GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Spurgeon-Herdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Spurgeon-Herdenking.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

AltUd maar één doel.

Bij Spurgeon is alles bijzonder. Zoowel de inhoud als de vorm zijner prediking is sui generis. Naar den vorm was zij vol eenvoud, naar den inhoud vol waarheid.

„De tijd, dat de kansel een macht was", schreef Pl-of. H. Bavinck, „is voorbij. Het kerkgaan neemt niet alleen onder de modernen, maar ook onder de orthodoxen op de meeste plaatsen gaandeweg af. De belangstelling in de Kerk en de lust tot het hooren eener preek wordt al minder." i)

Om dit hoogstbedenkelijk verschijnsel is het van des te meer belang, dat door de Spurgeon-Herdenking de macht van den kansel ons weer in haar volle grootheid voor oogen treedt.

De vraag is niet af te wijzen, waarin toch het geheim lag der magnetische werking, die de groote „Ptrediker-Evangelist" Spurgeon, op duizenden bij duizenden bijna een halve eeuw onverminderd heeft uitgeoefend. Meer dan veertig jaren aaneen preekte hij. Soms tien of twaalf maal in één week. Zijn preeken geven op deze vraag het antwoord. Hoofdelementen zijner prediking waren: het onfeilbaar en onvoorwaardelijk gezag der Heilige Schrift, de verzoening door het bloed des Kruises en de volstrekte noodzakelijkheid der wedergeboorte door den Heiligen Geest.

In vollen zin was Spurgeon een man des Woords. De waarheid, door God in den Bijbel geopenbaard, is voor hem het einde van alle tegenspraak.

Hij gelooft in de onwederstandelijke kracht van het Woord. „D'e woorden van het Woord zijn meer dan woorden, daar ligt een kracht in, die bewijst, dat ze uitingen des Almachtigen zijn". Ontwijfelbaar zeker is hij van de waarachtigheid der belofte, dat het niet ledig zal wederkeeren, maar het welbehagen des Heeren ten volle zal doen. „Waar het Woord des Konings is, daar is heerschappij", Pred. 8:4.

Met beide voeten staat hij op den granieten bodem der Waarheid.

De H. Schrift is hem de apotheek, die medicijnen bevat tegen alle kwalen. Een schatkamer vol van de dierbaarste beloften.

„De Bijbel is een onmetelijke en onuitputtelijke zee van vertroosting, gij kunt er geen bodem in peilen en geen strand in bezeilen. Als ik mijn Bijbel in mijn handen heb, dan gevoel ik mij als een smid, die een bos sleutels bezit, met behulp waarvan hij alle sloten kan openen."

Geen wonder, dat hij tegen den twijfel ten opzichte van wat God in Zijn Woord zegt, toornt met al wat in hem is. Hij weet nauwelijks een beeldspraak te vinden duidelijk en scherp genoeg, om het diep zondige en het belachelijk dwaze van den twijfel in 't licht te stellen. Zal een mugje op het dak van de St. Paul de machtige structuur van die kathedraal kunnen overzien? Zal een vogeltje, dal op den wijzer van de groote torenklok zit, dezen in haar loop kunnen tegen houden ? De liefde tot, en de eerbied voor Gods heilig Woord brandt in het hart van dezen prediker als een vuur, nooit en door niets te dooven.

„O, dat er meer Schriftuurlijke prediking ware", zoo roept hij uit, „meer tentoonstelling van Gods waarheid".

Maar in de volle grootheid van zijn kracht komt hij eerst, als hij handelt over de onuitsprekelijke liefde Gods in Christus Jezus geopenbaard.

Johannes 3:16 noemt hij de „Noordster" van de Heilige Schrift. Wanneer hij predikt over den persoon en het werk van Christus, gevoelt hij zich beurtelings vol van enthusiasme en van heilige verlegenheid. „Ik ga menigmaal naar huis", zegt hij, „treurende omdat ik mijn Meester niet zóó kan prediken, als ik Hem zelf ken, en wat mij van Hem bekend is, is zeer weinig in vergelijking van het weergalooze van Zijn genade. O, dat ik Hem beter kende en Hem nog beter kon bekend maken!"

In elk medemensch ziet hij den zondaar, over wien zijn ziel met diep mededoogen vervuld is.

„Mijn beste predikaties", zegt hij, „waren steeds die, welke ik heb uitgesproken, niet met mijn predikerstalent, maar als een arm zondaar, die het woord richtte tot zijn medezondaren",

(„Predik toch veel van Christus!", zoo zegt hij, „Predikt Hem altoos. Wordt nimmer moede Hem te prediken".

De preek moet vol zijn van de üefde van Christus. Daarover kan nooit te veel worden gesproken.

„Pteeken hebben waarde, naarmate zij van Hem spreken en op Hem doelen."

Over welken tekst hij ook handelt; altijd komt hij uit op de liefde van Christus. Jezus allèèn; alles voor Jezus is het glanzend hoogtepunt zijner Evangelieprediking.

„Ik zou gaarne", zoo roept hij uit, „al den tijd mijner prediking besteden aan het beminnelijk maken van Jezus in de oogen der menschen. Broeders, doet gij ook alzoo in uw dagelijkschen omgang. Wendt het gesprek telkens op Hem, laat uw redeneeringen op Hem uitloopen. Begint vaak een gesprek over Jezus en laat de menschen het bemerken, dat gij Hem verheerlijkt. In zulke persoonlijke bewijzen van toewijding aan Jezus Christus mogen wij overvloedig zijn."

In zijn laatste preek, gehouden den 7den Juni 1891, verldaart hij: „Jezus te mogen dienen, is als de hemel op aarde. Ik dien Hem nu ruim veertig jaren. De heerlijkheid van Christus is schitterender dan de zon, schooner dan de maan, grootscher dan het machtigste leger."

Hoezeer hij ook met kracht den schrik des Heeren verkondigt, een boetprediker is hij niet. „De meesten, die onder mijn prediking werden toegebracht", zegt hij, „zijn niet door de verschrikkingen der wet; maar door zachter middelen voor den Heiland gewonnen." Na den zondaars het vreeselijk oordeel Gods te hebben aangezegd, verandert hij op eens van toon, om de opgeschrikte schare als met beide armen heen te leiden naar het Kruis.

Hoe ontroerend roept hij den slaaf der ongerechtigheid op, in boete en berouw, biddend om genade, Jezus te voet te vallen. En hoe schrikkelijk brandmerkt hij vooral de zonden van eigengerechtigheid en wereldgelijkvormigheid.

Bijzonder treft het, hoe uitlokkend hij steeds aan de jonge menschen de waarheid Gods voorhoudt. Hij steil den dienst des Heeren voor hun oogen in hel beminnelijkst licht. „Jonge man'', zoo heet het in zijn laatste preek, „indien gij recht kondt zien, zooals ik het zie, welk een gezegend Generaal onze Heere Jezus Christus is, gij zoudt Hem knielend smeeken, u toch toe te laten in Zijn leger."

Het kan niet anders of het werk des Heiligen Geestes, waardoor Christus in den geloovige

verheerlijkt wordt, heeft in Spurgeons prediking een ruime plaats. Telkens heeft hij ervaren, dat de G«est des Heeren den prediker wonderbaar leidt. De tekst, door hem in de studeerkamer overdacht, bleek dikwijls hetzelfde Schriftwoord, waarover de een of ander had gepeinsd, toen hij naar den Tabernakel kwam. Terwijl hij den tekst hoorde bespreken, dacht deze bij zich zelf: „Het lijkt wel of deze prediker een boekje van mij opendoet en mij nagegaan is mijn geheele leven door." Dat gedeelte der Schrift was in die ure voor dien hoorder zóó gepast, „als de handschoen voor de hand". Door deze leiding des Heiligen Geestes draagt zijn prediking een sterk persoonlijk karakter: „Gij zijt die man!"

Telkens wijst hij op de groote behoefte aan het gebed om de werkingen des Heiligen Geestes in de samenkomst. De meest geleerde en oratorische preek is zonder den Heiligen Geest niets dan een dor geraamte. „Een pen zonder inkt". De inwerking des Geestes op de ziel is zóó Dnmiddelijk als het zonlicht, dat, op den grond stralend, daar bloemen doet ontluiken, en in die bloemen kleuren schept, en uit die bloesem vrucht doet rijpen.

Altijd dringt Spurgeon aan op de vrucht der prediking in het dagelijksch leven. „Laat uw leven uw geloof versieren, laat uw voorbeeld uw belijdenis aanbevelen". Krachtig en onvermoeid waarschuwt hij zijn hoorders, zich toch niet tevreden te stellen met een mantel van uitwendige godsdienstvormen. Geen praat-Christendom, maar „een Christendom met handen en voeten" moet het zich betoonen: „levende godsvrucht".

Altijd dringt Spurgeon met grooten nadruk aan op geloof en bekeering. Het wonder der bekeering noemt hij „het voortdurende mirakel der gemeente". Bij elke prediking ziet hij verlangend uit naar de vrucht. Niet zöö als Whitefield, die eens er bij Gabriel op aandrong om „even te wachten", opaat hij meteen nog het blijde nieuws zou kunnen medenemen, dat weer een zondaar met God verzoend was. Toch is hij er diep van overtuigd, dat het Woord vrucht dragen zal. Hij weet, dat God velen onder zijn dienst tot bekeering gebracht heeft. En dat is, zegt hij, niet geschied door de verklaring van den tekst. „De bekeeringen zijn bijna altoos door Gods Woord zelf: de slinger doodt niemand, maar de steen".

'Dfize machtige prediker, was ook een ernstig bidder. „Onze bibliotheek, ons studeervertrek zijn niets en ijdel in vergelijking met ons bidvertrek. Het bidvertrek is de rechte studeerkamer, de beste plaats van voorbereiding." ^) In zijn schatting moet in de samenkomsten het gebed zelfs boven de preek staan. Het is het culminatiepunt van den dienst, die geheel en al moet strekken tot verheerlijking Gods. In het gebed toont hij zich een worstelaar met God om de behoudenis van vele zielen. Soms hief hij daarbij de beide handen smeekend ten hemel. Zielen te winnen voor Jezus is hem de kern en de triumf van de prediking.

„Welk een gebed", roept Dr A. T. Pierson uit, „bijzonder met het oog op het element der aanbidding. Zijn belijdenis van zonde is nederig, zijn smeeken vurig, zijn voorbede dringend, maar als hij God prijst en verheft, is hij een arend, welke de zon tegemoet vliegt, en u op zijn vleugelen draagt." s)

Van Spurgeon geldt, wat de Schrift zegt aangaande den patriarch Jakob, dat hij zich vorstelijk gedragen heeft met God en met de menschen, Gen. 32:28.

Niet in elke eeuw schenkt de Heere aan Zijn kerk zulk een uitnemende gave. Spurgeon is een man Gods geweest, die putte uit groote volheid: uit de volheid der Heilige Schrift, welke de volheid van Gods liefde en van Christus genade openbaart; uit het volle hart en uit het volle leven.

Bij zoo rijke en zeer onderscheiden gaven als hij ontving, zou moeilijk een harmonisch geheel zijn ontstaan, ware er geen hoofdbeginsel geweest, dat aan al zijn veelsoortigen arbeid, niet het minst ook op philanthropisch gebied, eenheid en vastheid gaf; waardoor het aanwenden van iedere kracht onvoorwaardelijk werd bepaald en beperkt. Dat hoofdbeginsel lag bij Spurgeon in het heilig mysterie van het Kruis.

Moge de gedachtenisviering rijke winst brengen. Behoudens het eigenaardige van nationaliteit en individualiteit zijn de preeken van Spurgeon nog steeds een goudmijn. Met name ook zijn talrijke kleinere geschriften, zijn, om hun practische strekking, voor wie arbeiden op het terrein der Evangelisatie, van groote beteekenis en nog altijd de ernstige kennisneming ten volle waard.

Wijlen Prof. H. Bouwman schreef in 1932: „Al is zijn wijze van prediken voor ons geen model, vooral wijl zijn prediking te weinig is ontvouwing der H. Schrift, er zit toch een element in zijn prediking, dat menig prediker licht te veel verwaarloost". ^)

Dit woord kan ons tot nadenken prikkelen. Spurgeons altijd weer krachtig opkomen voor het volstrekt gezag van Gods onfeilbaar Woord, blijft nog steeds een exempel ter navolging. Wij leven in een tijd, waarin van alle kanten juist dat gezag ondermijnd wordt. De hoofdstrijd onzer dagen spitst zich toe op dit cardinale punt — het absolute gezag der Heilige Schriftuur. Naarmate de prediking meer geput wordt uit de Schrift en met haar geest rijker is gedrenkt, zal zij ook ten volle Christusprediking zijn en, door ernstige vermaning tot geloof en bekeering, zich richten op het hart en < jp het dagelijksch leven. Zoo komt het persoonlijk element in liaar tot volle recht en zal het offer des gebeds en der dankzegging uit de gemeente oprijzen naar omhoog

Dr Evans heeft bij de Spurgeon-herdenking in den Tabernakel gezegd: „In onze dagen moet de kansel weer bekleed worden met macht, en dit is alleen mogelijk, als wij weer bouwen op de fundamenten, waarop Spurgeon gebouwd heeft"

In zijn maandschrift „Zwaard en Troffel" schreef deze: „Met al mijn kracht zeg ik tot alle, maar in 't bijzonder tot de jeugdige predikanten, wat ge ook moogt nalaten, houdt in gedachtenis uw predikstoel en voer de prediking op tot het hoogst mogelijke punt.

Stel toch bovenal hoogen prijs op de toebereiding uwer leerredenen. De kansel is metterdaad het Thermopylae van onzen strijd, de wachttoren der kudde, het Palladium van Gods Kerk. Beschermt en houdt den kansel".

Augusünus wenschte steeds aut precantem, aut predicantem gevonden te worden: of biddende of predikende; of in het gebed tot God voor menschen of in de prediking tot de menschen voor God sprekend. Daarop moet het ernstig streven van al Christus' dienstknechten gericht zijn, en Spurgeon voegt hieraan toe: „dat is des predikers zaak".


1) Dr H. Bavinck, Kennis en Leven, blz. 78.

2) Lezingen, blz. 72 en 73; 104.

3) Dr A. T. Pierson, Evangelisatie in Theorie en Practijki blz. 124.

4) Prof. H. Bouwman, „De Bazuin", Febr. 1932.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

De Spurgeon-Herdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1934

De Reformatie | 8 Pagina's