GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PRESSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PRESSCHOUW

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Al weei een stap vooruit.

„De Standaard" schrijft:

Door Prof. J. A. du Plessis (niet te verwarren met Prof. J. du Plessis, van Stellenbosch), van Potchefstroom, is een rectorale rede gehouden, waaraan we het volgende ontleenen:

„Ons beskou die Gereformeerde Kerke as die mees suiwere openbaring van die Kerk van Christus en dat daarom in engere sin kerkverband alleen kan bestaan tussen Gerefonneerde Kerke of gemeentes, en waar buite die kerkverband van die eie Gereformeerde Kerke 'n ander kerkverband in dieselfde land is, wat eweneens verklaar dat hulle Gereformeerd is, mag 'n skeiding tussen sodanige Kerkgroepe ook nie gedek word deur die pluriformiteitsbegrip nie. Op een plek kan nie twee of meer Kerke, wat saam bou op een en dieselfde fondament van die waarheid, wees nie en in een en dieselfde land kan nie twee Gereformeerde kerkverbande geskeie van mekaar leef nie.

In die geval van so 'n geskeie lewe kan alleen die onderskeiding van suiwer en onsuiwer die deurslag gee en is dit die plig van elke gelowige om hom in kerkverband te voeg by die suiwerste openbaring van die Kerk. God kan alleen pluriformiteit in die lewe roep en nie mense nie."

Wat die onderscheiding van „zuiver en onzuiver" betreft: de confessie spreekt van „kerk" en „secte". Dat is duidelijker. „Secte" is iets anders dan „sectarische gezindheid", dit vergete men niet; ik kan van een „secte" spreken, zonder ook maar één persoon te veroordeelen.

De bioscoop, zooals ze is.

Ds Meijster schrijft in „Geref. Kb. Rotterdam":

„Houdt uw kinderen uit de Moscoop". Wie zegt dat? Welke duisterling durft zooiets aanraden? Ik zal het u vertellen.

Deze uitspraak is gedaan op een conferentie van bioscoopdirecteuren te New-York, door een Directeur van een bioscoop-theater, het zoogenaamde Heokscher theater. Deze man had brieven ontvangen van verscheidene ouders, die zijn meening vroegen aangaande den invloed van de cinema op kinderen. Hij deelde nu op de conferentie mede, dat hit voor die ouders niets anders had dan deze waarschuwing : „houdt uwe kinderen uit de bioscooptheaters".

Aischeiding en Doleantie, en de vaderen vau den hervormingstijd.

Ds J. V. d. Sluijs schrijft in „Goudsche Kerkbode":

Van Hervormde zijde worden èn Afscheiding èn Doleantie veroordeeld, ja zonde geacht. Schuilt daaronder niet dikwijls droeve onkunde? Hoe toch zijn de Hervormde gemeenten ontstaan in de 16e eeuw? Toen waren de christelijke kerken onder het juk van Rome. Door de Gereformeerden zijn toen èn hier te lande èn elders beurteUngs beide wegen van Afscheiding en Doleantie bewandeld. Waar ze kans zagen, om de plaatselijke kerk als zoodanig om te zetten, bleven ze in hun kerk en maakten die kerk van Rome los, zonder een nieuw tastituut op te richten. Maar kon dit ter oorzake van de macht der geestelijikheid of van de overmacht der Overheid niet, dan aarzelden ze evenmin om uit hun geïnstitueerde kerk waartoe zij behoorden, uit te gaan, en op nieuw terrein een nieuwe geïnstitueerde kerk op te richten. Het laatste kwam biJna altoos voor in Polen en Bohemen, Italië en Spanje, in Frankrijk en een deel van ons eigen land, het eerste stelsel daarentegen werd bijna overal in Zwitserland en Duitschland gevolgd, in Schotland en Engeland en voor wat de tweede periode van onzen worstelstrijd aangaat, in ons eigen vaderland.

Als in „De Gereformeerde Kerk" een lezer aan Ds Lingbeek de vraag voorlegt, hoe hij zulke opmerkingen van „Gescheidenen" moet beantwoorden, dan ben ik benieuwd hoe deze „Mede-Gescheidene" daarop reageeren zal. Antwoord zal er natvmrlijk zijn.

Het speciale van den tekst.

Prof. Hoekstra schrijft in „Geref. Theol. Tijdschrift" over de prediking. Ook over „algemeene" waarheden;

Met algemeene waarheden raakt men spoedig uitgepreökt, men blijft niet frisch, en men laat het Woord Gods niet tot zijn recht komen in de bediening. De H. Schi'ift is een organisme, waarin elk lid een sï)e.ciale waarde heeft op de plaats, die het inneemt. Een lid van den vinger heeft een andere beteekenis en werking als een lid aan den teen van een voet. Homiletische exegese bestsiat in de eerste plaats dus hierin, dat de prediker laat uitkomen, welke de waarde van de speciale gedachte in het verband van den tekst is.

Wanneer ge op deze manier speciaal preekt, geeft ge den zin der woorden weer en benadert ge dichter de bedoeling, die de auctor primarius nl. de H. Geest met de woorden heeft gehad. Ge wordt daji bewaard voor exegese, die een te sterk persoonlijk karakter draagt en voor inleggen in plaats van uitleggen. Aan Inlegkunde kan ook de predikant doen, die zuiver is in de Geref. belijdenis en op wien uit het oogpunt van preeken-orthodoxie nooit eenige aanmerking behoefde gemaakt te worden. Oe beschermt u zelf voor mottoprediking. En mottoprediking — de radio getuigt er van — bestaat nog maar al te veel bij predikanten van orthodoxen huize. Bij mottoprediking kiest men liefst een korten tekst en hangt daaraan allerlei zelf gekozen ideeën buiten het tekstverband op. Het lijkt soms mooi, maar is geen bediening des Woords.

Hiertegenover wordt dan de „homiletische exegese" gesteld.

De homiletische exegese bestaat in de eerste plaats in het onderzoek naar het speciale van den tekst. Sommige predikanten uit vroegeren tijd hebben dit wel eens nagelaten en zóó gepreekt, alsof elke tekst een algemeene waaj-heid bevatte. Ze namen een tekst uit Jesaja en preekten er over alsof deze in Romeinen stond. Het milieu van den tekst werd geheel verwaarloosd.

Zal men de homiletische exegese in de bediening des Woords tot haar recht laten komen, dan is noodig het gansche verband, waarin de tekst voorkomt, nauwkeurig te exegetiseeren en den inhoud van de geheele pericoop zich helder voor den geest te stellen.

Deze verwijzing van wie algemeenheden ontgaan wil naar de Schrift is een weldaad. Want anders vervalt men soms in preeken met het jongste krantenberichtje, een verwijzinkje naar een of anderen heer of dame uit de „litteratuur", of repetitie van de een of andere oratorische wending van een schrijver, hier of daar. Dan nog liever gezonde en nuchtere algemeenheden

De Opbouwschool.

„Het Zoeklicht" schrijft:

Ik heb juist een Berliner Tageblatt aan het station gekocht en lees daar ia de lUustrirte Beilage, wat een zestienjarige vertelt van een „Opbouwschool"; dat zijn scholen waarin de leerlingen mogen denken en moeten denken, waar men een andere meening mag hebben dan de leeraars, zonder te moeten hooren : „Hoe oud ben jü ventje? Als je zoo oud bent als ik, zal je wel anders praten !"

Het doel dezer scholen bestaat ook niet daarin, dat de leerlingen de meeningen van den leeraar, maar hun eigen mogelijkheden leeren kennen. De leerlingen kiezen zelf uit, in welk vak ze willen onderwezen worden, hebben hun tooneelvoorstellingen, bokspartijen, voordrachtenuurtjes, enz. De bijgevoegde plaatjes laten o.m. ook zien, dat de onderwijzers en onderwijzeressen .... „in de schoolbanken zitten".

De Wekker en de „comedie".

Docent Van der Schuit schrijft in tweeder instantie, in verband met de samenspraken van chr. geref. jeugdvereenigingen:

Nu zal ik heusch niet beginnen met te trachten het verschil aan te geven tusschen dergelijke samenspraken en comedievertoon als waarop ik doelde.

Hier wordt dus verschil geconstateerd.

En wordt het eerste artikel van denzelfden schrijver onderstboven geworpen: dit had alleen eenigen zin, als er gee n verschil bestond.

We hebben „De Wekker" dus eindelijk — al is het dan maar in een tusschenzinnetje — waar we het blad wilden hebben.

Dat dit feitelijke terugnemen niet zoo heet, en dat tegenover anderen het verschil verdoezeld wordt, dat tegenover eigen menschen schoorvoetend wordt toegegeven, — dat zullen we nu maar laten rusten.

Sprekende over samenspraken, haalt het blad een oordeel aan van wijlen Van Lingen:

Men bedenkt zoo vaak gesprekken, voert een paar personen sprekende in, personen, die alleen in de verbeelding bestonden, en verdichte woorden, welke nooit zijn geuit. Men vindt die in Tijl Uilen-.s p i e g e 1, tusschen, ik meen, kwik en kwak, in Gideon, tusschen Knop en Knap, in De kleine Opwekker, tusschen Neeltje en Bram, in Schortinghuis tusschen begenadigde, Ongeoefende, enz. Maar hoe ^dierbaar mij ook andere Schortingbuis moge wezen, ik heb een afkeer van dien vorm. De gesprekken zijn niet aldus gehouden, de vorm is onwaar, is leugen. De Heere, Die het onheilige in het offer haat, moet ook van het onware kleed een afkeer hebben, hoe kunstvol het ook moge zijn, waaronder men ziJn waarheid wil binnen leiden. De Heere ziet niet alleen op den inhoud, maar ook op den vorm, en de God der waarheid eischt in beide waarheid."

Hier komen dus niet alleen Bart en Kees van „De Saambinder", maar ook ettelijke catechisatieboekjes, zelfs de catechismus onder het oordeel (want die onderstelt des Zondags leermeester en leerling, die er dan niet zijn).

Waar men al niet toe komen kan, als niet onderscheiden wordt.

De kenmerken van een „bloeiende" gemeente.

Dr Geelkerken schrijft in „Overtoomsche Kerkbode":

De gemeente, de kerkeraad, de overgebleven predikaat zullen met Gods hulp, trouw en krachtig de schouders zetten onder hetgeen er voor het gemeentelijk samenleven en samenwerken in die periode gedaan moet worden. Het huis-en zieken-bezoek zal geregeld voortgaan, de catechisatie's zullen flink bezocht worden, de kerkdiensten zullen over groote opkomst niet te klagen hebben, de collecten zullen week aan week van onze offervaardigheid getuigenis afleggen, het onderling verkeer der gemeente zal de omgang ziJn van broeders en zusters in Christus, kortom wij willen samen er onder 's Heeren zegen voor zorgen, dat deze kerk, als straks Ds Buskes mede zijn krachten aan haar weer gaat geven, in bloeienden toestand verkeert.

We hebben ook wel eens gelezen, dat al de hier opgesomde kenmerken met „bloeienden toestand" niets te maken hadden, 't Was zelfs farizeeuwsch, zulke kenmerken te zoeken. We verblijden ons over dezen terugkeer.

Het „barbertje" van Augustinus.

In „De Groene Amsterdammer" komt deze correspondentie voor in de rubi'iek van Charivarius:

BARBERTJES.

R. te G. schrijft :

De meeste menschen zeggen altijd Rougeon-Macquart. Er ziJn er zelfs, die het schrijven! (cf. Gisene No. 2860, van 26 Maart 1932, p. 5.). 'Ofschoon Zola's familie Rougon Sr. heet. Is dit soms ook een barbertje !

En is „credo quia absurdum" niet een „reuzen barber"?

Ik zie er niets barbersch in. Augustinus bedoelt, dat alleen het ongerijmde geloofd moet worden; het andere wordt begrepen.

Augustinus? Of TertuUianus?

Maar overigens moeten we over deze exegese nog eens nuchter nadenken.

De scheppingsdagen.

In het „Leidersblad" schrijft Prof. Aalders:

Wij zullen daarom de derde opvatting voor de juiste moeten houden, welke aan werkelijke dagen denkt, dat wil zeggen aan een telkens herhaalde lichtstraling, welke door het intreden van duisternis werd begrensd en daarom telkens zoowel morgen als avond had. Men is nog wel eens gewoon deze opvatting aldus te formuleeren, dat de dagen van Gen. 1 gewone dagen waren of dagen van 24 uur. Maar dit is beide ongetwijfeld onjuist. Dagen van 24 uur waren het daarom niet, wijl, zooals we zagen, het begrip „dag" in Gen. 1 duidelijk als een onafgebroken lichtstraling wordt ingevoerd, terwijl aan de z.g. dagen van 24 uur de gedachte ten grondslag ligt, dat lichtstraling en duisternis als een eenheid worden saamgevat, het etmaal, in het Hebreeuwsch altijd uitgedrukt door „dag e n nacht". Gewone dagen waren het ook niet, want, voor zoover als men deiarmee bedoelt, dat ze op dezelfde manier werden afgebakend als de dagen, waarmee wij plegen te rekenen, d. w. z. naar de wenteling van de aarde om heiar as, ten gevolge waarvan het gedeelte waar wij ons bevinden beurtelings naar de zon toe of van haar af is gekeerd, gold dit althans van de eerste drie dagen zeker niet, omdat eerst op den vierden dag de zon en de maan werden gesteld om scheiding te maken tusschen den dag en den nacht, en om tot teekenen te zijn tot gezette tijden en tot dagen en jaren (Gen. 1:14). Dit is zóó duidelijk, dat ieder het begrijpen kan. Daar komt nog bij, dat de dagen van Gen. 1 werkdagen Gods zijn, dagen waarop God Zijn scheppingsarbeid volbracht, en dat ze ook daarom zeker niet als gewone dagen kunnen worden aangeduid. Men bedenke toch, dat de schepping een geheel eigensoortig, majestueus werk Gods is, dat met niets anders is te vergelijken. Wil men aan de dagen van Gen. 1 een nadere qualificatie geven, dan doet men in ieder beval beter van buitengewone, dan van gewone dagen te spreken.

Uit dit gezegde vloeit tevens voort, dat men niet in staat is, ook maar iets o^mtrent den juisten duur van de scheppingsdagen te zeggen. De Heilige Schrift zelf laat er zich met geen enkel woord over uit. Zij zegt alleen, dat het zes dagen waren. Maar naar welken maatstaf de duur van die dagen zou moeten worden gemeten, daarvan meldt ze ons niets. Alleen waarschuwt ze ons, dat wij ons niet zouden vermeten aan die scheppingsdagen den maatstaf aan te leggen, waarnaar wij tegenwoordig de lengte onzer dagen meten (en die, gelijk we allen weten, in verschillende tijden van het jaar verschillend is; bovendien is die op denzelfden tijd op verschillende punten van den aardbol ook weer verschillend). Want zij leert ons nadrukkelijk, dat, toen God den eersten dag maakte, die maatstaf nog niet gold.

Wij moeten ons deze dingen goed indenken en ze terdege vasthouden. Want dit is de eenige manier om in betrekking tot het vraagstuk van de scheppingsdagen, waarover al zoo dikwijls en helaas vooral met allerlei bijbedoelingen, geschreven en gesproken is, tot helder inzicht te komen. Hiermede lïlijven wü zuiver op den bodem van het getuigenis der Heilige Schrift en dat is de eenige vaste grondslag. Tegenover het moedwillig misverstand van enkelen, alsof de ontkenning van de mogelijkheid om den duur der scheppingsdagen te bepalen, hetzelfde zou zijn als liet verdedigen van de tijdperken-theorie, zij nog met klem naar voren gebracht, dat die dagen evengoed korter kunnen geweest zijn dan onze allerkoriste winterdag. Maar — of ze korter dan wel langer waren, wij weten er niets van. De Heilige Schrift houdt dit voor ons verborgen, en wij moeten niet wijzer willen wezen dan de Schrift.

Wij begonnen dit artikel met te zeggen: e toebereiding van de wereld of tweede schepping vond plaats in zes dagen. Dat beteekent, dat de schepping vaJi hemel en aarde, waarvan sprake is in Gen. 1:1 buiten die zes dagen valt. Het zal duidelijk ziJn waarom-Als de eerste dag eerst begint met de formeering van het licht, moet de schepping van hemel en aarde van - Gen.. 1 : 1 daaraan voorafgaa, n. Men heeft dit punt menigmaal tot een vraagpunt gemaakt, en dat zeer

verschillend beantwoord. Maar nauwkeurige lezing en overweging van den tekst van Geia. 1 leert onwedersprekeljjk, dat de schepping van hemel en aarde, die in het eerste vers vermeld wordt, op zichzelf staat, en dat eerst daarna de zes scheppings dagen volgen, waarin de algeheele toebereiding en ordening van de wereld plaats vindt.

Dit is de opvatting, die ook door ons blad tegenover „De Wekker" is volgehouden, en die, o.i. terecht, terecht haar dilerama (24 uur of anders geen „werkelijke" dagen) afwijst. En deze opvatting is vrij van alle gekunsteldheid; waarvan ik dezer dagen nog eens een merkwaardig staaltje aantrof in een boekje van Th. Burchardi, (Paradoxa, Wiesbaden, 1888, S. 4) volgens wien aan den schrijver van Genesis de openbaring omtrent de schepping' waarschijnlijk niet door woorden, maar door een visioen werd meegedeeld, een visioen, waarin dan het beeld der verschillende ontwikkelingen voor het geestesoog van den schrijver voorbijtrok, terwijl dan daarbij de onderstelling werd geopperd, dat door de indeeling in dagen de „pauzen" worden aangegeven, die het eene visioen van het andere zouden

Het lastige plaatje.

Marnix schrijft in „Groninger Kerkbode":

Deze week verscheen in de „N. Rolt. Grt." een prentje van het feest, dat in Madrid werd gevierd ter gelegenheid van den jaardag der revolutie in Spanje: een socialistische revolutie. Op dat plaatje zag men links den president Azana, een rood heer, en rechts zijn vrouw, mevrouw Azana, deelend in de glorie van haren man. Verder vond men bedenkelijk veel militaire petten op het plaatje. Het onderschrift luidde: Mevrouw Azana leest de opdracht voor bij het overreiken van een vaandel aan een corps artillerie.

Hetzelfde plaatje versoheen in de sooiaal-democrafische pers. Maar men was daar met dat vaandel en die artillerie natuurlijk wat in verlegenheid.

Men strijdt immers voor den vrede en voor de ontwapening. En nu, een roode president, een socialistische revolutie en — artillerie-regimenten en overdracht van vaandels en redevoeringen van de vrouw van den president.... Dat was gevaarlijk. De „bewuste arbeiders" mochten eens aan het denken raken. Dat was gevaarlijk.

Maar men is vindingrijk. Zie, daar stond nu onder het plaatje te lezen: grootsche herdenking van den jaardag der revolutie. Een geweldig feest. Mevrouw Azana — leest een oorkonde voor. Tableau!

Het was generaal Duymaer van Twist, die dat vermakelijke staaltje ontdekte. Hij kwam in de vergaderzaal der Tweede Kamer. En liep met veel pret van den een naar den ander. Hij liet de Kamerleden eerst het onderschrift in de „N. Rott. Grt." zien en daarna dat van de „Vooruit".

Sociaal-democraten, die er bij geroepen liepen geërgerd weg. werden,

De anderen lachten zich tranen. . . .

Zoo iets nadoen, dat is nu wereldgelijkvormigheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

PRESSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1932

De Reformatie | 8 Pagina's