GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Pluriformiteit.

Ds M. B. van 't Veer schrijft in „Geref. Kb. N.Br. en L." over de neiging, om de kerkelijke scheuren goed te praten met den naam van „pluriformiteit". We lezen:

Wanneer een geestelijke eenheid zich realiseeren gaat in en onder menschen, dan moet dat openbaar worden, zichtbaar.

En hier komt nu de groote moeilijlfheid. De Kerk van Christus, die een geestelijke eenheid is, openbaart zich nu in haar zichtbaren vorm als een verdeelde en verscheurde kerk.

Dit nu kan nooit goed zijn. Alle disharmonie tusschen wezen en vorm is zonde of gevolg van zonde. De kerk openbaart niet naar buiten, wat ze werkelijk is: een eenheid in Christus.

In die verdeeldheid hebben wij dus werking van de zonde te zien.

En in een zonde of een zondigen toestand mogen wij nooit berusten. Daarom is ook veroordeeld die gemakzuchtige houding, bij velen, die de vele kerkinstituten normaal vinden, het niet meer als zonde zien en daarom ook het streven naar eenheid niet kennen.

Veroordeeld vooral, als wij die verscheuring goedkeuren, bevorderen zelfs, of misschien nog door een kerkje stichten vergrooten.

't Is de eisch van Christus, onzen Koning, dat wij onze geestelijke eenheid zichtbaar manifesteeren zullen. Dat is ook een gebod! En wie naar dezen eisch niet hoort, kan zeker nog wel een kind des Heeren zijn, maar dan toch een ongehoorzaam kind.

Die eisch des Heeren moet weer voor ons leven gaan.

En moet voor alle geloovigen weer ernst worden! Men spreekt ook veel over de pluriformiteit van de kerk. En daarmee wil men dan die verdeeldheid vergoelijken, ja, als iets noodwendigs en zegenrijks voor de kerk aanmerken. De waarheid Gods zou te groot, te rijk zijn dan dat ze in één kerk tot volle openbaring kon komen, en waar nu de eene kerk meer nadruk legt op diè zijde van de waarheid, een andere kerk weer een ander punt belicht, en zoo vele kerken en richtingen van verschillende zijden die rijke waarheid der Goddelijke openbaring benaderen, vormen ze samen pas de Christelijke kerk, waarin d e waarheid Gods wordt gevonden.

De waarheidselementen zijn dus gedistribueerd. De eene kerk mag iets meer hebben dan de andere, maar in alle kerken en secten vindt men een (door anderen vaak vergeten) waarheid, en hiermee is hun bestaansrecht gegeven. Ja, hun bestaan is een zegen voor de Christelijke kerk in het algemeen, omdat zij ieder op hun wijze meewerken tot volledig uitdragen der Goddelijk-rijke openbaring.

Bij deze pluriformiteitsgedachte is er niet meer te spreken van ware en valsche kerk. Ze zijn alle waar — voorzoover in alle waarheids-elementen zijn. Ze zijn alle valsch — voorzoover in alle dwalingen voorkomen. Hoogstens kan men nog spreken van wat meer of minder zuiver, maar geen enkele kerk zal toch de pretentie mogen voeren de ware voortzetting te zijn van de eerste Christelijke kerk, en andere kerken stempelen tot dwaal-of scheurkerken.

't Is de hooggeroemde zegen van de pluriformiteit! - ^ Maar wij kunnen niet krachtig genoeg tegen deze valsche, kerkverwoestende pluriformiteitsidee opkomen. Het dient tot een bedekking van onze kerkzonden. Daarmee kan men goedpraten voor zich zelf (en men poogt het te doen voor God) die verscheuring van het lichaam van Christus, die eigen werk des duivels is. Want alleen de zonde verscheurt, maar God en Gods werk snoert bijeen. Zoo bezien is deze pluriformiteit een vloek.

Natuurlijk erkent de schrijver wel een zekere „pluriformiteit", maar dan geheel anders:

Zeker, er is pluriformiteit. Maar een geheel andere.

Niet een eenheid-verscheurende, maar een eenheidopenbarende pluriformiteit.

In de rijke verscheidenheid, die God heeft neergelegd in de schepping, heeft Hij getoond, dat de eenheid niet mag verstarren tot eenvormigheid. We ijveren dan ook nooit voor een uniforme kerk. Dat is het Koomsche beginsel, maar die starre eenheid, die Rome zoekt in zijn hiërarchie van den paus, kan niet

de gewenschte vorm zijn. De kerk zal zich in verschillende tijden en verschillende landen anders openbaren.

De kerk in het Oosten zal steeds een ander aspect vertoonen dan de kerken in het Westen. Zoowel in vorm, als ook naar haar belijdenisschriften. Maar daarin schuilt geen tegenspraak.

Telkens komen nieuwe stemmen de op dit punt heerschende verwarring breken.

Over de „geestelijke basis".

Ook „De Wachter", Ds Rietberg, verzet zich tegen wat „De Wekker" schreef inzake het lijdelijke wachten op eenheid, tot deze „geboren" is. We lezen:

De geschiedenis van de Afscheiding en van de Christel. Gereformeerde Kerk tot 1892 spreekt boekdeelen.

Naar den mensch gesproken was het samengaan en kerkelijk samenleven van de verschillende groepen der Afscheiding een onmogelijkheid, maar onze vaderen kenden hun roeping: ze wisten, dat ze bij elkander behoorden, èn — zij kwamen ook bij elkander!

En wat was er later niet een gedeeldheid, die tot scheuring dreigde over te gaan! 'k Behoef alléén maar te herinneren aan dé namen Van Velzen én Brummelkamp. En toen heusch niet, zooals sommigen meenen, om kleinigheden. Neen, men noemde dat toen ook dogmatische geschillen. Velen hielden Brummelkamp voor een verkapten Remonstrant! Wat hebben onze voorvaderen in die dagen soms scherp tegenover elkander gestaan!

Maar — is dit alles niet prachtig terechtgekomen? Getuige de oprichting van onze Theol. School te Kampen, als bevestiging van de eenheid der Afgescheidenen.

En dan — de vereeniging met de Kruisgemeenten in 1869! Ongeveer 30 jaar lang hadden de Afgescheidenen en de menschen van de Kruisgemeenten elkander allerlei dingen verweten. Zij stonden zóó vijandig tegenover elkander, dat men alles eerder zou kunnen gelooven, dan dat deze twee kerkgemeenschappen ooit bij elkander zouden komen.

En toch is op de Synode van Middelburg in 1869 de vereeniging tot stand gekomen!

Vóór de Synode had niemand dit verwacht.

Aanhouden, aanhouden. Het komt op den duur wel zoover, als men maar niet de zaak doodzwijgt.

Weer een kwestie.

Ds K. V. Anken schrijft in „Delftsche Kerkbode":

Tot hiertoe las ik nog nooit, dat een predikant buiten het Gerefonneerd Kerkverband in wettigen dienst des Woords in onze kerken voorging. Alleen meen ik mij te herinneren, dat in onze Indische kerken het wel eens gebeurd is, toen de veldprediker in algemeenten dienst Ds H. Janssen Indië bezocht. Hier te lande weet ik er niet van.

Maar nu zal 't geschieden volgens een advertentie in onze Kerkbode op 20 Juli te Winterswijk, waar een huwelijks-bevestiging zal plaats hebben onder voorgang van een predikant, die hier te Delft indertijd Ijij een kerk van min vaste formatie diende en momenteel te Gent (België) bij zulk een kerk voorganger is.

Indien de Kerkeraad van W. daarmee zeggen wil, dat het geen Zondagsche dienst is en dat dus er wel mee door kan, wil ik opmerken, dat wij den dienst des Woords bij een huwelijksbevestiging niet moeten degradeeren. Het is een dienst des Woords en niet maar een godsdienstige vorm. Een trouwdienst verschilt in karakter niets van een gewonen dienst des Woords. Zoo hebben wij 't volgens Gereformeerd Kerkrecht geleerd. Vandaar, dat de classis Den Haag naar aanleiding van een visitatie in een onzer kerken haar afkeuring uitsprak, dat de huwelijksbevestiging daar wel eens geschiedde door een oefenaar. Zij wilde daarmee het beginsel hoog houden.

En zoo men in W. van meening is, dat de bewuste predikant de Gereformeerde belijdenis toegedaan is, wat ik graag geloof, maar niet door de wettige instanties is geconstateerd, heeft men op deze manier alleen maar geïllustreerd, dat het tijd wordt, dat onnoodige scheuring worde te niet gedaan. En de goegemeente wordt door zulke feiten niet geholpen, maar de ideeën over kerkvorm worden verward. En 't is in onze dagen niet noodig om dit nog te bevorderen.

Misschien is het ter beoordeeling noodig, eerst zekerheid te hebben omtrent de vraag, of de Kerkeraad ter plaatse zelf den ambtelij ken dienst deed, dan slechts het gebouw afstond.

„De Wekker" over onze reclame.

Te Delft, evenals elders, weigerde de Kerkeraad der Gereformeerde Kerk afvaardiging naar de Chr. Geref. Kerk (ingebruikneming kerkgebouw). „De Wekker" schrijft nu:

Is op deze manier dit „eenheid zoeken" niet veeleer een soort reclame-artikel?

Wij zijn toch blij, dat deze dingen geschreven worden. Wij kunnen nu weten, voor wie het althans nog niet wist, op hoeveel wij dien roep om „eenheid" hebben te taxeeren.

Hierop heeft Ds Sikkel reeds lang geantwoord. Hij zei: als ik meen, dat iemand bij me hóórt, dan ga ik hem niet feliciteeren met het feit, dat hij een nieuwe Woning heeft betrokken, om zijn samenwonen nog langer te weigeren. Zulk een „reclame"-gelukwensch houdt de eenheid tegen, verzwakt het recht van den eisch tot samenwoning.

Over de kwesiie-Ubbink.

Dr J. G. Ubbink heeft weer een brochure geschreven. We wilden er eerst in „Kerkelijk Leven" iets van zeggen, maar kwamen daar toch weer van terug, omdat we dan herhalen moeten, wat reeds lang gezegd is. Om evenwel niet geheel en al te zwijgen over de zaak, neem ik hier een artikel over, dat ik vond op de eerste pagina van „Soester Kerkbode", 15 Juli 1933:

Deze brochure ontvingen we ter bespreking in de Kerkbode. Waar zij weergeeft de vragen, door de Part. Synode van Z.-Holland aan Dr Ubbink gesteld, en zijn antwoord daarop, zouden we kunnen volstaan met alleen de mededeeling hiervan, omdat de zaak, op de meerdere vergaderingen onderzocht en beslist, nu komt op de Generale Synode. Toch meenen wij goed te doen, niet om ons in het hangende geschil te begeven, maar om onze lezers een indruk te geven van wat er eigenlijk in de kwestie Ubbink in den huldigen vorm te doen is, eenige feiten en beweringen uit deze brochure naar voren te brengen. We hebben toch met groote aandacht dit geschrift doorgelezen en zijn zeer hierdoor getroffen, dat Dr Ubbink de meest sterke uitspraken doet, die zonneklaar zijn totaal andere instelling bewijzen en zijn afwijking aantoonen, en toch altijd maar weer zegt: Ik handhaaf volkomen de leer der Schrift, 't Meeste komt dit uit in de drie eerste vragen, die handelen over de inspiratie der Schrift, terwijl de laatste gaan over de kerk en de ambten.

De 1ste vraag, door de Part. Synode gesteld, luidt: anvaardt gij de Goddel ij ke ingeving der Heilige Schrift, gelijk deze door de Schrift zelve duidelijk geleerd wordt, o.a. in 2 Tim. 3:16, 2 Petr. 1:19—21? Dr Ubbink begint de beantwoording hiervan aldus: p deze vraag antwoord ik, dat ik de Goddelijke ingeving der Heilige Schrift, gelijk deze door de Schrift duidelijk geleerd wordt, o.a. in 2 Tim. 3 : 16, 2 Petr. 1:19—21 aanvaard. Ge zoudt zeggen: elukkig, dat is in orde. Ge vergist u dan echter zeer, want onmiddellijk daarop komt een nadere verklaring, die zulke andere dingen naar voren brengt, dat het eerste geheel omver geworpen wordt. Dr Ubbink gevoelt dit zelf, want dan zegt hij: Uwe Commissie zal mij wellicht vragen, wat er op deze wijze dan nog overblijft van mijn aanvaarding van de theopneustie van het N.T.". Hij vsdl niet vei'der met de Goddelijke ingeving van het N. T. gaan dan dat deze boeken van God uit geschreven zijn, en dat daarom niet de boeken zelf, niet de Schrift, maar het Woord, dat deze boeken bevat, van God is. Hij zegt, dat de apostelen hun geschriften geen bijzondere plaats hebben gegeven, en dat die geschriften niets anders zijn dan heel gewone, algemeen menschelijke brieven, wier schrijvers niet eens, zooals de profeten van den ouden dag, door den Heiligen Geest gedreven zijn. Lees dit nu eens aandachtig en ge vraagt met ons, wat er dan van het ja, op de eerste vraag overblijft. De theopneustie (Goddelijke ingeving) is voor hem niet anders dan de gemeenschap met Christus, waaraan alle geloovigen deel hebben.

De 2e vraag luidt: Gelooft gij, dat de Heilige Schrift naar vorm en inhoud is het Woord van God en voor ons de met Goddelijk gezag optredende rechter over ons geloof en onzen wandel, gel ij k dit gezag duidelijk wordt uitgesproken, o. a. in Jesaja 8:2 0, Matth. 4:4 en 7, Galaten 1:8 e. V.? "

Dr Ubbink begint weer: Deze vraag schijnt mij te vragen, of ik van datgene, waarvan deze teksten spreken, het Goddelijk gezag erken en aanvaard als de over mijn geloof en wandel optredende rechter. Op deze vraag nu antwoord ik met een volmondig: „ja ik, van ganscher harte". Dan komt echter weer de uitlegging. Als uw Commissie echter mij werkelijk bedoelde te vragen, of ik geloof, dat de 66 door menschen geschreven geschriften, en wel naar vorm en inhoud, het Woord van God zijn, zoo antwoord ik hierop met de meeste beslistheid en duidelijkheid, maar ook ontroerd in mijn binnenste, ontkennend niet alleen, maar ik wijs met heilige verontwaardiging die gedachte als beslist godslasterlijk af. Als afgoderij van het menschelijk middel, dat God slechts wilde gebruiken, om ons Zijn geopenbaarde Woord bekend te maken.

Ge zijt het met ons eens, dat deze nadere verklaring absoluut ingaat tegen het in vraag 2 gestelde.

Zoo gaat het ook door in de beantwoording der volgende vragen. We zouden te uitvoerig worden, wanneer we ze alle zouden nagaan. Na al deze verklaringen eindigt Dr Ubbink echter toch weer met: Gravamina tegen onze Belijdenis heb ik geene.

De Commissie van de Part. Synode meende echter toch uit Dr Ubbinks duidelijke verklaringen te moeten opmaken en elk, die deze brochure leest, zal het onmogelijk anders kunnen: Wat de belijdenis der Inspiratie betreft, is zonneklaar aan den dag getreden, dat Dr U. de bijzondere Inspiratie loochent, de theopneustie opvat als een van God gedreven worden, zooals eigenlijk alle geloovigen den H. Geest deelachtig zijn, van een bekleed zijn der Heilige Schrift met Goddel ij ke autoriteit niet wil weten, de belijdenis: de Schrift is Gods Woord, een vervloekte afgoderij noemt, en de Heilige Schrift alleen aanvaardt als menschelijke bekendmaking van Gods openbaring zonder meer. Het zal niet noodig zijn, deze dwalingen nader aan te w ij zen of te weerleggen; zij bevestigen het oordeel van de Classis Woerden daarbij ten volle. Dit wordt dan verder uitgewerkt.

Onze lezers weten, dat daarop de Part. Synode gehandhaafd heeft de afzetting van Dr Ubbink door

de Classis Woerden. Zooals we zeiden komt nu de zaak op de Generale Synode van Middelburg.

Dr Ubbink vraagt nu in deze brochure om onpartijdige beoordeeling.

We moeten het echter onomwonden uitspreken, dat lezen van vragen en antwoorden ons opnieuw heeft aangetoond, hoe noodzakelijk het was deze dwalingen aan te gr ij pen. Heel zijn betoog gaat lijnrecht in tegen de Heilige Schrift en de belijdenis en is bovendien zeer verwarrend. Moge het de Synode van Middelburg gegeven worden Dr Ubbink de oogen voor zijn dwalingen te openen en moge zij pal blijven staan voor de handhaving in onze Kerken van de onfeilbaarheid van Gods Woord.

Het lijkt ons overbodig, er iets aan toe te voegen.

Over de „populariteit" van Ds Berkhoff, en anderen.

In het „Weekbericht" voor de leden en yetiere belangetellenden der Geref. KeA van Zandvoort, sctrijft Ds N. A. Waaning over de „populariseerimg van de wettenschap". Ze neemt 'tbe, zegt de schrijver, maar er ligt een gevaar ia, dat herhaaldeilijik blijikt voor velen onontkoombaar te zijn. Als voorbeeld neemt Ds Waaning Ds Berkhoff:

De droeve strijd in ihet blad van Ds Berkhoff: „De laatste dingen" over den itekst van het Oude Testa^ment. N.l. den Hebreeuwschen tekst. Zoodra wij over dien Hebreeuwschen tekst als tekst gaan spreken, moeten daarbij wetenschappelijke termen en Taeihoiieü worden toegepast, die niet 'te controleeren zijn voor de lezers van onze kerkelijke Waden; en zijn die lezers dus ook niet tot oordeelen bevoegd over dat onderwerp, evenmin als ik 'bevoegd ben tot oordeelen hoeveel of 'hoe weinig zout er in de aardappelen en hoeveel boter er ia de jus moet. Schoenmaker, 'houdt u 'bü uw lees't en geef 'het jongste maatje niet een hamer in 'handen zonder dat 'hij kennis 'heeft van het leer en welke vernielingen daarop met een .hamer kunnen worden aangebracht-

Als gevolg van die verkeerde populariseering van wetenschap (men kan beter zeggen: van dat populair zich bezondigen aan de wetenschap, van die populaire onwetenschappelij'k'heid) noemt Ds Waaning 'het opzeggen van het vertrouwen aan vakmensohen. Ik vestig er de aandacht op, dat Ds Waaning •dit in het algemeen zegt, niet speciaal met het oog op Ds Berkhoff. Ailleen maar: wie 'den strijd gevolgd 'heeft, of 'brieiven er over krijgt, met telkens weer nieuwe kapitale vergissingen, van lezers van Ds B., die •wéét, dat juist in dit geval, dat wantrouwen, met al zijn onredelijfcheid, een teel steïk «preikend bewijs is voor de juistheid van Ds Waandng's opmerkingen:

Een ander 'gevolg is: het niet meer vertrouwen. Vakmenschen worden niet - meer vertrouwd. Natuurlijk, dat we daarmee 'het recht tot controle niet uits'luiten. Moax er moet dan 'Ook de bevoegdheid tot die controle zijn. En wij moeten de gronden voor onze criliek kunnen wegen en verdedigen. Er is een tijd geweest, dat in populaire 'boekjes propaganda gemaakt werd voor de opvatting, dat 'de mensch van 'de apen afstamde. Nog kan men kringen aantreffen, waar dit geleeraard wordt maar de 'gronden kunnen u nooit duidelijk gemaakt worden. De wetenschap heeft het 'het volk wijs gemaakt en nu dat resultaat toch wel even wankelt in weteneohappelijke kringen, b 1 ij f t men het napraten. Om een voorbeeld te noemen op religieus terrein: Wat is er niet een roep geweest tot 'terugkeer der eerste toestanden van de christelijke kerk: de wetenschap 'had bewezen, dat 'het zoo en zoo geweest was en meteen maar gepopulariseerd. Maar ihBel veel zeiker weten we van de eers'te christenen niet af. Toch maar blijven dwepen!

Werkelijk, wij 'hebben niet noodig al meer wetenschappelijke resultaten te populariseeren. De resultaten zijn vaak zoo onrijp en overhaa/St. Maar wat wij noodig 'hebben is: een voori.gaande, steeds dieper indringende studie in 'het Woord Gods. li noemde 'dat eenige weken geleden in liet weekbericht: Woordstudie in den meest ruimen zin. En die kan niet dadelijk populair gemaakt worden. Ook resultaten van Bijbelstudie niet. Hoe meer we ons juist in 'dezen 'tij'd in dien Bijbel verdiepen, «tioe meer we zien, dat er vragen zijn. En 'die mag ik maar niet zoo op 'de markt van het leven werpen. Daarom is er eenerzijds die studie noodig 'bü de leiders, maar ook anderzij'ds 'het vertrouwen en liet kunnen-waohten 'bij hen, die geleid moeten worden. En dat geldt voor eik 'levensterrein. Wij klagen wel over de onrust en de snelheid van den tij'd. Maar 'het is soms 'de vraag, hoever dit klagen pose is. Met al ons gCfclaag stappen we toch 'heerlijk in den eslectrischen trein, 'die sneller gaat dan de naohtschuit.

Den band tusschen wetenschap en volk moeten wij niet verliezen. Die wordt ook niet losgelaten, er wordt juist op 'dit punt in 'den laatsten tyd prachtig werk geleverd. 'Het gevaax zit dam ook niet zoozeer in de popuiariseering, maar in 'het meespreken van onbevoegden, die met vaderen en (eenvoudige) zonen schermen, en in hun artikelen onophoudelijk fouten maken. Voorbeelden behoef ik niet te noemen. Men meene niet, 'dat men in zoete rust voortleven kan, als men zulke onbevoegden, die zich als bevoegd 'ïiandienen, maar laaJt praten. Datzelfde volk, dat men 'hier tot geduld maant '(zeer terecht), moet men ook 'helpen, door die leugenweefsels onbarmhartig uiteen te scheuren. Want dat is barm'hartig tegenover 'het volk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juli 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juli 1933

De Reformatie | 8 Pagina's