GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Feestgedruisch en Wapengekletter.

Ds L. J. V. Leeuwen bespreekt in de „Hervormde 'sGravenh. Kb." enkele gescliriften, die van hervormde zijde (zijn er ook „zijden" aan de waarheid? ) de Afscheiding belichten willen. Ds v. L. denkt over hun uitnemendheid anders dan ik, maar dat doet niet ter zake hier. Wel dit:

Ik heb ze gehoord maar ben heel blij deze uitnemende stukken nog eens te kunnen lezen. Wat was de toon, tegenover allerlei wapengekletter en feestgedruisch van de andere zijde, hier waardig.

Wat is het toch moeilijk elkaar te begrijpen.-Ds v. L. heeft door zijn positie in de Ned. Chr. Radio-Ver. herhaaldelijk contact met andersdenkenden, speciaal met gereformeerden. Men zou dus zeggen: als herhaalde persoonlijke ontmoeting iets helpen kan, om een betere „sfeer", en het „elkaar begrijpen" mogelijk te maken, dan zal het bij Ds v. L. helpen. Toch dit oordeel: wapengekletter, feestgedruisch. Ik voor mij vind elk van die woorden onrechtvaardig. Maar ook dat kan me thans niet bezig houden. Ik leg dit oordeel aan onze lezers voor, om voor de zooveelste maal te zeggen: laat men niet overdreven waarde hechten aan het „praten" met elkaar. Sommige menschen zijn zóó topzwaar, dat ze dagelijks zuchten over het „mekaar begrijpen". We moeten elkaar ontmoeten. En anders is er niet veel te doen, om de wereld op te knappen. Kwesties behandelen, zooais dat mogelijk is door serieuze kennisneming van eikaars geschriften? Neen, liever elkaar ontmoeten. Sfeer. Begrijpende houding.

Jawel, edelachtbaren. Maar er is ook nog looze kalk.

Over het Congres.

Het is een heele toer, de discussie te houden in de banen der werkelijkheid. Telkens weer moet men het opnemen tegen hen, die een schijn-gevecht openen, door zich te verzetten tegen beweringen, die... niemand gedaan heeft. Zoo schrijft Ds Kalkman in „Goudsche Kb." een artikel, dat op twee pijlers het betoog rusten doet. De eerste is:

Het is dan ook wel wat spitsvondig om uit het deelnemen van deze mannen aan het congres de conclusie te trekken, dat zij daarmede verklaren, dat prof. Haitjema zuiver gere'formeerd is.

Is dat nu serieuze voorlichting? Neen; want geen mensch heeft beweerd wat hier gezegd wordt, al te spitsvondiglijk beweerd te zijn. Maar wat zal men Ds Kalkman zeggen, als eerst „De Heraut" hem op dit pad is voorgegaan? „De Heraut" schreef ook:

Wanneer men hieruit nu de conclusie trekt, dat dus ieder, die aan dit Comité deelneemt, daarmede aan de anderen een brevet van zuiver Calvinisme uitreikt, en onze professoren en predikanten, onze staatslieden, mannen als Colijn en Idenburg, om de anderen niet te noemen, de dialectische theologie van Prof. Haitjema voor calvinist verklaren, zij het niet met woorden, dan met daden, dan is dit een consequentie •— ik zal maar niet zeggen consequenzmacherei — die ik met beslistheid wraak.

Ook hier weer een strijden tegen denkbeeldige bezwaarden. Niemand heeft beweerd, dat deelneming aan het congres erkenning beteekent van iemands „zuiver" calvinist zijn. Allerminst „De Reformatie", die reeds enkele jaren geleden, en ook nog vóór de jongste persdebatten uit den treure heeft aangehaald, wat Prof. Hepp tegen het Barthianisme heeft geschreven (en hoeveel is aan den anderen kant letterlijk geciteerd? ? ? ). Maar op deze manier ontgaat men weer het eigenlijke puntje: beweerd is, en wordt, dat deelneming aan het congres inhoudt de erkenning, dat de organisatoren — en door hen gevraagde sprekers — gereformeerd zijn, althans in ruimeren zin. Anders is het congres toch zeker de onwezenlijkheid zelf? Welnu: de bewering: „Prof. Haitjema is zuiver calvinist" is niet gevaarlijk... want ze verteert zichzelf. De bewering: „hij is calvinist in ruimeren zin" (zoo is het congres aangekondigd b.v. door Prof. Grosheide) is wèl gevaarlijk, omdat ze voor de ooren der massa aannemelijk lijkt, en toch in flagranten strijd met wat gereformeerde leiders hebben te beweren over diens geschriften.

De andere pijler van Ds Kalkman's betoog is deze:

Mogen 'Gereformeerde geleerden uit 'binnen-en 'buitenland dan niet meer samenkomen om o ver Gods Souvereiniteit te spreken? Mag dat dan niet, al is daar een enkele onder hen, die slechts Gereformeerd is in naam? Mogen dan onze voormannen daar niet komen, hoewel ze publiek verklaren, dat ze een en ander wel anders gewenscht zouden hebben? Wat worden we toch inet inzettingen belast van raak niet en smaak niet en roer niet aan? Laat niemand zich inbeelden, dat daar des Heeren gemeente mee gebouwd wordt, want het is niet in eenige waarde.

Zulk geschrijf is een kerkbode onwaardig. Ieder heeft kunnen lezen, dat wel degelijk een conferentie met Prof. Haitjema door de bezwaarden is „toegelaten", dat zelfs de weg gewezen is, waarlangs men zoo iets zou kunnen bereiken, als men dat dan zoo graag wilde. Dergelijke donquichotterie dient nergens anders toe, dan om stemming te maken, en het debat te laten verloopen in p a r t ij - k e u s, over en weer, zonder dat wezenlijk geluisterd wordt. Dat zóó door een enkelen kerkbode-schrijver geschreven wordt, is wet een bewijs van de ontstellende onzakelijkheid, waannee men hier een kwade zaak heeft goed willen pleiten. In hun ijver om toch vooral de opgekomen critiek te smoren, zien sommigen voorbij, dat zij tegen andere hoogleeraren van Kampen zoowel als van Amsterdam beschuldigingen inbrengen, tegen hen n.l., die niet hebben willen meedoen. Het geheel der discussie is een bewijs van den achteruitgang van ons leven. Want dat voor enkele jaren de heele gereformeerde pers zich verzette tegen den Calvinistenbond, verhindert sommigen niet, thans precies den anderen kant uit te redeneeren, nu de consequenties der betoogen zich keeren tegen enkele personen, die men liever niet afvalt. Onze omgang wordt er niet beter op.

Over Kagawa.

Van dezelfde hand, die reeds eerder in ons blad zulke uitnemende copie gegeven heeft, neem ik thans een artikel uit „Geldersche Kb." over:

Mijne Heeren,

„De Rotterdammer" geeft, in haar Zondagsblad van 25 Augustus, een artikel van Dr Ir v. Beusekom over den Japanschen Christen-socialist Kagawa. De schrijver legt er nadruk op, dat Kagawa steeds het oog gehad heeft op de geheele Japansche Christenheid, op het geheele volk van Japan en op de geheele wereld.

Over dit laatste mogen wij niet zonder meer heenlezen, want Kagawa komt, evenals Stanley Jones, John R. Mott, Dr Sherwood Eddie e.a. met de pretentie een Boodscliap te moeten brengen van het Oosten aan het Westen.

In verband met het artikel van Ir v. Beusekom zond ik een ingezonden stuk aan „De Rotterdammer", maar vind het intusschen niet overbodig de beweging Kagawa CS. in breederen kring van Christelijk Nederland bekend te doen worden, weshalve ik de vrijheid neem U te verzoeken voor dit ingezonden stuk een plaats in de „Geldersche Kerkbode" te willen afstaan, waarvoor ik U bij voorbaat beleefd dank zeg.

Ik zal mij slechts beperken tot het geven van onderstaande vertaling uit de „Sunday School Times", die uitgegeven wordt in Philadelphia.

De Religie van Jezus. Door Toychiko Kagawa. (The John C. Winston Co., Philadelphia.)

Talrijk is het aantal sprekers en schrijvers, die aan Kagawa een hooge plaats toekennen onder de thans op den voorgrond tredende Christenen over de geheele wereld. Hij is schrijver en redenaar van beteekenis en een onvermoeid arbeider onder de armen van Japan. Bij het geven van een overzicht van zijn welbekend werk, getiteld: „Liefde de wet des levens", vestigde de „Sunday School Times" (10 Mei 1930) er de aandacht op, dat hij te dien tijde drie kerken in Japan te bewerken had; dat hij grootendeels de stichter was van de Japansche Arbeiders-federatie; dat hij zijn beweging leidde onder het devies: „Een millioen zielen voor Christus".

De titel, waaronder de schrijver zijn boek invoert, is ongebruikelijk bij hen, die weten, dat Jezus Christus niet is de stichter van een Religie, inaar de voïvoérder van oud-testamentische Messiaansche profetieën, en de Eenige, waarvan geschreven staat: maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijnen Zoon uitgezonden" (Gal. 4:4). Maar onderneemt iemand, met gloeienden ijver, het schrijven van een boek over „De Religie van Jezus", moeten dan niet zijn lezers vanzelfsprekend verwachten een nauwkeurige studie onder de oogen te zullen krijgen van wat Jezus onderwees? Is zijn boek een heldere en nauwgezette studie van het Christendom, rotsvast op den Bijbel gegrond?

Groot is het aantal niet-schriftuurlijke verklaringen, die Kagawa geeft, waarvan de volgende voorbeelden:

„Het Christendom, dat studie van den mensch maakt en daarbij als punt van uitgang kiest zijn zonde, ontdekt, door zijn pathologischen kijk, tegelijkertijd een groote kracht: de kracht tot redding", (blz. 25).

Maar het Christendom is geen studie van den mensch en evenmin ontdekt het eenige kracht tot redding in deze wereld. Het komt tot de wereld met Gods aanbod tot redding door Christus.

„De ware en diepe beteekenis der verlossing is, dat Jezus bij God de verdediging op zich nam van alle tekortkomingen en zonden van het menschdom, de aansprakelijkheid daarvan opzichzelf nemend."(bl. 57.)

Dit vreemde denkbeeld, Jezus, verdediging ondernemend bij God, vindt men in andere gedeelten van het boek terug.

„Wandelen in gebed, voortdurend kracht vragend aan God en die verkrijgend, deze kracht wederom omzettend in nieuwe daden van liefde, ziedaar de Religie, van Jezus. Het was de Religie van de Daad, verbindend de wonden der Maatschappij met pleisters en zwachtels." (blz. 48.)

Des schrijvers verklaringen over de wederopstanding kunnen aan een zwak geloof schipbreuk bezorgen. Hij verklaart o.m. het volgende: „Wij weten niet in welken vorm de opstanding kwam. Of het was in het vleesch, gelijk de evangeliën leeren, dan wel in het geestelijk lichaam, zooais Paulus ons vertelt, maakt geen verschil uit. Het Christendom doet hiermede zijn intrede. In elk geval was Jezus naar waarheid in de harten zijner discipelen herleefd. Komt het u voor bijgeloof te zijn, welnu gij kunt het er voor nemen. Maar met deze gebeurtenis als uitgangspunt heeft het evangelie van Jezus zich over de geheele wereld verspreid. Is het dan al bijgeloof in Jezus' opstanding te gelooven, een historie van negentien eeuwen over vijf honderd millioen menschen is er intusschen de slaaf van geworden", (blz. 103, 104.) „De discipelen geloofden, dat Jezus in het vleesch herleefde toen zij zelven geestelijk herleefden." (blz. 104.)

Eén der meest schokkende passages in het boek treft men aan in het hoofdstuk: „De verhouding van Jezus tot zijn discipelen".

Ziehier wat Kagawa schrijft: „Jezus had elk zijner discipelen lief. En ook schertste hij dikwijls. Luther was een groote grappenmaker, en Wesley ook; vaak gebruikten zij humor. Het gezegde van Jezus: „het is

lichter dat een kernel ga door het oog eener naald dan dat een rijke inga in het Koninkrijk Gods" was ongetwijfeld een stuk humor. Bovendien gaf Jezus zijn discipelen soms bijnamen... aan Simon gaf Jezus den naam van Cephas. Deze bijnamen bewijzen, dat Jezus, die uitnemend het karakter zijner volgelingen wist te ontleden, tot op zekere hoogte humor aanwendde", (blz. 124, 125.)

Er is geen sprake van, dat Kagawa gelooft in de Godheid van Christus, want hij schrijft: „Jezus dacht, dat naarmate het geweten klaarder sprak. God, als natuurlijk gevolg daarvan, in de ziel groeien zal". Wz. 20.) „Jezus gevoelde bij intuïtie dat God zijn vader was." (blz. 27.) „Jezus ervoer God als de Vergever van zonden." „Sommige menschen, met kracht ijverend voor reconstructie, worden ongeduldig onder alles wat in den weg komt, en kennen niets dan den haat; zij zeggen b.v. dat er geen ander middel van verzet tegen het kapitalisme bestaat dan strijd. Maar Jezus zeide: „vergeef hen"; hij wist dat het Gods wil is te vergeven." (blz. 32, 33.) „Jezus besteedde al wat hij bezat voor zijn beweging." (blz. 47.)

Het valsche begrip „beweging", als opzet van Jezus, komt voortdurend in dit boek ter sprake.

Kagawa haalt vaak ongeloovige filosofen en radicalen aan, put uit hun werken en gebruikt hun persoon als illustratie, zonder daarbij een enkel woord van waarschuwing of critiek te gebniiken. „Mozes werd, in zijn ijver om geheel alleen rechterlijke macht uit te oefenen en algemeen bestuur te voeren, een zenuwlijder. Jethro kon dit niet langer aanzien en stelde verdeeling van arbeid of decentralisatie voor. Om dezelfde reden vond Lenin het een harde zaak Rusland alleen te regeeren." (blz. 53.)

Maar waarom moeten Mozes en Lenin in denzelfden adem genoemd worden?

„Toen Charles Darwin — bekend om zijn theorie over den oorsprong der rassen — zeven jaar oud was, bad hij oni genezing voor zijn zieken hond; als kind was hij geen agnostiek evolutionair. Evenzoo Jezus Christus. Hij geloofde vast in het gebed als steunende macht op God, en niet als theorie." (blz. 63, 64.)

Somwijlen doen de getrokken vergelijkingen bijna godlasterlijk aan.

Talrijke gevallen van valsche vertolking en van onnauwkeurig lezen van Schrift-passages vinden wij. Als voorbeeld de volgende: „Maar hij (Herodes) had niet alleen dit huis gebouwd voor den éénen God, hij had ook een tempel gebouwd voor een Griekschen liefde-god. Jezus zag in, dat het ware Koninkrijk Gods niet komen kon aleer hij afgerekend had met deze machtsuitbeelding van wijdverspreid heidendom. Daarom zei hij: „verwoest dit heiligdom en ik zal het in drie dagen weder oprichten. Het heiligdom van Jeruzalem was een kolossaal marmeren paleis, in Griekschen stijl gebouwd, dat ettelijke millioenen ponden sterling moet gekost hebben." (blz. 81.)

Intusschen lezen wij in de Schrift: Maar Hij zeide dit van den tempel Zijns lichaams." (Joh. 2 : 21.)

Kagawa verwijst naar Joh. 14:12 en schijnt er aanvankelijk de juiste bedoeling van te vatten, maar dan gaat hij plotseling ver over de streep met te zeggen: Maar Jezus zeide dat zijn leerlingen niet alleen met hem op gelijke hoogte zouden kunnen komen te st£^aIl, maar dat zij grooter zouden kunnen worden dan hijzelf." (blz. 108.)

Waarheid is dat de tekst luidt: „Die in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en zal meer doen dan deze". Maar die bedoeling geeft Kagawa allerminst weer.

Voorzeker heerscht er in zijn boek een geest van warmte en liefde, b.v. waar hij uitroept: „Ik ook heb er behoefte aan te zeggen: „God, herinner u ook mij! en ik geloof, dat het kruis voldoet om mij te verlossen, daar ik beschut werd door de schaduw der groote beschermende vleugelen van Jezus", (blz. 99.) „Mijn verlangen gaat er naar uit mijn geheele leven de vriend te zijn van kinderen en bejaarden in de achterbuurten." (blz. 116.) „Volgelingen van Jezus moeten ook den geest van trouw bezitten... Ik ben conservatief in het goede, maar radicaal wat het kwade betreft!" (blz. 117.) „Ik gebruik geen bloote woorden — ijdele praat — ik span mij tot het uiterste in om een leven te leiden als dat van Jezus Christus." (blz. 126.)

Het boek is in vijf hoofdstukken ingedeeld: „De kennis van God"; „Jezus en het menschelijk falen"; „Jezus en gebed"; „Jezus' dood — wat er aan voorafging en wat er na volgde"; , J)e verhouding van Jezus tot zijn volgelingen".

Niet één dezer hoofdstukken voldoet aan de verklaring des Bijbels.

Kagawa's leven gaat op in dienende liefde voor anderen, en zijn vurig verlangen is de menschen te brengen tot hetgeen hij verstaat onder Christelijk leven, maar zijn evangelie is „een ander evangelie", zulk een als waartegen Paulus in de Galaten waarschuwt; zijn laatste boek is een verwarde, onschriftuurlijke en daardoor gevaarlijke studie van het Christendom.

Tot zoover het artikel uit de „Sunday School Times". Commentaar behoeft er wel niet bij; ons geloovig Christenvolk zal zich wel niet in de war laten brengen door al die boodschappers uit het Oosten, die in de laatste jaren ons land gaan overstroomen. Wat de artikelen in onzen Catechismus ons in een hoofdsom leeren over onze kennis tot de zaligheid, die in Jezus is, blijft ons eenig kompas.

D. KRIJGER.

Ermelo, 31 Augustus 1934.

Tot zoover het artikel.

Men zal wel doen, de vraag: wat is christelijk? wat serieuzer te stellen. Beschouwingen van de hand van een redacteur van „Woord en Geest" zullen we moeten opnemen met voorzichtigheid. Ook al staan ze in „De Rotterdammer". De opmerking zal me wel weer kwalijk genomen worden. Maar men weet het: Ds Buskes en ik zijn 'ter over eens, dat de strijd tusschen wat de Woorden-Geest-kring vsdl, en wat gereformeerden willen, nog lang niet uit is. Natuurlijk gebruik ik het woord formeerd" in den zin, dien het m.i. hebben moet. Anders zou ik niet naogen zeggen, dat we het op dat punt eens waren, Ds Buskes en ik.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's