GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het Raadsel van bet Kindergetuigenis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Raadsel van bet Kindergetuigenis.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

In het vorig artikel omschreef ik een v ij f t a 1 bezwaren, die in het bijzonder ten aanzien van kinder getuigenissen rijzen.

Mag ik thans uit eigen practijk en van elders een paar concrete gevallen noemen, die deze illustreeren ?

Maar eerst een aardig verhaal van Paul Kiroul in „Het Kind" (1929):

In een strafzaak hadden kindergetuigenissen schering en inslag uitgemaakt. Dat laat hem, den onderwijzer, niet met rust; hij gaat in zijn klasse met de kinderen experimenteeren; o.a. zóó: Hij zegt: ;

M'n jonge collega Desbois had dezen middag het toezicht op de speelplaats. Je kent allemaal M. Desbois, is 't niet?

Natuurlijk! Dat is me óók een vraag!

Welnu, ik zal jullie iels over M. Desbois vragen. Denkt goed na, en als je goed nagedacht hebt, dan mag je het me in 't oor komen fluisteren. Maar aan mij alleen zeggen, hoor! en geen teekens maken, of „hel spelletje gaat niet".

Deze inleiding heeft de nieuwsgierigheid algemeen geprikkeld. Ook heerscht er een doodsche stilte als ik de vraag stel:

Heeft M. Desbois een kleinen of een groeten baard? i

Na enkele oogenblikken nadenken, komt ieder op zijn beurt me zijn antwoord in 't oor fluisteren, en ik schrijf het op.

Als de laatste bengel naar zijn plaats teruggekeerd is, lees ik tot mijn uiterste verbazing, dat 38 leerlingen vinden, dat M. Desbois 'n langen baard draagt, en 24 andere integendeel overtuigd zijn, dat hij een korten baard heeft. En mijn collega is volstrekt baardelóós: hij heeft geen haartje op z^jn kin staan, ternauwernood een zweem van knevels!

En dat is nu 'n man, idien z© eiken dag zien, met wien ze praten, met Wien ze kort geleden nog 'nhalf uur doorgebracht hebben! Men kan me verwijten, dat er tendenz in m'n vraag lag, maar hoe had ik ze anders moeten stellen? Stel U nu voor, dat men op 'n Rechtbank vraagt of de man, dien onze kinderen gezien hebben, al of niet 'n baard droeg, of die baard lang of kort was, en — oordeel over de waarde van wat die kleuters U komen vertellen!

Maar toch ben ik niet heelemaal bevredigd, en ik wil nog één, maar dan beslissenden slag wagen. Dus neem ik m'n koUega Desbois in 't vertrouwen en we ontwerpen een nieuwe proef, 'n doorslaande ditmaal.

Pas zijn we terug in de klas en weer gansch gewoon bezig, of — de tusschendeur gaat open: M. Desbois komt langzaam binnen, den hoed op het hoofd — wat hij anders nooit doet, en vertelt de kinderen 'nkort verhaaltje, steeds zonder den hoed af te nemen. Op een zeker oogenblik gaal hij naar twee leerlingen toe en, onder voorwendsel dat ze niet opletten, neemt hij den een met de rechter-en den ander met de linkerhand vast, brengt ze tot vóór de klasse zonder ze los te laten, en dient ze 'ngelegenheidspreekje toe, alles terwijl hij den hoed op het hoofd houdt, — wat natuurlijk iets heel ongewoons is.

Niet zoodra is M. Desbois in z'n klas teruggekeerd, of ik vraag m'n twee en zestig guiten;

Je hebt allemaal wel gezien wat M. Desbois hier gedaan heeft, hè? Natuuiiijk! Hoe konden ze dat niet gezien hebben!

Wel, luistert dan goed naar wat ik je vragen zal: in welke hand hield M. Desbois z'n hoed?

Na 'n oogenblik nagedacht te hebben, vangt het defileeren aan:

„In de rechterhand. Meneer". „In de linkerhand. Meneer", linker, rechter, rechter, linker.... 't begint me te vervelen; gelukkig, daar komt de laatste, 'nzeer aandachtige leerling: In de rechterhand. Meneer!

't Is om niet te gelooven! Ik tel de antwoorden op en vind 42 „linkerhand" en 20 „rechterhand". Ik voel dat ik zenuwachtig begin te worden.

— Maar, dwaze jongens, heb je dan niet gezien, dat M. Desbois den hoed op 'thóófd gehouden heeft, den geheelen tijd dat hij hier geweest is?

Ze bekijken elkaar, ze fluisteren wat.... eindelijk willen ze 't wel gelooven, omdat Meneer het zegt. Maar toch gaat de twist voort op sommige banken: „Linkerhand!" — „nee, hoor, rechterhand!" — „Ik zeg het je" — „En ik—" En ze zien er zóó overtuigd uit, dat ik op den duur zelf bij kollega Desbois moet gaan vernemen, of hij wel degelijk z'n hoed op het hoofd heeft gehouden ! !

Paul Kiroul concludeert: „Ge ziet, als de naakte waarheid door hun hersentjes gegaan is, wees dan zeker, dat ze er goed gekleed uitkomt".

Eenige kinderen hielden vol, dat zekere „Oome Barend" zooals-t-ie in de buurt heette, „foor senle" (d.i. öm de centen) onbehoorlijk met-zegestoeid had. Dit „foor senle" was 't fatale, want Oome Barend stond verder goed bekend, had een funk gezin met God en met eere groot gebracht en men zou het zeker niet geloofd en hoogstens aan onvoorzichtigheid gedacht hebben, als niet die sen te, zie je. Na ondervraging door een deskundige bleek, dat „Oome Barend" al lang voordien a 11 ij d die kinderen „sente" gaf , zóó maar, voor de aardigheid!

Mr Stokvis ten slotte vertelt in het Ned. Jur. Blad van September 1932 nog dit staaltje:

Een meisje legde getuigenis af. Een van de belangrijke punten was de vraag, langs welken weg ze op zekeren avond was geloopen. Het kind verklaarde eerst voor de politie, later voor den Rechter Commissaris, en daarna ter openbare terechtzitting, dat „ze waren gegaan: Borgerslraal, Lootsfetraat, Kinkerbrug, Baarsjesweg, van Speykstraat, van Kinsbergenstraat, Chasséstraat tot hoek Kortenaerstraat, aldaar omgekeerd en de van Kinsbergenstraat uilgeloopen naar Baarsjesweg, langs den Baai'sjesweg naar de Overtoom, de geheele Overtoom af naar de Weteringschans".

Nu had men hier te doen met een kind, dat de gewone Lagere School niet had kunnen volgen. En toch herinnerde het zich dien langen weg nauwkeurig. En dat, terwijl een deel der straten vrij ver uit de buurt ligt, waar ze woont. Wat bleek bij het onderzoek? Wel, het rapport zegt er het volgende van: „Deze verklaring maakte op ondergeteekende (den deskundige) een merkwaardigen indruk, wijl het bij het intellect van onderzochte wel onmogelijk moest schijnen, een dergelijk gedetailleerd verslag te geven van een wandeling". Merkwaardig was dan ook, dat het meisje bij het deskundigenonderzoek geen enkelen indruk kon geven van den weg, dien zij had afgelegd. Bij navraag zeide zij eerst, niet meer te weten waarlangs die weg had geleid; toen probeerde ze op een toon, waarop een kind een lesje opzegt, een paar straatnamen als „op een drafje" eruit te brengen, — 't geen mislukte — en tenslotte zei ze; „ik weet het niet meer, ik weet alleen nog Kin d e r sbergen (moet zijn Kinsbergen!) en Overtoom". — Heel het optreden van het kind verried, dat men haar een lesje had geleerd; dat men dat telkens had gerepeteerd; maar men had verzuimd, deze repetitie ook voor het deskundigenonderzoek te doen plaats hebbenT Trouwens, al had men dit niet verzuimd, dan zou nóg wel de onbetrouwbaarheid van deze getuige zijn gebleken.

Ik kan hier slechts aanstippen de moeilijkheden, buiten het kinderlijk psychisch Ie ven liggend:

a. Fouten veroorzaakt door ondervraging.

b. Misverstanden.

c De door de ouders in gesprekken als vanzelfsprekend beschouwde situatie, diè voor de kinderen niet verborgen blijft, waardoor ze „natuurlijk" zóó getuigen.

d. Fouten in het procesverbaal.

e. Het belangwekkend geweest zijn van vriendjes, die óók eens „getuigden" in „iets ergs".

Ten slotte wil ik nog iets zeggen over de te volgen methode, om de aangeduide fouten te herkennen.

Ik waag mij schoorvoetend op dit terrein, daar dit totaal niet meer juridisch is, doch psychologisch.

De volgende punten springen onder de aandacht:

a. Het stabiel blijven van een verklaring tot in...onderdeelen is, meestal een reden tot wantrouwen van die verklaring. (In het geheugen wordt een zeker gebeuren — bij het kind althans — zelden gesteriliseerd.)

b. Is de verklaring van het Wnd van hetzelfde type van waarneming als het kind zelf?

c Hoe staat het ermee, als een kind zekere gebeurtenissen ook in omgekeerde volgorde moet vertellen? Dus, niet: waar ging je toen heen, maar: waar kwam je toen vandaan, of: wat had je vlak daarvoor gedaan? (Een van buiten geleerd lesje, of een fantasie wordt door het kind heel moeilijk van achter naar voren gereproduceerd, een „beleving" veel gemakkelijker.)

d. Hoe staat het met de „Randerlebnisse" — de belevingen „er om heen"? (Hoe voelde je je toen? Wat voor weer was het toen? Zag geen mensch jullie samen? )

e. Hoe staat het met de intelligentie van het kind? Begrijpt het, wat in dit geval liegen beteekent?

f. Hebben we ook te doen met een b.v. hysterisch kind?

Mr D. W. O. A. SCHUT.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Het Raadsel van bet Kindergetuigenis.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's