GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De innerlijke gedachte van het Esperanto.

In „Kerk en Wereld" (Vrijzinnig) schrijft Ds H. de Jonge:

De Innerlijke Gedachte van het Esperanto is een schoone, een goddelijke gedachte. Maakte Jezus Christus onderscheid? Hij kon een Samaritaan prijzen boven den priester, als hij maar mensch was, met hart voor anderen, ook al was die ander dan een Jood. Voor Paulus waren Joden en Grieken en 'ïtomeinen immers ook één. Als ze maar geloofden. En zoo zagen wij: als zij maar God liefhebben boven alles, en hun naaste als zichzelven — en die naaste, is in de wereld der Esperantisten evengoed de Belg als de Duitscher^ evenzeer de Franschman als de Amerikaan.

Hier wordt toch wel wat al te gemakkelijk heen^ geredeneerd over de problemen der taalfilosofie; b.v. over den samenhang tusschen volk en taal, en de doorwerking daarvan in wetenschap, kunst.

De Achilleshiel van (Sod.

Uit een Schriftbeschouwing (waar, dat doet niet ter zake):

God grijpt hem aan in de sterkte van z'n zondigen aard, die als in boetetranen wegsmelt, maar hij grijpt God aan in z'n Achilleshiel, in het zwak van z'n eeuwige Waarheid en Trouw, het eenige, maar dan ook het onfeilbare middel, om a 11 ij d over Hem te zegevieren.

Ik bedoel geen ci'itiek, maar alleen een demonstratie van de eigen moeilijkheden van beeldspraak, en van anthropomorphismen, die niet uit die van den bijbel voortgekomen zijn. De lezer heeft natuurlijk zoo begrepen, dat het gaat over Jakob aan den Jabbok, PniëL

Boven-kerkelijkheid, of nieuwe kerk?

Onder het opschrift „Waar het op uitloopt" geeft Dr-Van Es in „Leeuwarder Kerkbode" eerst een bericht van et Ned. Chr. Persbureau verder:

De op 5 Dec. 1897 opgerichte Stadsevangelisatie „Jeruël" te Gouda besloot in een op 18 April j.l. gehouden buitengewone vergadering om de vereeniging om te zetten in een Vrijen Evangelischen „Kring" met het doel zoo te komen tot de stichting van een Vrije Evangelische gemeente met in de toekomst een eigen predikant.

Men meldt ons, dat deze omzetting geen principiëele verandering beteekent. Het voornemen bestond reeds lang, om dezen stap te doen en de arbeid van „Jeruël" bewoog zich reeds lang in deze richting, zoodat bijv. op de vergadering van den Bond van Vrije Evangelische gemeenten in Nederland in 1931 de aansluiting van den kring te Gouda reeds door Ds Joh. van Petegem, predikant te Hilversum, kon aangekondigd worden. De omzetting is met algemeene stemmen er thans doorgegaan. De financiëele toestand van de wordende gemeente is goed; ze heeft reeds dadelijk een mooi eigen gebouw.

Vervolgens teekent het blad hierbij aan:

Het is misschien eens goed daarop te wijzen. Er zijn van die bewegingen tegenwoordig, die de houding aannemen van boven alle kerkelijk verschil te staan, en eindigen met een nieuwe kerk te stichten. De zich noemende Vrije Evangelische Gemeenten schijnen in deze richting een bijzonder groote activiteit te ontwikkelen. We hoorden zelfs van een verdeeling van het land in bepaalde districten, waarin de actie dan aan bepaalde predikanten zou zijn opgedragen.

In hoever dit juist is, laten we rusten. Het zal echter wel geraden zijn juist deze beweging in het oog te houden. Ook van andere hoogst opmerkelijke verschijnselen werd ons mededeeling gedaan, waarop we ook een volgende maal eens het licht willen laten vallen.

Gereformeerde menschen hebben wel den naam van in zulke dingen goed de oogen open te hebben.

Kan dit in dit opzicht wel van allen gezegd worden?

Om over na te denken. Copie stond, gelijk men begrijpt, in „Geref. Kerkbl. Leeuwarden".

„Rijkelijk veel macht van menschen".

Dr K. J. Brouwer schrijft in het „Algemeen Weekblad":

De missionaire predikanten van de zending der Gereformeerde Kerken op Midden-Java hebben zich bij de instelling van den M. A. niet doen vertegenwoordigen. Deze wordt in het door hen daarover gepubliceerde stuk eenigszins tendentieus „Synodaal bestuur" genoemd. En een hunner, Ds van Dijk, schrijft er over: „Het doet ons leed, dat aan die organisatie zulk een vorm werd gegeven, dat daardoor o.i. de plaatselijke Kerken van haar rechten en vrijheid worden beroofd, en aan menschen (een bestuur) een macht gegeven wordt in de Kerk des Heeren, die hun niet toekomt".

Het is daarom niet ondienstig hier te zien, hoe het in-de zending der Gereformeerde Kerken toegaat.

waar de vraag van kerkformatie op Midden-Java ook reeds lang aan de orde is. De gang van zaken is daar deze. Wanneer er op een plaats een genoegzaam aantal geloovigen is — ik volg de woorden van de zendingsorde der Gereformeerde Kerken — en er onder hen gevonden worden, die voor de'ze diensten eenige gaven hebben ontvangen, wordt tot het instellen van die diensten — van ambtsdragers — overgegaan. Maar daartoe is eerst noodig het advies van de Dienaren des Woords op het zendingsterrein en wanneer dat gunstig luidt, stelt de Gereformeerde Kerk hier te lande, die den Dienaar des Woords van het ressort, waar de nieuwe kerk gesticht moet worden, uitgezonden heeft, de diensten in. De zendende kerk is het dus, tenslotte — bijv. de Gereformeerde Kerkeraad in Delft of Amsterdam of Heeg — die beslist, of er al of niet zal worden overgegaan tot kerkformatie, want de zendende kerk drijft missie. Voor wie gelooft, dat door den Kerkeraad en door de adviseerende Dienaren des Woords steeds Gods stem spreekt, is natuurlijk alles in orde. Maar voor wie dat niet gelooven kan is er toch ook in deze wijze van doen rijkelijk veel macht van menschen, die invloed oefent in de Kerk des Heeren.

Men versta mij goed: ik zeg dit volstrekt niet uit zucht tot critiek, maar slechts om te doen gevoelen, hoe netelig hier de vragen zijn en hoever de Javanen die in deze kerkelijk-gereformeerde schemata worden opgevoed, straks zullen afstaan van hun Oostjavaansche broeders en hoe moeilijk hier één ongedeelde Javaansche kerk zal groeien.-

Het bezwaar ging niet over „macht" (men kan ook zeggen: invloed) van menschen, maar over „macht..., die hun niet toekomt". Heel wat anders dus. En dan is hier een „macht", die dient, want ze legt het erop toe, zich zoo gauw mogelijk terug te trekken.

„Kerk, met of zonder hoofdletter.

Dezelfde auteur zegt in hetzelfde artikel:

Daarmee ben ik tegelijk bij een ander punt aangeland. En weer bij een, waar kerkelijk-Gereformeerden een eigen standpunt innemen. Een Javaansche kerk. Ziedaar de samenkoppeling van het nationale en het christelijke. Is die geoorloofd? Op de jubileumconferentie van den Ned. Ind. Zendingsbond heeft Dr van Andel in een uitvoerig betoog dit ten sterkste ontkend. Refereerend over Wezen en Vorm der Kerken op het Zendingsveld heeft hij o.a. deze twee stellingen verdedigd. Rasverschil mag niet leiden tot afzonderlijke kerkvorming. De Kerk als de nieuwe menschheid onder Christus als Hoofd is boven rasverschil verheven. En: De Kerk mag niet worden gebonden aan en bepaalji^ door en gevormd naar de nationaliteit. Ten onrechte legde de Meeting van Jeruzalem 1928 nadruk op het nationaal karakter van de „jongere Kerken". De Kerk is naar haar aard niet nationaal of internationaal maar supra-nationaal.

Voor mijn besef is hier weer de zoo dikwijls voorkomende hopelooze dooreenhaspeling van Kerk en kerk. Temeer omdat in een vorige stelling deze woorden voorkomen: De plaatselijke afstand en het taalverschil noodzaken thans wel tot afzonderlijk kerkelijk samenwonen, doch zijn geen factoren van het geestelijk leven en brengen geen wezenlijk verschil tot stand. En in de toelichting is dan nog eens te lezen: Een Kerk... een integreerend bestanddeel van de Algemeene Kerk enz., zoodat het verschil van Kerk en kerk wel ter sprake is gekomen. Ik acht het dan ook van groote beteekenis, dat Ds van Dijk bovengenoemd in het debat heeft gezegd: „Het is onjuist te spreken over wezen en vorm van de kerken, terwijl men feitelijk op het oog heeft de Kerk, het lichaam van Jezus Christus.

Als er een Kerk met een hoofdletter is, dan moet •deze altijd haar recht behouden. En mag hetgeen hier als „Kerk" en „kerk" onderscheiden wordt, niet worden gescheiden. Vooral niet, als het om opstelling van beginselen voor de practijk te doen is.

Misbruik van anderer eerlijkheid.

In een allerongelukkigst artikel van den heer Schotel in het „Chr. Geref. Jongelingsblad" heeft deze het ook over de gereformeerde kerken. Letterlijk schrijft deze heer:

Welke levens-en wereldbeschouwdng wordt dadr dan zoo goed beveiligd? Die van de Christelijke vrijheid inzake tooneel, hasardspel. Zondagsheiliging soms? Heerecht daar dan de rust, de stabiliteit? Of gaat de verschuiving naar „links" van daaruit nog verder door? Laat Prof. Grosheide maar even het antwoord geven.

Dan volgt een citaat over de waarschijnlijke kinderbeperking.

Het is hier reeds uitgesproken, dat de studie van Dr Sanders onder de „calvinisten" ook de chr. gereformeerden heeft gerangschikt. Een reden, om voorzichtig te zijn. Maar het feit, dat althans de geref. pers er eerlijk over spreekt, wordt nu zoo uitgebuit. Wereldgelijk-•vormigheid. Een citaatje uit Novalis, die trouwens een ketter van de bovenste plank was, doet aan dergelijke kwaadsprekerij niets af.

Organist en eeredienst.

In het door ons blad reeds aangekondigde orgaan i.Organist en Eeredienst", no. 4, schrijft de heer Van der Paauw:

Zullen wij gaan praten over ons werk in de Geref. Eeredienst, dan hebben wij ons eerst af te vragen: wat is de juiste opvatting van de Geref. Eeredienst.

Hoe de Geref. Eeredienst opgevat moet worden, heeft de kerk uit te maken. En alleen als wij uitgaan van die door de kerk beleden opvatting, kunnen wij principieel gaan spreken over onze taak als organisten in de Geref. Eeredienst.

Dat opzettelijke oriënteering op dit gebied geen overbodige luxe is, valt wel te constateeren uit het „Rapport inzake de Herziening der Liturgie en het Vraagstuk van Het Kerkgezang" aan de Amhemsche Synode 1930, waarin ik op pag. 51 e.v. dit lees: „...In het alge-„meen genomen zouden zij (Deputaten) der synode „niet aanraden zich te mengen in een zaak, die zeker „wel beteekenis heeft voor de liturgie, maar toch zoo-„zeer van musicalen aard is, dat de synode beter „doet met zich van een uitspraak te onthouden en „deze gansche aangelegenheid in de vrijheid der ker-„ken te laten. Onze synodes hebben zich nimmer in „deze dingen gemengd. Zij hebben wel bepaald, wat „in de kerken gezongen zou worden, maar nimmer „iets besloten over de melodieën, welke daarbij te „gebruiken zouden zijn. Evenmin maakten zij eenige „bepaling over de wijze, waarop deze melodieën ge-„zongen zouden worden. Hoewel dit oorspronkelijk „zeker rhythmisch was, is het even lang aanhouden „van alle noten in gebruik gekomen zonder eenige „kerkelijke beslissing, en evenmin viel ooit een besluit „over den duur van de noten, of men langzaam dan „wel vlug zou zingen..."

Dat alle muzikale vraagstukken, die ter synode komen, dezelfde weg gaan, ligt voor de hand, zoolang de kerken niet de beschikking hebben over een instituut, dat in staat is over dergelijke aangelegenheden een muzikaal bevoegd en kerkelijk betrouwbaar rapport uit te brengen.

En hierin ligt dan ook de tweede reden, waarom onze vereeniging moest beperkt zijn tot organisten bij de Geref. Kerken.

Alleen zoo zullen vrij eenige verwachting mogen hebben, dat de kerken ons in de toekomst zullen gaan erkennen als de Vereeniging van hun eigen organisten, waarvan de kerken op breeder terrein nut kunnen hebben. Alleen maar, een en ander vraagt van onze leden persoonlijk en in de Ver. band diepgaande en steeds voortgaande studie der kerkelij k-muzikale vraagstukken.

Daartoe geve God ons lust en bekwaamheid, opdat wij ook op dit terrein de lijnen zuiver mogen trekken, d.i. naar Zijn Woord.

Ik hoop zeer, dat in de toekomst een gezond verkeer tusschen „de kerk" en deze vereeniging mogelijk zal zijn, en begroet ook daarom haar verschijnen nog eens met blijdschap.

Het Friesch in de kerk.

In „De Nieuwe Rotterdammer" schrijft een medewerker iets over het gebruik van de Friesche taal in de kerk, gelijk dit nog steeds door velen verdedigd en gepropageerd wordt. We lezen o.m.:

Dr Wumkes heelt in zijn laatste betoog (Ochtend-Wad van Zondag 17 April, blad D) hot goede woord gebruikt, toen hij sprak van de „volkstaal", waarvoor men zijns inziens de school noch de kerk mag sluiten. Maar de „volkstaal" in den hier door Dr Wumkes bedoelden zin beperkt zich niet tot het Friesch en mag niet met het Friesch worden vereenzelvigd.

In zijn roman „De goede moordenaar" beschrijft Antoon Coolen het sterfbed van een eenvoudigen dorpsbakker. Als de pastoor komt, vertroost dit bezoek den zieke vooral, omdat deze geestelijke spreekt in zoo'n mooie, deftige taal met ongewone en daardoor plechtige en geheimzinnige woorden. Deze gewijde taal is het Nederlandsch, hetzelfde Nederlandsch, dat een dienaar van de kerk, hij zij dan predikant of pastoor, tot nog toe ook bij zijn Friesche parochianen pleegt te spreken. Tegenover deze officiëele kerktaal staat dus niet alleen het Friesch, maar ook het Peelsch. En evenzeer het Overbetuwsch uit Cremer's novellen, het Amsterdamsch uit Querido's Jordaan, het Zeeuwsch, Groningsch, Drentsch en Noord-Hollandsch.

Zelfs zou men in Friesland met het Friesch de „fellevende Friesche ziel" nog niet kunnen bevredigen. De „Luwarder" kan immers eenzelfde recht doen gelden op de taal, waarin hij voelt en denkt en er bestaat een belangrijk verschil tusschen de hartespraak van een Biltker, een Franeker en een eilander van Vlieland of Schiermonnikoog.

In hetzelfde nummer, waarin Dr Wumkes zijn laatste betoog plaatste, komt een beschrijving voor van een godsdienstoefening in vier talen. Maar hoeveel talen zou een voorganger wel noodig hebben wanneer hij op de vrijze van Dr Wumkes ten overstaan van alle Nederlandsche Hervormden Pinkster zou willen houden?

Want de Peelwerker blijft niet in de Peel en de Fries niet in Friesland. De Nederlandsch Hervormde gemeenten zijn, in Friesland gelijk overal elders, samengesteld uit een gemengde bevolking. Waarom zou een te Sneek geplaatste belastingcommies met een „fel-levende Geldersche ziel" niet evengoed het recht hebben in zijn eigen taal te worden toegesproken als de Friesche zuivelbewerker, die te Schagen aan een fabriek zijn brood verdient? Zal de eerste zich door een preek in het Sneeksch niet evengoed in zijn diepste zielsbehoeften verwaarloosd gevoelen als de laatste door een preek in het Schagensch?

Wie in dit opzicht recht wil doen, zal een Babylonische spraakverwarring ontketenen en tot loon van zijn moeite ervaren dat summum jus ook hier weer summa injuria is.

Zoover ik zien kan, wordt hier juist geargumenteerd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1932

De Reformatie | 8 Pagina's