GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over de „preek" van Prof. Dr Th. L. Haitjema.

We hebben reeds een en ander opgemerkt over de „veelbelovende" tekstkeuze van de helaas geen enkele belofte inlossende „afscheidings-preek", die Prof. Haitjema te Ulrum heeft gehouden. Vele gereformeerde organen spreken hun verbazing over zóó grove gedachtenfouten > üt. We moeten ons in de overname beperking opleggen. Ds C. Veenhof heeft opgemerkt, dat de „tekst"... nergens in den bijbel staat, wijl de Statenvertaling onjuist is. Maar dat heb ik deze week voor een ander orgaan bewaai-d; volgende week hoop ik het hier door te geven ^). Thans volge hier wat Ds J. v. d. Meulen schreef in „Schiedamsch Kbl.":

Zou nu zulk wonderlijk geredeneer heusch aangezien worden als bediening des Woords? Zouden de menschen in Ulrum Zondag heusch gedacht hebben, dat ze het Woord des Heeren hoorden?

Ik kan mij dat niet voorstellen. Bij eenig nadenken kunnen ze de preek dan ook toepassen op elke kerk na de reformatie onder Luther en Calvijn. De kerk onder Rome was in de dagen van Luther en Calvijn een volk, tergende zijn God. Luther handelde alsof God tot hem zeide: „Ik zal u tot een grooter volk maken". De Hei-vorming werd feit, de belofte ging in vervulling. Doch een schijnbare vervulling. Een schijnbaar recht. Luther en ook Calvijn hadden de Afscheiding moeten afbidden. God zou verhoord hebben. Het volk, ondanks afval, was gebleven Gods volk. Het is dan ook maar schijnbaar recht, dat Prof. Haitjema optreedt als president in een der kerken uit de Hervorming ontsproten!

De God des Verbonds laat Zijn volk als volk niet los. Gold dat in 1517 dan ook niet? Ja gold dat niet voor den Heere Jezus, Die optrad onder het oude Bondsvolk? Zijn gemeente scheidde de Heere Christus uit het oude Bondsvolk af, omdat het Hem, den Gezondene des Vaders, verwierp. Of liever, dat bondsvolk scheidde zich af van Hem, den Christus, den Zoon des levenden Gods. Heeft de Heere toen gezegd: Afscheiding zal Ik afbidden? Of heeft Hij de scheiding niet voltrokken met dit woord: Ik zeg u, gij zijt Petrus en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen. Heeft Hij niet de scheiding voltrokken door de daad van uitstorting van den Heiligen Geest?

Mozes en De Cock? Het wordt voorgesteld alsof die beiden in eenzelfde positie stonden, alsof de dienst, dien zij in het huis des Heeren hadden waar te nemen eenerlei was. Voor ieder Schriftlezer is het zonder meer duidelijk, dat de plaats, die Mozes Inneemt geheel eonig is. Hij is geen leeraar in Israël, die onderwijst uit het door profetenmond gesproken en met profetenhand geschreven Woord (De Cock), hijzelf is profeet. De Cock leeraar, Mozes profeet. Mozes brenger van het Woord, dat de Zich openbarende God hem mededeelde, heel persoonlijk.

Onder de profeten neemt Mozes weer een geheel eenige plaats in. „Want van mond tot mond sprak God rnet hem en door aanzien en niet door duistere woorden; en de gelijkenis des Heeren aanschouwt hij." Dat niet alleen. Mozes is de Middelaar van het Oude Verbond. Als Middelaar wijkt, hij niet van het ongehoorzame, ontrouwe volk, waaraan God Zijn belofte heeft gegeven. Hij bidt voor hen, pleitend op de belofte.

Zoo wordt in hem gezien de schaduw van den Middelaar des Verbonds, Jezus Christus. De Getrouwe, Die van Zijn zondig volk zich niet laat scheiden. De bidder voor dat volk, waarvoor Hij zelf het offer der verzoening brengt. Wie kan in dit opzicht met Mozes vergeleken worden?

Bovendien had Mozes een bepaalde opdracht ontvangen. Israël brengen naar Kanaan. Dus had bij een conflict Israël-Mozes, Mozes zich te beroepen op zijn lastgever.

Toen het Woord Gods tegen de eerst verleende opdracht scheen in te gaan, had Mozes zich tot God te wenden om opheldering. Heere, zult Gij dan Uw Woord niet doen? Wordt de mij gegeven opdracht herzien? Hoe zit het dan met de belofte? De belofte van den Messias? Gij hebt die niet aan mij en mijn huis gegeven. Maar aan Juda. Zult Gij Juda vernietigen?

In hoe geheel andere positie stond De Cock. Mozes was niet alleen dienaar in Gods huis, maar ook koning in Jeschurun. Niemand kon hem bevelen geven. Hij had gezag te oefenen.

De Cock was dienaar in Gods huis en onderdaan van Neerlands koning. Die koning bracht hem in een positie: het woord des konings gehoorzaam of het Woord Gods gehoorzaam te zijn. Natuurlijk moest De Cock God meer gehoorzaam zijn dan de menschen.

Als ambtsdrager had hij in het huis des Heeren een taak gekregen. Hem was opgedragen een bepaalde dienst Die moest hij uitvoeren. Menschen wilden daarin hem beletten. Wat moest hij doen? Zich tot Zijn Lastgever wenden. Komen tot Hem, die hem de opdracht verstrekte. Hooren wat Die wilde. De opdracht uitvoeren natuurlijk. Waken over het huis des Heeren. Getrouw zijn aan den Heere alleen.

Tot een groot volk worden? Heeft De Cock zoo de stem des Heeren gehoord? 't Lijkt er niet naar. Aan een groot volk heeft hij niet gedacht. Hij heeft alleen gedacht getrouw te zijn in 's Heeren huis als een dienaar. Hij wilde niet toelaten, dat in dat huis geloof en ongeloof dezelfde rechten hadden. Hij mocht niet dulden, dat naast Christus Belial als gezagdrager werd erkend. Hij scheidde zich af van hen, die niet van de kerk waren om in de kerk te blijven en van Christus te zijn.

Maar genoeg. Het is duidelijk, dat Prof. Haitjema het Woord des Heeren mishandelde toen hij het gebruikte om de Afscheiding als onrecht voor te stellen.

Terecht sprak Ds v. d. Meulen van „ergerlijk Schriftmisbruik". Dr Dijk merkt in „Haagsch Kbl." op:

Ds V. d. Meulen zegt geen woord te veel. En bij zijn verweer kan nog gevoegd worden een protest tegen wat Dr de Wilde in den Haag heeft gezegd.

Deze heeft naar het verslag in de „N. H. C." beweerd, dat de richtingsstrijd in de Herv. Kerk een gevolg is van... de Afscheiding.

Men moet maar durven. Mag ik aan onze Confessioneele critici een vraag doen?

Wie houdt het verbond Gods, ook in zijn heiligheid, — degene, die dat verbond laat schenden door de toelating van ongeloovige predikanten en ongeloovige gemeenteleden, of hij, die ook den tweeden sleutel des hemelrijks wil gebruiken, in gehoorzaamheid aan Christus, en daarom den weg der Reformatie betreedt? En wie ijverde voor het verbond Gods, D e Cock en de Afgescheidenen, of de kerkbesturen, die toen en later altijd weer de loochenaars van den Christus heljjjen gehandhaafd? Het is mij een raadsel, dat men in die kringen den moed heeft gehad Afscheidingsherdenkingen te houden. Het ware beter, zoo men gezwegen had, of meer schuld had beleden over het onrecht in 1834 den Afgescheidenen aangedaan. Maar nu...? Kan het ook zijn, dat de conscientie sprak, en dat men verlegen zit met deze gruwelen voor God, dat tot diezelfde Hervormde Kerk ook behooren en in die kerk mogen leeren godloochenaars als Schermerhorn en Snethlage, en dat geheele streken in ons vaderland door den invloed van moderne en socialistische dominé's ontkerstend zijn? Daarvoor dragen ook Prof. Haitjema en Dr de Wilde de verantwoordelijkheid. Zij approbeeren mede, dat op tal van kansels de Christus verworpen en Zijn zoenbloed gemeen geacht wordt.

En ook wij zijn niet vrij van deze dingen. , Daarom moeten wij getuigen en protesteeren.

En in eigen kerkelijk leven den strijd voeren tegen alle zonde en ongerechtigheid.

Een strijd, die door De Cock om Gods wille gevoerd is, al kleefden hem ook zonden aan.

En daarom doet het ons pijn, dat voormannen uit het Hervormd Genootschap, op zulk een droeve wijze de Schrift hebben misbruikt om ons te bestrijden.

Ds J. D. Boerkoel schrijft in „Watergr. Kb.":

Laat ik dan mogen zeggen, dat wij, en ik geloof geen enkele Geref. dominee den tekst uit Num. 14 hadden durven kiezen, om de eenvoudige reden, dat die keuze er vlak naast was. Heeft De Cock niet gebeden voor de Hei-v. Kerk? Tot beschamens toe. Heeft hij de Kerk aan de verstooting prijs gegeven? Integendeel: hij heeft juist de Kerk, die naar de slavernij terugverlangd heeft, weer tot de gehoorzaamheid aan God teruggeleid. Gaf hij oorzaak tot lastering aan den vijand? Ja, er is gelasterd, en er wordt nog wel gelasterd, dat het met de Kerk niets gedaan is; dat men daar elkaar verbijt en vereet. Maar eerlijke vijanden — en die zijn er gelukkig ook nog — hebben, vooral in de laatste dagen, erkend, dat de Kerk in 1834 wel degelijk gevoerd is naar het beloofde land en dat de uitkomst heeft bewezen, dat God wel degelijk bij machte was, om groote dingen te doen.

Even later:

Was door de Reformatie van 1834 de Kerk verdelgd en een nieuwe Kerk gesticht geworden, dan had De Cock niet mogen scheiden; dan had hij de reformatie (die dan geen Reformatie zou geweest zijn) moeten afbidden.

Wie toestemt, dat in '34 de Kerk is gezuiverd en dus bleef bestaan, juist door de Reformatie, die kan niet anders dan de tekstkeuze van den Groninger hoogleeraar afkeuren en op de over dien tekst gehouden preek het stempel drukken van een onjuiste Schriftverklaring.

Over het congres.

We zouden nog op „De Heraut" terugkomen. Het blad schrijft:

Het tweede bezwaar geldt de personen, die in dit Comité zijn opgenomen, omdat men van oordeel is, dat onder hen zich bevinden, die niet Calvinist zijn of gelijk het ook is uitgedrukt, op cardinale punten, 2sooals het gezag der Schrift, van de belijdenis afwijken. Door in het Comité zitting te nemen of aan dit Congres deel te nemen met zulke personen saam, zou men hun publiek voor ons volk een testimonium van Calvinistische rechtzinnigheid uitreiken. Dat nu degenen, die dit bezwaar hebben, zich daarom, van dit Congres verre houden, respecteer ik ten volle. Evenzoo hebben zij natuurlijk het volste recht om dit bezwaar publiek uit te spreken. Een ieder staat of valt zijn eigen heer en over de consciëntie van een ander wensch ik geen oordeel uit te spreken. Maar wel kom ik met klem er tegen op, wanneer men op grond van dit bezwaar dat men voor zichzelf heeft, men degenen, die deze conseq: uentie niet aanvaarden, beschuldigt, dat zij wetens en wiUens deze personen met hun afdwalingen voor goede en zuivere Calvinisten zouden verklaren.

Bij mijn weten is dat door niemand gebeurd. W e 1 is gesproken van gereformeerden-in-ruimeren-zin. En natuurlijk beteekent de invitatie tot spreken op een congres-van-gereformeerden, dat men zoo iemand als groep rekent tot gereformeerden-in-ruimeren-zin. Wat moet er anders terecht komen van ons taalgebruik?

Verder:

Het is pijnlij'k in zulk een geding namen te noemen, maar nu dit eenmaal oijenlijk is geschied, is er geen bezwaar tegen te zeggen, dat de aanval zich inzonderheid richt op Prof. Haitjema. die een voorstander ia van de dialectische theologie, een aanhanger van Barth. Deze dialectische theologie, zoo zegt men, tast een der grondlagen van het Calvinisme, het absolute gezag der Heilige Schrift aan, is in strijd met onze bolijdenis en desniettegenstaande wordt nu door u, die aan dit congres deelneemt, de aanhanger dezer theologie als Calvinist ontvangen en erkend.

Laat ik nu eerst mogen opmerken, dat, waar naar den wensch op het eerste Internationale Congres uitgesproken, aan Nederland de eer te beurt viel, het tweede Congres saam te roepen, degenen, die hiertoe het initiatief namen, voor de moeilijke vraag kwamen te staan, wie het Comité zouden vormen tot organisatie van dit Congres. Ons land is een polderland en nergens zijn degenen, die tot de Gereformeerde gezindheid behooren, zoo in groepen en kerken verdeeld als bij ons.

Of dit nu van die poldere komt, weet ik niet. In elk geval: het is duidelijk, dat de bezwaren niet zich richten tegen het noodigen van personen uit verschillende kerken, doch tegen het inhalen van verdedigers van door en door ongereformeerde beschouwingen. Beschouwingen, die niet alleen onze „polderdijkjes", doch al onze grenzen uitwisschen. Zoodat men dan ook juist de ethischen en de Schriftcritici zich met die beschouwingen homogeen ziet verklaren. Dat heeft met de polderdijken niets te maken. Het heeft alleen te maken met den grondslag, waarop wij allen zeggen te staan.

Verder:

Saamwerking van deze groepen was noodig, en het is te begrijpen dat waar nu uit elk dezer groepen of kerken, personen voor het Comité moesten worden uitgenoodigd, degenen, die de leiding hadden, ermede rekening hebben gehouden, wie in deze groepen of kerken als representant konden gelden. Niet aan hen stond het te beoordeelen, welke dezer groepen of kerken, laat me zeggen, zuiver Calvinist was, want dan zou een subjectieve maatstaf worden aangelegd.

Dat is wel de duidelijkste openbaring van wat wij noemden: het steken van den voet in de klem der kerk. En dan met name van de onzuivere kerk. Juist nu de

Hervormde Kerk allerlei wonderlijke toestanden tolereert in dat onderteekenen der belijdenis, moet men — als men wetenschappelijke leiding geven wil — zich niet laten binden door onzuivere, dubbelzinnige kerk-praxis. We hooren als 'tover de wetenschappelijke waarde der Vrije Universiteit gaat, altijd precies den anderen kant uit redeneeren.

Verder:

En evenzoo stond het niet aan hen te beoordeelen < rf de personen, die in deze groepen of kerken een representatieve rol spelen, aan de strengste keur van Calvinisme getoetst, voldeden. Een Areopagus waren ze niet. Wat alleen als eisch kon gesteld worden, was, dat deze personen verklaarden met de aangenomen grondslag d. i. belijdenis in te stemmen. Gaat men nu de lijst na, dan zal men zien, dat personen zijn uitgenoodigd vooreerst uit de Hervormde Kerk en wel uit de beide groepen, die het Gereformeerde element daar vertegenwoordigen, de Gonfessioneelen en de Waarheidsvrienden; voorts uit de Gereformeerde Kerken, uit de Christelijke Gereformeerde Kerk en uit de Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband. Wat nu de Gonfessioneele groep betreft is het bekend, dat deze Prof. Haitjema als haar representant beschoaiwt, zooais Prof. Severijn te Utrecht de representant mag heeten van de groep der Waarheidsvrienden. En waar de Gonfessioneele groep meewerkte, had men daarom met de positie, die Prof. Hadtjema in deze groep inneemt, rekening te houden.

Het kan me niet overtuigen. Moet men ook rekenen met de positie, die de leiding van het „H. V.", volgens de H. V.-menschen, inneemt? Heeft men hen doen zeggen, en beslissen, wie voor hen representeeren moest? Neen — men heeft zich daar wèl voor gewacht. Daarom is dit argument ook onjuist. Het strookt niet met de feiten. Het geeft een „regel" aan, die NIET is gevolgd, die geen regel is geweest.


1) De copie staat reeds een week over.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's