GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ludendorif, en zijn belijdenis.

„De Groene Amsterdammer" schrijft:

Men raakt niet uitgefeest! Ook in de buurt van München ton men zijn vlaggen kwijt, en zijn gepresenteerde geweren. Daar was de oude Ludendorff, die zeventig jaar werd, het doorluchtig object van begroetingen en vereeringen. Deze merkwaardige figuur, voor wien de Leider alle vanen deed hijschen op alle torentinnen, gebruikte zijn zeventigsten verjaardag om aan de wereld Tjond te doen, dat het Christendom de oorzaak is van alle bederf.

Ook onze lezers zullen de belijdenis van den „antichrist" wel hebben gelezen in de dagbladen. Terecht concludeert „De Groene",

dat de geest van atheïsme niet uitsluitend zetelt in Rusland en Mexico. En zoolang ons volkslied nog luidt: „Mijn Schild ende betrouwen, zijt Gij, o God, mijn Heer", is het de plicht van ieder Nederlander, die de pen voert, zijn diepe droefenis en ontsteldheid te openbaren over dergelijke ontheiliging van de eenige en eeuwige waarden, die de wereld uit haar nood kimnen verlossen.

Behoeven wij ons erover te verwonderen, dat het hart van den Paus verontrust is over den loop die de zaak van den godsdienst neemt in het Derde Rijk, waar Katholieken en Protestanten dagelijks bloot staan aan vervolgingen en belemmeringen, waarvan de feiten reeds zooals ze tot ons doordringen door de mazen van een gemuilkorfde pers, ons beven doen?

waarna dan een toepasselijk woordje volgt aan het adres der N. S. B.

„Vertaalde Turken".

In „De Groene" schrijft D. A. M. Binnendijk over Jan H. Eekhout: Osmaansche strofen. Hij citeert enkele verzen; wij geven ze zonder kommentaar hier door:

DE DRINKER,

Eens zal een kruik men vormen uit mijn stof, Vult men met water mij: den wijn ten lof, Zal wie dit water teugt een wijndronk smaken En eerst na uren uit den roes ontwaken.

AANROEP TOT GOD.

Dit is, o Heer, Uw weergalooze lof: Wij werden edelsteen uit simpel stof! Maar thans de onrust stadig naar U heen: Wordt eens weer ijdel stof de edelsteen?

ADAMS GEBOORTE.

God kneedde Adams stof met liefdes dauw En zag de zorgen die dit brengen zou; Toen wondde Hem der liefde heilige smart, Een droppel bloed vloot, en dat was het hart.

„Doe hem een ring aan zijn hand".

In „Opbouw" (humanistisch) schrijft Ds D. Drijver over een artikel, dat Ds Abr. Mulder (Aardenburg) heeft geschreven over den doop. Ds Mulder is doopsgezind; Ds Drijver constateert, dat het van de traditioneele doopsgezinde opvattingen afwijkt. Ten bewijze merkt hij op:

Ds M. gaat uit van de onderstelling, dat de Doop ons door Jezus als een teeken is geschonken. In plaats van zijn uitleg te ontleenen aan de wijze, waarop Jezus de plechtigheid heeft ingesteld, ziet hij —• bij gebreke van eenige beschrijving daarvan in de Evangeliën — den drievoudigen zin van de heilige handeling in het woord van den vader uit de Gelijkenis van den Verloren Zoon, tot zijn slaven: „doe hem een ring aan zijn hand". Die ring- toch is maar niet, met kleed en schoeisel, de uitrusting van een eeregast; hij is veel meer. Te weten:

Ie. een teeken hiervan, dat de Vader alles vergeven 'heeft. Insgelijks beduidt de Doop dat God ons — hoe wij odk van Hem en van Zijn liefdedienst zijn afgedwaald — van harte mildelijk vergeeft en niet verwijt; dat Hij (dus) ondanks alles volkomen met ons verzoend is;

2e. een teöken dat in bet hart van den Verloren Zoon wezenlijk iets veranderd is; dat hij den voet gezet heeft op het pad van een nieuw en reiner leven. Zoo herinnere ook de Doop ons eraan dat wij niet langer dienstknechten der zonde zijn, maar hersteld zijn in onze höoge rang van kinderen Gods;

3e. is de ring, „waarin de naam van den door ieder hooggeaohten Vader stond gegraveerd" —• zegt Ds M. —• het bewijs dat wie haar ontving wederom in den kring der familie was opgenomen. Dienovereenkomstig waarborgt ons de Doop, dat wij behooren tot het gezin, hier op aarde door Jezus gesticht.

Ds Drijver constateert, dat de doopsgezinde schrijver adert tot de orthodoxe meening van Lutherschen en ereformeerden, en merkt nog op:

Niettegenstaande Ds M.'s uitleg aldus dien deï oude Gereformeerden en Lutherschen nadert, besluit hij zijne uiteenzetting met de woorden: „Op een ding mogen wij (Doopsgezinden) fier zijn: op den ring dien God ons schonk. Wij zijn bijna de eenigen, die den ring, dien de vader aan onze hand wil doen, werkelijk aannemen; •wij zijn bijna de eenigen, die den Doop, zooals Jezus Christus dien als een teeken heeft ingesteld, hebben bewaard".

Hiertegenover hebben de kei'ken, volgens Ds M., het heerlijk teeken van Gods genade tot een amulette gemaakt.

Het onjuiste dezer bewering, welke de deur toe doet, is met de aanhalingen uit den Heidelberger en uit Luther voldoende aangetoond.

Overigens is het wel wat vreemd, als men het toch wel zeer duidelijke beeld van het bad prijsgeeft voor dat van den ring. Een ring wordt eerst als sieraad aangedaan na het bad; het sieraad eerst gegeven aan den gereinigde. Zoo bezien beteekent de meening van Ds Mulder geen nadering tot het standpunt der orthodoxe calvinisten en lutheranen, doch een verwijdering daarvan, al is het dan onder het spreken van orthodox klinkende woorden.

Smakeloos zont.... zeggen de importeurs.

In het „Algemeen Weekblad" schrijft de „Oog en Oor"redacteur:

Onlangs heeft B a r t h zijn colleges te Utrecht afgesloten m.et een bespreking van alle mogelijke ingekomen vragen. Het getal vragen was groot. In verband met den algemeenen aard van wat er gevraagd werd, maakte Barth de opmerking, dat men hier nog zulke rustige, d. i. weinig bewogen, vragen kon stellen.

Jaren geleden kwam Sadhu Sun dar Sing in Europa, ook in ons land. Het Christendom van geheel West-Europa was voor hem één groote desillusie. Op de laatste vergadering waar hij sprak, te Lausanne, zeide hij dat de christenen van West-Europa in het geheel niets van het Christendom, begrepen. Tal van heidenen in Britsch-Indië hadden meer idee van geestelijk leven dan de West-Europeesche christenen. In den Bijbel kwamen de wijzen om het Kind Jezus ta aanbidden uit het Oosten. Er kwam er geen één uit het Westen. Dit oordeel gold voor geheel West-Europa, 'het gold dus ook voor onze Nederlandsche christelijke samenleving.

Onlangs verklaarde een van deMöttlinger broeders — hij zeide het zeer liefderijk — dat de Nederlandsohe christenen de lastigste mensohen waren die hij kende. In wat krachtiger taal uitgedrukt bedoelde hij: er is met deze menschen weinig te beginnen.

Sö derblom sprak jaren geleden eens over de oeoumenisohe beweging in Holland. Bij die gelegenheid moet 'hy in kleineren kring verklaard hebben, dat hij met de Nederlandsche christenen weinig kon aanvangen.

Kort geleden maakte Buchman de opmerking dat er in het Nederlandsche christendom geen élan en geen voortgang zit. Hij keek zeer sceptisch toen hij het over het gemiddelde type van christenen in ons land had.

Zoo zouden er nog wel meer soortgelij'ke uitingen te noemen zijn. De tot dusver genoemde zijn evenwel meer dan voldoende om ons voor de vraag te stellen, of wij nog langer zoo mogen doorgaan. Gesteld eens dat er in ons land een vervolging kwam zooals in Rusland, dan zouden wij voor ons geweten alleen maar kunnen zeggen: wij hebben het volkomen verdiend. De 'hoofdzaak was smakeloos zout.

Er is in deze opmerkingen veel waars.

Maar — er wordt ook een waarheid verzwegen.

Wie zijn het sterkst, als het er op aankomt, de goddeloozen te weren?

Dat zijn juist zij, die, eer ze oecumenisch doen, zichzelf zijn, en staan voor hun belijdenis, roeping zien in „het belijden".

Men wijst naar Rusland. Ik wijs naar Duitschland. Wie hebben de god-loosheid, het anti-christendom, het heidendom over zich laten komen, het binnengehaald (Rosenberg, nationaal-socialisme, etc.)?

Dat waren juist zij, die niet meer wisten wat christelijke politiek was; zij, die geëindigd zijn in de loochening van haar mogelijkheid; zij, die kerk en koninkrijk Gods uit elkaar gehaald hebben.

En welk land biedt aan de dubbele god-loosheid, eenerzij ds van het marxisme, anderzijds van het nationaalsocialisme, den sterksten tegenweer?

Het land, dat een belijdenis had.

Het Nederlandsche christendom valt niet mee, o neen. Maar dat is niet een gevolg van het belijden, doch van het al-minder-belijden.

Oecumenische verbanden kan slechts hij leggen, die zichzelf is, die zijn eigen woord spreken kan, en het blijft spreken.

Naklank.

Dr J. Y. Lonfchuyzen sprak zich in „Geref. Kb. van Sohouwen-Duiveland" uit over wat in „D& Heraut" is geschreven met betrekking tot Prof. Wencelius. Hij merkt op:

Het gaat in dat stukje over het Calvinisme van een Amerikaansch college-professor. „De Heraut" produceert een brief, waarin deze professor zegt, dat hij een Calvinist is.

Nu, wat zou dat? D!at hebben er wel meer gezegd. De (luaestie is of ze het betoonen te zijn. Nu kunnen wij in het hart niet zien, wü moeten afgaan op het uiterlijke. En dan mogen we ons zeker verblijden, dat deze professor belangstelling toont voor en studie maakt van het Calvinisme. Maar professor te zijn aan een vrijzinnige Kwalkerschool; gepromoveerd tot doctor in de Theologie aan de meest vrijzinn i g e Theol. School van Amerika (Union Seminary te New York); hulpprediker in een kerkengroep, die allerminst als het Calvinisme te handhaven en te propageeren bekend staat; lid van een plaatselijke Pransche kerk met de Westminstersche Belijdenis (wat vreemd ding is dat? En wat kerk is dat? En handhaaft die Fransche kerk die Westminstersche Belijdenis? ) — zie, dat alles legt ons Calvinisme — om met de woorden van Dr Beets te spreken —• wel wat „open voor critiek".

En maakt bet wel wat bezwaarlijk voor de 100 °/o Calvinisten in Amerika om zoo een als vertegenwoordiger aan te metken.

Indien men wat weten wil, men schrijve naar de onvervalsChtJCalvi'nistisc'he Theol. Söhool („Westminster") en Presbyteriaansche kerk of kring in dat zelfde Filadelphia, naar den kring waarvan Dr Machen de leider is en de dappere aanvoerder in den strijd tegen het Modernisme.

Moge de bestudeering van het Calvinisme bij Prof. Wencelius rijke vrucht dragen en het Calvinisme op elk terrein bekwamelijk ook bij hem doorwerken.

„D'atzelfde Filadelphia"; met lette daarop. Wij zien nog geen reden. Dr Beets als getuige te wraken.

Een 'woord van „De Rotterdammer".

„De Rotterdammer", in het nr van 15 April mijn „Open Brief" vermeldende, merkt op, dat ik „niet zoozeer dien brief" van Prof. Wencelius „bespreek". Ik heb anders het heele stuk opgenomen, ben juist ingegaan op de passages, die „D'e Rotterdammer" aanhaalde (blijkbaar raken deze de kwestie, waar 'het om ging niet!), en behoefde toch niet expres te verzekeren, dat uit den brief wel bleek, dat Prof. W. tracht Calvinist te zijn, doch niet dat hij het is. Dit trachten heb ik niet betwijfeld; ik heb het daar niet over. Overigens besprak ik wel degelijk den door „De Rotterdammer" in een ander geval zoo gaarne geciteerden Dr Beets en het publiek karakter van het „college", waaraan Prof. W. doceert. En tóch „niet zoozeer bespreken"?

Merkwaardig is dit:

In het artikel van Prof. Schilder treffen wij de mededeeling aan, dat „De Rotterdammer" „dadelijk" het artikel van Prof. Kuyper in „De Heraut" doorgaf; later wordt dit nog eens gezegd in de bewoording, dat „De Rotterdammer" er , .vlug bij" is. De achter deze woorden schuilende bedoeling is ons volkomen vreemd. Als Prof. Schilder thuis was in de keuken van een C h r. dagblad op Zaterdag, dan zou hij weten, dat de stroom van kerkelijke bladen op dien dag eenvoudig belet, er bedoelingen op na te houden. Om het heel precies te zeggen: „De Heraut" van 6 April lazen wij om 9 uur, „De Reformatie" van 13 April om 1 uur. Zonder bedoeling.

Ik kan me van een overladen redactietafel wel een en ander voorstellen.... misschien. Maar natuurlijk berekende ik geen uren. Zelfs geen dagen. Ik bedoelde dit: als het over de zaak gaat, wordt de meening van sommigen niet doorgegeven, maar wel die van anderen. En dan nog wel juist een pa.ssage, die het over zielen en zoo heeft. En ik zou er nog wel meer van zeggen, maar „De Rotterdammer" heeft mijn laatste opmerkingen in dezen nog steeds niet beantwoord. „De Rotterdammer" zü objectief ten aanzien van de leden der A. R. partij.

Het knippen van melodieën. In „De Harp" schrijft Js. v. K. het volgende:

Aanleiding om uit de pen te komen, is geweest een onlangs gelezen programma van een radio-preek, waarbij — ik citeer uit het hoofd — stond opgegeven als zangpsalm: Psalm zooveel vers la, 2b, 3b.

Hier zit ge midden in de kwestie. De leider van het gezelschap neemt hier een eerste stuk van een psalmvers, een tweede stuk van een volgend en weer een tweede stuk van een derde vers. Aanstonds zeg ik: dit zal zeker uit oogpunt van den tekst te verantwoorden, misschien te verdedigen zijn, maar er geschiedt meer. Niet alleen worden de v e r z e n stuk gebroken — daarover heb ik het hier niet — maar de melodie wordt genomen: eerst de eerste helft, dan een tusschenspel, een tweede helft en nóg een tweede helft. En hiertegen nu rijst bezwaar.

Een 'melodie is een levend geheel. Althans een goede melodie. Er zijn melodieën, die ge in tweeën kunt breken en dan ziJn het er ook twee. De beste zijn dat niet. Maar de psalmmelodieën zijn over 't algemeen wél best. Sommige ervan niet te verbeteren zelfs. En product van wat de éérsten uit den tijd der Reformatie geven konden. En die melodieën zijh niet zonder bezwaar te verknip'pen.

Even later:

Psalm 119 kwam laatst van den kansel met twee regels. En men zong ook twee regels. Probeer u het

eens, als ge tenminste muzikaal met één k zijt: ge gevoelt terstond, dat 't als melodie niet klopt, 't is maar een stuk. Een schöone melodie wordt door de kanselschaar verknipt en verminkt. Vivisectie.

Nu heb ik 't eens in dezen geest tegen een predikant gezegd. En ten antwoord gekregen: de psalmbunde! gaat zelf vóór. Zie de verschillende halve verzen, waarmee soms de psalm sluit. Voior den predikant was dit antwoord afdoende. Zingt u echter eens Psalm 68 : 17. Noig nooit op gelet, dat hier de prachtige melodie van dezen Psalm tot een saai en levenloos stuk geworden is? Nu is daar in 't gegeven geval niets aan te doen. De Psalm is uit. Wèl komt het echter iop rekening van den voorganger, als midden uit den Psalm een eerste of tweede helft wordt gezongen. Ook de tweede helft van een 68-vers is door mij meermalen in de kerk gezongen. Ga uw gang eens.

Dit wat de „vivisectie" betreft. En nu nog iets over de punt-komma-kwestie:

Ik zal hier nog niet spreken van 't paedagogisch verkeerde van deze gewoonte, om stukken van verzen te laten zingen, althans in de kerk. Mogen we, wat van den kansel komt, niet goed en navolgenswaard achten?

En dan nog iets. 't Gebeurt in kerk of school, dat de zang-leider om tekst-redenen, maar misschien ook wel omdat hij muzikaal is, z.g. komma's zingt of laat zingen. Nu is komma's zingen goed, zelfs vereischt. Maar dan toch met volstrekte eerbiediging van de melodische lijn. Wanneer ge 't zóó zingt; Hij kan — rust — en wil — rust — en zal in nood, dan is 't m.i. verkeerd. Dan breekt ge de melodie van dien regel in drie ongelijke stukjes, die haar dan ook stuk-breken. Laat uw melodie toch een geheel blijven. Neem „kan" en „wil" desnoods iets korter. Zelfs heb ik eens in een groote stads-kerk Psalm 116 : 9 hooren zangen; och Heer, ik ben, o ja, ik ben Uw knecht, zóó afgebroken, doorgeknipt, dat er van de melodie geen schijn of schaduw meer te herkennen viel.

Zingen, z ci o a 1 s 't v a n z e 1 f s p r e e k t, intuïtief-muzikaal — dan hebt ge 't. Nog nooit hebt ge: Wij willen Holland houwen, zóó gezongen: ons Holland fier maar klein.

Dat men leze en overwege.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 april 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 april 1935

De Reformatie | 8 Pagina's