GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

CalvinistenbanU.

Wij gaven enkele weken geleden het artikel door, waarin Dt W. A. V. Es den Galvinistenbond had ter sprake gebracht. Ook Dr v. Lonkhuijzen heeft er over geschreven in „Geref. Kb. Schouwen en Dniveland". Dr v. L. meri; op, dat er „niet een kerkelijk maar een principieel verschil" is, dat tusschen de leden van den Bond scheiding maakt:

In het „Geref. Kerkblad" van Leeuwarden, vraagt BT van Es, sprekende over den „Calvinisten-Bond": „Is het wel hetzelfde? " „Is een Bond van Calvinisten hetzelfde als een Geref. Kerk"? Zoodat dus aan het lidmaatschap van beide „zoowat dezelfde eischen moeten worden gesteld"?

Ons antwoord is: Natuurlijk is het niet hetzelfde. Vandaar dan ook, dat er volstrekt geen sprake van is „dat alleen leden van de Geref. Kerken lid van zulteen bond zouden kunnen zijn, en bond en kerk in elkaar (zouden moeten) opgaan". De naam van den Bond is „Bond van Gereformeerden (Calvinisten) in Nederland". Het woord „Gereformeerden" is er opzettelijk ingebracht en wel op aandrang van een zijde die niet tot de Geref. Kerken behoort.

Nu wil ik toch vragen: Ho« kunt ge met dei) besten wil, waar ook, hoe ook, in wat vereeniging ook, iets „Gereformeerd" noemen, zij het ook maar „Gereformeerd" voor dien Bond, of vereeniging, of wal het ook is — wat ge elders, plechtig en mei nadruk, als „ongereformeerd" brandmerkt.

Even later:

Hoe kunt ge als ge in dat uitgangspunt verschilt saam congressen houden, brochures en tijdschriften uitgeven, sprekers uit verschillend e kerken het Gereformeerde in uw plaatselijlf afdeelingen doen bepleiten, gezamenlijke cursussen geven voor theologische, economische etc. doeleinden?

Ten slotte:

We moeten weten, wat we aan elkander hebben-We zouden van meet af niet alleen het vertrouwen missen, maar ook zonder twijfel telkens voor verscbjl van opvatting in het uitgangspunt blijken te staan, of althans kunnen blijken te staan. En als dat nief vaststaat voor allen •— bereikt men niets. Dan krijgt men een van die „Jeruzalem-oonferenties" die & zoo vaak gezien heb, waar een uiterlijke vorm van eenheid is — maar geen innerlijke eenheid. D^" krijgt ge niets dan verwatering en afvoering.

We moeten het van harte met elkander eens zijn ten opzichte van Gods Woord en zeggen: daar vallen ff* voor. De Heilige Schrift opgevat, zooals het historische Calvinisme, de Geref. Kerken van alle landen daj gedaan hebben. En dan op grond van die eenhei" van grondslag nu saam bouwen. Dan komen wc verder.

Daar is slapheid genoeg in de wereld. En eltelijïC malen 'heb ik het gezien hoe in groote buitenlandsche

theologische of kerkelijke vergacleringen deze slapheid de ellende bracht.

Zijn ei' in het lï. V, ook nog-niet, die de oude Geref. Schriftopvatting deelen? — Zij zijn er. Waarom kunnen zij zich niet met ons op dien grondslag vereenigen? Maar we kunnen niet die richting van het H. V. als gelijk gerechtigd met de onze rekenen. "We kunnen ais Geref. niet de eene maal zeggen: die Schriftopvatting deugt niet — en dan weer: ze deugt wel.

Oalvinistenbond, nog eens.

Dv W. A. v. Es schreef daarna nog in „Leeuwarder Kerkblad":

Ih" Van Lonkhuyzen bespreekt onze opmerkingen over de „Calvinisten-bond" een paar weken geleden

Hij deelt daarin mede, dat de naam van den Bond eigenlijk is „Bond van Gereformeerden (Calvinisten) in Nederland" en ook dat het woord „Gereformeerden"' er opzettelijk is ingebracht en wel op aandrang van een zijde die niet tot de Geref. kerken behoort. Ook is hij het met ons eens dat aan het lidmaatschap van een Bond niet dezelfde eischen moeten worden gesteld, als aan dat van een kerk. Verschil over kerkregeering" schijnt bij het lidmaatschap van een Bond wel toelaatbaar te achten. We zouden geneigd zijn te vragen: waarom? Komt in dit opzicht het „Calvinisme" niet uit? Het verschil met de richting van dr Geelkerken acht hij niet toelaatbaar.

Nu voelen we ons in het minst niet geroepen, om voor den genoemden Bond als verdedig-er op te treden. Ook zijn wij niet minder wars van „slapheid" als hij, en zouden niet gaarne om het saamgaan met wien ook maar iets van ons heerli.ke Gereformeerde beginsel ten offer willen brengen. Waar we echter ook vuurbang voor zijn, is dat we ons, als Gereformeerden, te veel zouden isoleeren zonder dat er eenige noodzaak voor is. Absoluut met iemand in alle dingen eenó lijn we het eigenlijk nooit. Ook bij kerkelijke saambinding-blijft er nog heel wat over, waarin we het verschil van gevoelen bij anderen hebben te dragen. Bij het saamgaan in een Bond zullen de eischen alliohi wel weer anders moeten zijn. Welke die zijn hangt af van wat het doel is van zulk een Bond. Nu kan natuurlijk in een Bond niet gereformeerd zijn, wat we in een andere verhouding als ongereformeerd veroordeelen. Hierom gaat het echter niet. Doch hoeveel, wat w ij ongereformeerd achten, wij in een ander zouden kunnen verdragen om toch met hem in een Bond In kunnen saamg'aan.

Het was misschien wat onvoorzichtig van ons om over den genoemden Bond te spreken, omdat wij er eigenlijk zoo'n bitter beetje van weten. Onze geachte ooUega van Zierikzee is echter veel beter daarmede op de hoogte. Daarom moeten we hem de bal willen terugkaatsen, en vragen: wil u nu eens, maar dan met de stukken, aanwijzen, met wie en met wie niet en waarin en waarom een saamgaan in een Bond als bedoeld geoorloofd is.

Dr Van Lonkhuyzen antwoordde daarop in „Gerei. Kb. Schouwen en Duiveiand":

Mijn geachte collega, Dr van Es, komt in het „Geref. Kerkblad van Leeuwarden" terug op mijn artikel „Niet een kerkelijk, maar een principieel verschil". Aan den eenen kant spijt ons dat. We meenden toch duidelijk het , , w a a r o m", de noodzakelijkheid van eenheid in Schriftbeschouwing bij den uitgebreiden en diepgaanden geestelijken arbeid, welken de Galïiniston-Bond zich voorstelde te verrichten, in het licht ge.sleld te hebben.

Aan den anderen kant verblijdt ons zijn artikel. Hij vril er tenminste over praten. Sommige bladen onzer Chr. pers hebben duidelijk over het geschil zich uitgesproken. Anderen — en vooral die uit zekeren hoek — bewaren een eigenaardig stilzwijgen. Ik zm - «nllen, dat zij zich uitspraken. Ik heb mij in dit punt publiekelijk voor de rechtbank van ons volk geplaatst en gezegd: Oordeel tusschen mij en hen. Om principieele redenen ben ik uit den Bond getreden. Oordeel daarover. Over dat principieel verschil.

Ik zou een oordeel kunnen vragen b.v. hierover: Of het betamelijk is als een corporatie drie a vier jaren dood is, zoodat geen periodieke verkiezingen plaats hadden, zoodat het moderamen dat af moest treden, feitelijk dus niet meer bestond, en dat ook geen van de werkzaamheden in de statuten voorgeschreven plaats hadden — of het betamelijk is, dat zidk een corporatie als zich nieuwe a.ctie aankondigt, ineens zich weer levend noemt.

Ik zou een oordeel kunnen vragen hierover: Of het billijk is, dat men stilzwijgend geheel den aard van een corporatie verandert, en een Bond, opgericht voor Telerlei geestelijken arbeid, omzet in een comité voor congressen, wat maar een klein en laatste onderdeel van het program was. Ik zou kunnen zeggen: Beoordeel of het recht is, iemand zijn kind te ontvoeren. Kn zoo meer.

Maar over dat alles spreek ik niet. Mijn uittreden ging om principieel© redenen. Daarom verbrak ik de eenheid. Een beginsel reeds ettelijke malen in di» blad besproken. Ik meende dit te moeten doen 'om de waarheid en waarachtigheid. AI ben ik als collega Van Es „vuurbang dat we ons als Gereformeerden zouden isoleeren, zonder dat er noodzaak Toor is". Ik min samenwerking.

Ik ben ook vuurbang voor synorethisme en voor een eenheid te veinzen waar die niet is.

Nu schijnt er zich bij mijn geachte Leeuwarder collega een misverstand op te doen. Hij' toch zegt: ., Nu kan natuui'lijk in een Boud niet gereformeerd zijn, wat we in een andere verhouding als ongereformeerd veroordeelen. Hierom gaat het echter niet." Z> oo zegt hij'. Daar gaat het nu echter juist wel om.

Ik moet in den Bond een Schriftbeschouwing Gereformeerd noemen — die ik elders als ongereformeerd veroordeel. Een Schriftbeschouwing, welke de kerkengroep, waartoe ik behoor, Gods Kerken, als aantasten van het gezag der H. Schrift, verwerpt. . -

Ik moet dat doen - beide malen, in Kerk en Bond, met den zelfden maatstaf der Belijdenis metende. Hoe kan dat?

Verder. De grondslag van den Bond is: De Hei-1 i g e S c h r i f t. WELKE Heilige Schrift? De hunne of de mijne? Die met den val, als dichterlijke inkleeding beschouwd, of als historie erkend (Assen art. 219)? Dat is het eerste punt. En het tweede daaruit volgend is: Ik moet dat beginsel van dichterlijke inkleeding waar de Schrift blijkbaar zelf historie wil meedeelen, in den Bond als ook Geref. aan-VEiarden. Ik moet dat Geref. noemen.

Of ik moet zeggen: Die heele zaak beteekende niets, stap er over heen, het is van geen waarde voor de ontwikkeling en uitwerking der Geref. theologische, ethische, juridische, economische, natuurkundige etc, wetenschappen. Kan dat? Beteekende de zaak te Assen gebracht wat of niet? En was het de Kerken daar vergaderd ernst of niet?

Ik moet in den Bond de opvatting der Schrift van de richting, te Assen veroordeeld, net zoo goed Geref. noemen als de mijne.

De richtingen hebben gelijke rechten. En dies de Sohriftbeschouwingen. Voor mij is de waarheid absoluut. Waar blijf ik als het principieel Geref., nog wel het uitgangspimt, de Schrift, rakende — relatief gaat worden.

Als het in dit geval kan, beide Gereformeerd te noemen, dan was de syoode van Assen (zoo zeide ik in een vorig artikel) wel zeer imbeciel (zwak van hersens) geweest, om niet iets ergers te zeggen. i

Mijn geachte vriend gaat verder in dat artikel en zegt; (Het gaat wel hierover) „hoeveel wat - wij' o n - 1 gereformeerd achten, wij in een ander zouden kunnen verdragen, om toch met hem in een bond te i kunnen saam.gaan". Neen, daar gaat het niet over. [ Tenminste zóó gesteld niet. Het is niet de kwestie hoe-• veel ongereformeerdheid ik bij dien ander kan verdragen (zeker, we zijn het nooit in alles eens, ook niet over dat „Gereformeerde"), maar of het uitgangspunt (hier de Schriftbeschouwing) hetzelfde is. Was dat uitgangspunt hetzelfde, ja, dan kunt ge beoordeelen met elkander, of ge dat wat ieder persoonlijk op de reis meeneemt, in elkander dragen kunt. Maar als dat uitgangspunt niet hetzelfde is, dan is er van geen saamreizen sprake. Dan is dat niet mogelijk. Ge kunt met die mannen da, n zeker wel, evengoed als ge dat kunt met allerlei menschen hier of daar voor een zelfde belang, of dezelfde belangen, ijveren, maar ge kunt geen diepgaanden, g e e s t e 1 ij k e n, hier nog nader gepreoiseerden Gereformeerden, arbeid verrichten. Ge staat niet op denzelfden grondslag. Ge gaat niet uit van hetzelfde standpunt. Daar is geen samen reizen, en dus ook geen van te voren afspreken wat ongereformeerds ge in elkander dragen zult, m-ogelijk. Bij het verrichten van een arbeid als de Bond zich voor-f stelt, daar moet ge, bij alles wat scheiden zou, vóór 1 alles éénzelfde Schriftbeschouwing hebben, één Gereformeerde opvatting daarover. Anders is het onmo-1 gelijk Gereformeerden geestesarbeid te verrichten, zooals de Bond zich voorstelde. En ik in vroeger artikelen meegedeeld heb. ' '

Ik hoop, dat de zaak mijn geaohton vriend nu duidelijk zal zijn.

We zullen ons in de discussie niet mengen; het lijkt ons overbodig.

De „ieergsseiiiUen" het zwaarlepant niet.

Ds H. Janssen (Chr. Geref.) schreef, gelijk onze lezers i weten, over de eenheids-pogingen in zake Gereformeerd en Christelijk-Gereformeerd. Er is veel in zijn artikel (dat we hier citeeren via Dr K. Dijk, in „Haagsche Kb."), dat ons door zeker generaliseeren onjuist lijkt, maar we laten dat loopen, Eén uitzondering maken we voor deze woorden:

Men heeft van de zijde der Gereformeerde kerken Jaren geleden een soortgelijke poging ondernomen, maar wanneer ik die poging vergelijk met hetgeen thans van diezelfde zijde gedaan is, constateer ik tot mijn blijdschap toch wel eenig verschil. En dat verschil bestaat niet alleen in den vorm, maar in het wezen van de zaak zelf. Vandaar dat het toen ook tot niets geleid heeft, omdat men aan beide zijden nog i veel te sterk in de overtuiging stond, dat men alleen de wettige openbaring van Christus in ons Vaderlan< ] was en de andere scheurkerken. Ik weet, dat er in beide kerken nog zijn, die dit standpunt huldigen en dit met de letter van de Heilige Schrift ook trachten ' te bewijzen, maarmenkanmet deletter wel eens iets bewijzen en handhaven, wat in .lijnrechten strijd met den geest is:

Het is natuurlijk niet kwaad bedoeld, maar omdat dit „standpunt" al zoo heel veel kwade gevolgen heeft gehad, verklaar ik toch ronduit, dat men zulk redeneeren over „letter" en „geest" maar aan ethischen en barthianen over moest laten. Het is in elk geval ongereformeerd. Men kan met do letter der Heilige Schrift niets bewijzen, wat in lijnrechten, of zelfs in lijnscheeven strijd is met den geest. Doet bij iemand het geval zich voor, dat hij uit de „letter" der Schrift iets „haalt" (naar het schijnt), v/sd met den „geest" daarvan strijdt, dan heeft die man krom geredeneerd, dan heeft hij logische fouten gemaakt, m.a.w. dan heeft hij eigenUik niets „met" de letter bewezen.

Omgekeerd: a 1 s iemand iets bewijst uit de letter der Schrift, en men kan de logische fout niet aantoonen, dan moet men verklaren: dit is de „geest" der Schrift, ik zal er voor bukken. —

Zulke ethische knoelerij inzake letter en geest dient vaak, om onzen onwll-in-dat-bukken goed te praten. En daarom spreek ik hier erover. Men komt niet zoo goedkoop af van wat op de letter der Schrift gegrond is. Voorts schrijft Ds .Janssen:

Ik geloof, dat wij op dit oogenblik, nu wij de ontwikkeling van het geheele kerkelijke leven in ons Vaderland steeds duidelijker te zien krijgen, ook de verhouding tusschen Gereformeerd en Christelijk Gereformeerd wel een weinig anders zien als onmiddellijk na 1892. Versta mij wel: de feiten zelf veranderen niet en kunnen ook niet veranderd worden en wat in de vereeniging van 1892 naar onze stellige overtuiging verkeerd was, blijft verkeerd, maar toch wordt dit alles door „het geweldig gebeuren" waarvan vwj alle dagen getuige zijn in een ander licht geplaatst. Ik bedoel dit, om niet misverstaan te worden, wat toen verkeerd was is niet onvergeeflijk. De Gereformeerden beschuldigen ons, dat wij staande gebleven zijn en als Christelijke Gereformeerde Kerk zijn blijven voortbestaan. Wij beschuldigen de Gereformeerden, dat zij in 1886:

a. de Afechelding niet hebben erkend voor datgene wat zij naar onze heilige overtuiging was: de wettige openbaring van het lichaam van Chi'istus;

b. dat zij in 1892 met en door de vereeniging dat beginsel van de Afscheiding hebben losgelaten en daardoor wat anders geworden zijn. Welnu laten wij daar nu eens met elkander over gaan praten. Laten wij onze meeningen over deze punten maar eens rustig uitwisselen en zien in hoeverre wij daarin elkander kunnen leeren begrijpen. En dan zijn er nog eenige leerverschillen, waarover wij eens met elkander moeten spreken, maar persoonlijk ligt daarin voor mij het zwaartepunt niet. De kerkrechtelijke zijde van het geheele vraagstuk is voor mij primair, de leerstellige zijde secundair. Van harte hoop ik, dat wdj over deze dingen eens met elkander kunnen spreken.

Ik noteer deze uitspraak dankbaar. Mijns inziens vorderen wij er mee. Want

a. die „leergeschillen" kunnen voor het besef van Ds Janssen zoo ernstig niet zijn; anders zou hij er wel meer waarde aan hechten. Ik verblijd me daarover, want ik beweer nog altijd, dat die leergeschillen maar ficties zijn;

b. in verband daarmee: de „leiding" van Apeldoomtot-nu-toe wordt er al weer door doorbroken. Apeldoorn heeft die leergeschillen altijd zoo met nadruk naar voren geschoven. Voorzoover het noodig is, dat Apeldoorns „leiding" doorbroken wordt, verblijden we ons daarover, en zeggen dat niet geniepig, doch hardop, niet met leedgevoel, doch met dankbaarheid, vrijl we reeds zooveel jaar lang betoogd hebben, dat en w a a r-o m dat noodig was.

Dat we overigens niet voor niets spreken van een in de Chr. Geref. Kerk gelukkig tegen de leiding van „De Wekker" rijzend verzet, blijkt wel uit het feil, dat terzelfder tijd wij in „De Wekker" lazen (het moet geschreven zijn na de copie van Ds H. Jansseri erf in terugslag op wat Dr Schelhaas schreef, en door ons geciteerd werd):

Dr S. ziet terecht in dat eene vereeniging, die tot meerdere scheuringen zal leiden, de rechte niet is. Ons bezwaarschrift van 1892 is nog altijd van kracht, al tracht Dr Kraan met filosofische redeneeringen het uiteen te rafelen, door de leer bezwaren in 1892 te verwisselen met de leerbeslissing van 1905. Niet om de leerbeslissing van 1905, maar om de ongereformeerde leer bleven wij in 1892 als kerk voortbestaan. In 1905 is echter ons bezwaar versterkt, door de dwalingen kerkelijk goed te keuren. Neen, dan is het andere geluid uit Franeker eerlijker.

Wij merken slechts op:

a. geen enkele vereeniging zal ooit geschieden kunnen, zonder het wegloopen van ontevredenen; als men dat wil voorkomen, komt er nooit iets van. Hoe zal men trouwens dat kunnen regelen? Moet er soms eerst hoofdelijk gestemd, en door allen vóór-gestemd worden?

b. Dr Kraan heeft heelemaal niet „filosofisch" geredeneerd; dat woord komt wel vaker in „De Wekker" voor, als men tegen een betoog niets in kan of wil brengen.

c. Inzake die „ongerefonneerde leer", ... zie Ds H. Janssen. We zullen nu maar niet op ónze beurt zeggen: „neen, dan is het andere geluid uit Den Haag „eerlijker", — want dat is maar een exclamatie.

Voor de menschen, die den Chiistus van Matth. 21:16 verloochenen.

Da Kalkman schrijft in „Goudsche Kerkbode":

Een enkel bewijs van het verval der zeden - werd deze week te Botterdam geleverd op de jaarvergadering van de Ned. Middernachtzendingvereeniging. Daar kwam o.a. naar voren, dat deze vereeniging, welke den strijd voert tegen het zedenbederf, in het afgeloopen jaar met driehonderd contribuanten achteruit is gegaan.

De Neo-Malthusiaansche bond, die door Minister Donner niet erkend werd, beroemt zich op een vooruitgang van ruim tienduizend leden. Deze bond heeft consultatiebureaux in de groote steden, die geregeld overvol zijn. Ook in Gouda roert zich deze bond reeds. Jong gehuwden ontvangen de weerzinwekkende propaganda dezer vereeniging.

Wij mogen dankbaar zijn, dat minister Donner de Koninklijke goedkeuring op dezen bond geweigerd heeft als strijdig met de goede zeden. Maar daarmede zijn wij er nog niet mee klaar. Als een steeds verder dringend vergif werkt het door. Ook onze kringen blijven niet vrij! Laat ons bannen uit onze gezinnen alle taal, die het gezin bespot, de kinderzegen veracht!

Laat ons afleggen aile klagen over groote gezinnen en bittere armoede.

De Farizeeën bekampten Christus op zijn weg naar het lijden. Hij sterkte zich toen (volgens Matth. 21:16) met Psalm 8, waar Hem de kinderen beloofd werden als zijn komende heirsohare-van-strijders. Thans komt Hij van zijn Vader die kinderen vragen: ij is nu de Verhoogde. Het schijnt echter, dat ook gereformeerde menschen ze aan Hem vreigeren. Toch belijden ze te ge-Sooven in Jezus Christus, als hun „Heer" (Kurios), den eigenaar van wat Hem, en na Hem aan zijn God, in PsaJm 8 is toegezegd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 december 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 december 1933

De Reformatie | 8 Pagina's