleek een grap geweest te zijn.

Hier nu werd op 27 Augustus 1833 Willem Hendrik Gispen geboren. Dus wel echt in hartje Amsterdam.

De Schans toch was oorspronkelijk een verdedigingswerk uit de ©erste helft d©r zestiende eeuw, met torens en blokhuizen. Toen in het eind© vaa die eeuw dit gedeelte binnen de stad getrokken werd, is er slechts één toren overgebleven, de Montelbaenstoren.

De kade langs het verdedigingswerk heette dan ook oorspronkelijk „de kade van Montelbaen". Na de vergrooting, toen de werkelijke schans alleen nog maar in de herinnering van oudere tijdgenooten voortleefde, ging men die kade aanduiden als „de oude Schans"j en nog een eeuw later werd di© naam allengs ook toegepast op de overzijde.

De buurt zelve, welke in de zeventiend© eeuw grootendeels uit scheepswerven bestond, en eerst langzamerhand met gewone huizen bezet werd, vertoont in haar aanleg nog zeer sterk haar oorspronkelijk karakter.

De overkant van de Oude Schans heette tot ver in de zeventiende eeuw, en misschien nog wel later. Uilenburg, van welk eiland het den westelijken buitenrand volgt.

Ja, een eiland is Uilenburg, gelegen tusschen de Oude Schans, den Rapenburgwal, de Uilenburgergracht en den Houtkoopersburgwal.

't Is het hartje van de Jodenbuurt. Hier vonden op het einde der zestiende eeuw de uit Spanje en Portugal uitgeweken Joden een toevluchtsooird. Ook werden hun hi©r aanstonds die neringen toegestaan, die in onafscheidelijk verband stonden met hun godsdienstig geloof, zooals het boekdrukken, het slagersbedrijf, de apothekerij, het handelen in kruidenierswaren, in hoenders ©n slachtbeesten en in oude en nieuwe kleeren. En het zijn inzonderheid de Uilenburgers, die eeuwenlang van vader op zoon deze en dergelijke neringen hebben uitgeoefend. Reeds terstond als ge over de Markerbrug op Uilenburg aanloopt, wordt ge dan ook getroffen door de drukke bedrijvigheid van kooplieden en straatventers.

Welnu, in deze karakteristieke Jodenbuurt groeide onze Willem op. Reeds vroeg greep hij hier in 'tvoU© menschenleven, en waar hij 't pakte vond h^ 't interessant.

Overigens was hij als eenigst kind in 't ouderlijk huis wel wat eenzelvig en teniggetrokken.

Zijn eerst© onderwijs ontving hij in een onhygiënisch keldertje op de Oude Schans, waar, wat men in het Amsterdamsch dialect heel onfatsoenlijk noemt, een „poppescheitschooltje" werd gehouden.

Toen hij ongeveer 10 jaar oud was, begonnen zijn ouders een affaire, en wel een kruidenierswinkeltje. Willem moest nu vaak boodschappen rondbrengen en kwam zoo vanzelf nu meer op straat. Wat genoot hij dan van het Amsterdamsche volksleven met zijn vele komische tooneeltjes. Want de — tengevolge van een val! — gebocholde Willem had, zooals g©woonlijk menschen met dit lichaamsgebrek, een aangeboren zin voor het komische.

Ook haalde hij nu met andere straatjongens guitenstreken uit. En als dan een „boutje" (politieagent), dien hij geplaagd had, hem te pakken kreeg, en hem een paar meppen met zijn stok gaf, beloofd© Willem, dat hij het nooit weer doen zou, als de „koperslager" hem maar losliet, en dan was de justitie verzoend, terwijl Willem een gezicht zette, of hij 't niet helpen kon.

De voddenraper, di© 's morgens vóór dag en dauw de vuilnishoopen doorzocht, werd door Willem en zijn kornuiten altijd weer begroet met den poëtischen naam van „morgenster".

En dan was daar d© nachtwacht, di© bij onraad of braaad met een ratel sloeg. Maar ook maande hij de burgerij om voorzichtig te zijn tegen brandgevaar, en gaf tegen het nachtelijk uur aan, , door zijn brand-en uur-roep, waarmee hij 's avonds om tien uur begon te galmen: „Bewaar je vuur en kaarsje wel; de klok heeft tien". Daarom zingt ook het oude liedje:

Als de klokke tien uur slaat, Dan loopt < ie ratelwacht op straat.

En Willem was er vaak getuige van, hoe di© nachtwachts in den wintertijd (den langen schanslooper aan, en het gezicht verborgen onder de kleppen van de karpoetsmuts) 's avonds vóór tienen aan de huizen aanschelden, en bij het opengaan van de deur met gedempte, schorre stem bromden: „De wacht om een turrevie". En was de lange turf, met of zonder fooitje, gegeven, dan ging hij in den grooten zak, dien de wachts bij zich hadden. En met den zak op den rug gingen zij nu verder, naar het huisje aan den hoek van de straat of gracht, waar zij met hun beiden den nacht doorbrachten bij den ijzeren pot met kolenvuur, waarboven een koperen ketel met koffie hing.

Als wazige schimmen in den 'December-schemer verborgen op den hoek van een druilerige straat zangen de nachtwachts Kerstzangen; b.v. „Stille naclit, h©ilige Nacht", en van Kerstmis tot en met Nieuwjaar, ook wel tot Driekoningen, nog andere liederen.

Trouwens, het was destijds gewoonte, om op de openbare straat psalmen of gezangen te zingen. Dit geschiedde door mannen en vrouwen, soims met begeleiding van een draaiorgel; door so^mmlgen heel mooi, door anderen h©©l l©elijk. Men vergist zich echter wanneer men meent^ dat dit godsdienstig straatlied een vorm van evangelisatie of zingende evangelieverkondiging was. Het geschiedde louter om den brood©. Wie een goede stem had en d© koralen zuiver zingen kon, verdiende zoodoende niet zelden een drie gulden daags.

Toch is door dit straatgezang, ondanks de zangers, wel eens het Evangelie verkondigd.

Zoo stond eens voor het kruidenierswinkeltje van de familie Gispen aan de Oude Schans een jonge, gebrekkige man, die met een schoone, indrukwekkende stem het laatste vers van den zeven-en-twintigsten psalm zong:

Zoo ik niet had geloofd, dat in dit - leven Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou. Mijn God! waar was mijn hoop, mijn moed gebleven? Ik was vergaan in al mijn smart en rouw. Waoht op den Heer, godvruchte schaar! houd moed; Hij is getrouw, de Bron van alle goed; Zoo daalt zijn kracht op u in zwakheid neer; Wacht dan, ja wacht; verlaat u op den Heer.

Vader en moeder Gispen verkeerden destijds in zeer drukkende levensomstandigheden. Want de affaire ging van lieverlee achteruit. Maar dit op straat gezongen lied maakte vooral op moeder Gispen een zichtbaren indruk. Willem hoorde haar tot zijn vader zeggen: „die man zingt net, of er wat in is; 'tis of hij er kennis aan heeft".

Ook Willem zelf ontving meermalen een indruk van zulk straatgezang, en volgde dan geruimen tijd den zanger of de zangeres. ZoO' hoorde hij eens op 'n avond ©en jonge vrouw voor de deur van een Jood, met een heerlijke stem, GezaUjg 65 zingen:

'k Heb Jezus lief! Hij is mijn licht en kracht, Waarheen ik mij in angst en droefheid wende; Och wierd alom dien Redder uit ellende, Van mij, van elk, die hulde toe gebracht!

Onvergetelijk bleef voor den jongen Willem wat er gedurende dat zingen in hem omging. Hij dacht aan den Jood, die den Heer nog geen hulde bracht, en hij gevoelde een diepe beho'cfte, dat „alom dien Redder uit ellende", door hem en elk „hulde" mocht worden toegebracht.

En dan het 4de vers:

'k Heb Jezus lief! Hij leidt mij langs zijn pad. En stiert daarop mijn kinderlijke schreden. Hij ziet vooruit het wank'len mijner treden, En, eer ik val, heeft Hij' mijn hand gevat.

Willem ging dien avond met groote blijdschap in 't hart ter ruste, vervuld van de gedachte:

'k Heb Jezus lief! Hij leidt mij langs zijn pad, enz-

RULLMANN.


') Dank zij de groote bereidwilligheid, waarmee de predikanten Ds W. H. Gispen te Scheveningen en Ds J. Gispen te Groningen, mij inzage verleenden van verschillende belangrijke documenten, ben ik in staat hier een levensschets van wijlen hun vader te geven. — J. C. R. , , , .

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Een echte Amsterdamsche Jongen.')

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's