GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Haagsche adres.

Ds F. Tollenaar schreef in „Geref. Kb." (Den Helder):

Als men meent, dat de waarheid in het gedrang komt of Gods WooTd wordt geweld aangedaan, dan kan het plicht zijn om daar voor op te komen. Later Mij'tt het dan, dat zulk een polemiek een goede invloed heeft uitgeoefend, en heeft meegewerkt tot verheldering van inzicht. We zouden het een ramp achten, als elke polemiek in onze kerkelijke en andere organen zou worden geweerd.

Even later:

Het vraagstuk van het doctoraat aan de Theologische School is inderdaad een kwestie, die de belangstelling van duizenden in ons land heeft, en die toch eindelijk eens zal moeten worden opgelost. Men kan van meening zijn, dat het beter ware, dat deze zaak voorloopig met rust gelaten ware, toch zal er eenmaal een oplossing van dit vraagstuk op afdoende wijze moeten komen. Totnogtoe heeft men het alleen versohoven.

De Calvijnherdenking van 1909 en 1935 is evenals het Galvinistencongres evenmin alleen van wetenschappelijke beteekenis. Zoo zijn er nog wel vraagstukken nog niet eens in onze persorganen aangesneden, die min of meer benauwen. Ze brengen veel meer verwarring onder ons volk dan de polemiek zelf. Naar onze overtuiging doet het ons volk goed, dat er polemisten zijn, die de moeilijke vraagstukken aandurven. Dergelijke dingen den kop indrukken geeft by talloos velen een zeer onbehagelijk gevoel van onbevredigdheid.

Aan het slot:

En dan kan het geval zich voordoen, dat hü, die den strijd (op Christelijke wijze gestreden) niet schuwt, meer voor den vrede onder de broederen en in de kerk, doet, dan hij, die zwijgt.

Laten we het een voorrecht achten, dat onder ons nog gevonden vrordt de moed om zijn overtuiging in het publiek uit te spreken.

Ds Broekstra in „Leidsche Kb.":

Allereerst kan niet worden ontkend, dat het adres, waaraan dit schrijven is gericht, niet het juiste is. Men begrijpt eigenlijk niet, dat een kerkeraad zulk een adres voor zijn klaagbrief heeft gevonden.

Even later:

Ieder gevoelt bij eenig nadenken, dat dit de verkeerde weg is, waarbij nog komt, dat de aangeschrevenen heelemaal geen macht of recht hebben om. in dit geding tegen de aangeklaagden op te treden.

Ook:

Men moet er maar naar raden en de aangeschrevenen moeten eerst uitzoeken, wie er zijii bedoeld. Dit is toch wel een beetje te vaag. En men kan dan ook verwachten, dat dit schrijven van Den Haag-West wel voor kennisgeving zal worden aangenomen.

Prof. Schilder had wel eenig recht om dit schrijven te beantwoorden met een stukje in „De Reformatie" onder den titel: „In raadselen". Metterdaad, Den Haag- West geeft ons eenige raadselen om op te lossen. Maar daarmede is dit schrijven ook meteen getypeerd.

Ook wat den inhoud betreft, heeft men bezwaren naar voren gebracht. En ik ben niet in staat deze te weerleggen.

Voorts:

Naar het mij voorkomt, worden hier twee geheel ongelhksoortige dingen tezamen gevoegd. De vraagstukken zelf en de wijze, waarop zij' worden behandeld, gelijk later nader wordt aangegeven met de woorden: „de wijze waarop en de toon, waarin deze uitwisseling der meeningen vaak gevoerd wordt."

Wat de vraagstukken zelve betreft, dan geloof ik, dat de kerkeraad van Den Haag-West zich een weinig vergist. Prof. Schilder heeft, naar ik meen, in „De Reformatie" van 15 Mei 1.1. duidelijk aangetoond, waarom. Waarlijk, de vraagstukken, die in den laatsten tijd in geding waren, gingen niet buiten onze menschen om. Wanneer men hier en daar eens iemand sprak over de discussie, dan moest het telkens de verwondering opwekken, dat eenvoudigen zoo meeleefden.

Ds H. A. Wiersinga in hetzelfde orgaan:

Gezien wat er over het besluit van Dèn Haag-West alzoo gepubliceerd wordt (en dit is waarschijnlijk nog maar het begin), meen ik te mogen opmerken, dat dit besluit wel een precies tegenovergestelde uitwerking zal hebhen dan wat er mee bedoeld werd. De tegenstellingen zijn weer met één vermeerderd.

Als men alles objectief leest, komt er na lezing toch wel de bede: God behoede onze Kerken.

Inderdaad; — maar men vergete niet, dat die bede bij menigeen leefde voordat Den Haag West voor den dag kwam, en hen dreef tot behandeling van de kwesties. Men moet bidden, en daarom werken. In 't stille graf zingt niemand 's Heeren lof, en in den doofpot ook niet, en in den doolhof evenmin. De vrede der kerken wordt gediend, als men hetgeen verdeelt, door publieke bespreking verhindert verder te gaan. Als er niet gepolemiseerd was tegen Barth, zou menig predikant van de jongere generatie verloren zijn gegaan voor de gereformeerde belijdenis. Overdrijving? Maar ik heb de brieven van meer dan één met dank in 't hart gelezen. En als er niet gepolemiseerd was tegen het Calvinistencongres zon 't er met 't onderkennen der geesten nog treuriger voorstaan, dan het bij. sommigen toch al is. Waarom zou men de studenten willen aanraden, toch geen lid der N.C.S.V. te worden, en waarom de synode de professoren laten verzoeken, die waarschuwing bij' hén aan te dringen, en intusschen de professoren zelf verzoeken, in publieke daden de bezwaren, die tegen den N.C.S.V.-invloed gelden, van hun kracht en hun aanspraak tot het geweten te, berooven? Want de ethischen loopen met Barth arm in arm tegenwoordig.

Ds J. J. Bouwman zegt in , , Almeloosche Kb.":

Is het geen heilige roeping, staande op den grondslag van Gods Woord, met elkander door te praten om zoodoende meer en meer tot eenheid van overtuiging te komen? En zijn de onderwerpen, die heden aan de orde zijn, niet van dien aard, dat daarover werkelijk nog wel eens even gediscussieerd mag worden?

Even later:

Prof. Greijdanus geeft de goede gedragslijn aan Is hier schuld, zegt hij, dan onderzoeke men eerst goed en ga naarstig na, waar de schuld zit, en wende zich daarna, zij het publiek, omdat het een publieke zaak geldt, tot de schuldige personen met precieze en nauwkeurige noeming en omschrijving van de zonde en handele met hem naar den door Gods Woord gestelden eisch en vcilgens de regelen van het Gereformeerde Kerkrecht inzake tuchtoefening. Mamix schriift in „Groninger Kerkbode":

De logeerde eens in een uitnemend gezin, en zoo, laat in den avond —• het was na een vergadering —• werd er nog heel wat nagepraat.

De vrouw zeide: ja, mijn man en ik hebben nooi! verschil van meening, maar als vrij nog eens ruzie hebben is het altijd over de kinderen.

Hoe vindt U dat nou?

Ik zei: het komt allicht hier van daan, dat jullie allebei de kinderen zoo liefhebt.

Over dingen, die ons onverschillig laten, maken wij geen kwesties.

En als de onderlinge strijd in de kerk, de pole­

miek, zwijgen zou, het zou geen goed teeken zijn. Het zou kunnen bewijzen, dat de dingen der kerk onze liefde niet meer hadden.

286 Want wij moeten het niet vergeten, dat wij menigmaal allemaal erg onverstandig kunnen zijn. En niets Talt den mensch, d.w.z. mij en u en alle anderen, zoo zwaar als om goed gereformeerd te zijn, d.w.z. gehoorzaam aan het Woord van God. Het verkeerde wil ons allemaal wel aan. Voor dwalingen staan wij altijd open. En daarom moeten wij op elkander toe zien en als ik zie, dat een broeder bezig is om in een dwaalweg te vervallen, moet ik het hem aanzeggen. Soms moet men zoo iemand ter dege aan zijn jasje trekken; soms moet men hem een geduohten opstopper geven voor hij wakker wordt. Maar het gaat om het leven.

En de liefde spaart dan niet.

Dr H. Kaajan merkt loip in „Gereformeerde Kerkbode" (Utrecht):

De goede bedoeling in deze actie van bovengenoemden Kerkeraad is te loven, maar of deze den juisten weg heeft ingeslagen, valt voorshands te betwijfelen.

Aan het slot:

Als polemiek bedoelt de eer van God, het geestelijk welzijn der Kerk, den geestelijken welstand der geloovigen, de saambinding van wat bijeen behoort en de begrenzing van bet zuiver Gereformeerd gevoelen en leven, dan kan er in haar 'n groote kracht ten goede schuilen.

Eten polemist moet echter biddend schrijven.

De laatste zin is volkomen juist. Men kan er aan toevoegen: ook het zwijgen moet biddend geschieden. Ook het verzwijigen. Laat men vooral niet denken dat pas bij het spreken de hoogspanning van de wet Gods wordt ingezet. Die is er altijd, ook b ü' het z w ij. g e n, zelfs biji het rentenieren en „tuinharken" (Sikkel, J. G.).

Daaraan denken wij' dan ook, ais Ds T. J. Hagen in „Delftsche Kerkbode" opmerkt:

Ik heb een trouwe broeder, maar die alleen één kerkelijk blad las, enige tijd geleden horen zeggen; wat gaat het met die V.TJ. toch de verkeerde kant op, hè?

Zo gaat het. Wanneer men op één punt gedurig maar weer aanvalt, wordt al bet schone en goede ver geten en ziet men aUeen dat kwade punt.

Daarmee bedoel ik waarlijk niet te zeggen, dat er van één kant gezondigd wordt.

Maar daarmee bedoel ik wel, dat men om de rust en de vrede in doi kerken toch voorzichtig zijn moei.

Naar mijn meening wordt geen enkele inrichting schade gedaan, wanneer allen, die de gemeenschap waaruit zij opkomt, liefhebben, scherp de zaken stellen, waarover het gaat. Indien reeds ettelijke malen gezegd is, dat de meening van bezwaarden op een bepaald punt precies strookt met de meening van anderen, die aan de genoemde inrichting verbonden zijn, dan moest men dat accentueeren. Wordt echter een houding, die reeds gedurende enkele jaren door de gereformeerde gemeenschap afgewezen werd, door een deel der personen van die inrichting (met vel© anderen die daarbuiten staan) niet alleen opnieuw weer ingenomen, maar zelfs met veel sterkeren aandrang verdedigd, in nog verscherpten vorm, dan geve men zich er rekenschap van, dat de accentueering van de kwestie niet voor rekening komt van de pers, maar van hen die deze houding innemen. Het is het begin der sect e-v o r m i n g, wanneer een bestaande gemeenschapskring (kerkelijk, wetenschappelijk, sociaal, politiek, enz.) bidt, dat men daar als gegevenHEID een kus ontvange van den vrede; want dat is tenslotte zelfbehagen, nalating van wat Micha noemt: „den twist des Heeren". In Psalm 85 wordt wat anders gezongen, dat n.l. de V r e d e met een kus van het recht begroet wordt. Niet, dat EEN van die twee (de vrede) ONS kust, doch die BEIDE samen (vrede en recht) ELKANDER kussen, dat is de inhoud van het de messiaansche eeuw verwachtend lied.

Eindelijk schrijft Ds H. J. Heida in „Gereformeerde Kerkbode" (Vlaardingen):

De Herautredacteur deelt mede, dat hij, gelijk volgens hem te begrijpen is, alle verdere polemiek over Eeredoctoraat, promotierecht en Galvijnherdenking zal staken, zooals hij reeds tevoren had bekend gemaakt. En hij voegt erbij: „Aan genoemde colleges zullen wij overlaten te beoordeelen, wie tot zulke polemieken aanleiding gaf".

Even later:

Nu moet één van beide waar zijn: óf het schrijd ven van Den Haag-West heeft met deze staking niets te maken óf, indien wèl, dan moet de Herautredacteur v£in zulk een brief vol bezwarende uitdrukkingen tevoren kennis hebben gehad. Van zijn reeds voorloopig stakingsbesluit is ons echter wel zooveel destijds medegedeeld, dat wij niet mogen aannemen; hierin is de hand van Den Haag-West!

„De Heraut"-redacteur heeft volstrekt niet van tevoren gezegd, dat hij! de polemiek zou staken. Hij' heeft juist een soort conditie gesteld, waaraan te voldoen zou zijh: dan zou hij; met polemiseeren verder gaan. Op die conditie is toen geantwoord, en sinds heeft men niets meer vernomen. Terecht schrijft Ds Heida;

De Heraut-redacteur had o.i. die twee feiten niet met elkaar in verband behooren te zetten; maar objectief moeten vragen; „wat wil Den Haag-West; welke bezwaren heeft die Kerkeraad? "

Vervolgens merkt Ds Heida nog op, inzake de door Den Haag aangeschreven colleges:

Het is niet bewezen, dat genoemde colleges daarvoor zijn het juist adres; allerminst; zij zijn o.i. juist in eerste instantie niet het adres. Of ze dan niet talrijk en bekwaam genoeg zijn?

Laten wij daaraan geen woord verspillen.

Wanneer het gaat in deze polemieken over i, de diepten Gods" zooals de brief van „Den Haag-West" luidt, dan zijn ook die colleges onbevoegd; dan is zelfs de diepte des verstands van Hoogleeraren ontoereikend, al zwemmen ze ook in de Filosofie.

Tenslotte:

Temeer klemt dit, wanneer de zaak zoo staat als ze in dit korte Heraut-onderschrift wordt gesignaleerd, n.l. dat het moet gaan niet over het „wat", maar over het „wie", n.l. „vyie tot zulke polemieken aanleiding

gaf". Zulk een formuleering is ons veel te persoonlijk.

Daaruit valt toch af te leiden, als die „wie" aangewezen is, dan is de hoofdzaak en de hoofdtaak beslist.

Op het „wat" komt het minder aan dan op het „wie".

Is dat de bedoeling van, Den Haag-West ook?

Uit alle onder onze oogen gekomen bladen hebben wij inzake deze kwestie geciteerd. „Gereformeerde Kerkbode" (Bunschoten-Spakenburg) deelt nog mede, dat een knipsel, dat eenigszins een anderen kant uitging, buiten medeweten van redactie en medewerkers om, in het blad geraakt was.

Een Haagsch- en een Amsterdamsch predikant over polemiek.

Door Drs Roorda is een boek geschreven tegen Ds Both. Titel: „Niet in Gods Woord gegrond". Dr K. Dijk, van Den Haag-West, schrijft in „Haagsche Kerkbode" erover:

Wat ik onlangs schreef, en ik bepaalde mij slechts tot de methode en de critiek van Ds B., zonder dieper op den zakelijken inhoud in te gaan, is vergeleken bij de bezwaren van Drs Roorda slechts een zachte vermaning geweest; hier treedt iemand in het strijdperk, die in volle wapenrusting alle beweringen van D s B. aanvalt en klaar en liefdevol aantoont, dat wat Ds B. schreef nietin GodsWoordgegrondis. Even later:

De strijd der geesten wordt moeilijk.

Omdat de verwarring toeneemt.

Maar ik dank God, dat Hiji ons nog mannen geeft als Drs Roorda, die om Slons wil niet zwijgen.

Jammer, dat deze begaafde geest nu pas ons verrijkt met zijn persarbeid.

Ds D. Sikkel schrijft in „Amsterdamsohe Kerkbode":

Dit boek heeft mij pijn gedaan. En het zal Ds Both pijn doen. Het legt in allerlei uitspraken van Ds Both een beteekenis, die, naar ieder weet. Ds Both niet k a n bedoelen.

Dat is niet recht.

Mijn bezwaren tegen de Oxfordgroep groeien met den dag.

Ook mijn bezwaren tegen het feit, dat Ds Both schreef en zóó schreef.

Maar ik wienschte om wat liefs, dat het geschrift van den heer Roorda niet was uitgegeven.

Nog eens: er staat veel waars in.

Maar ik vrees, dat het kwaad zal doen en geen goed.

Ik betwijfel of deze quaestie door geschriften kan worden opgelost.

Maar, als er geschreven moet worden, dan in elk geval zóó niet!

Daar staan wijl nu. Twee predikanten die beide hartelijk de kerk liefhebben, en die zoo volmaakt anders oordeelen over een concrete polemiek. Indien dit aan Drs Roorda overkomt, hoe kan men dan inzake de professoren oordeelen op de wijze van Den .Haag-West? De critiek ook op de critiek, is gemakkelijk, maar de kunst van het critiseeren is moeilijk. Elke ambtsverrichting overeenkomstig Zondag 12, tweede antwoord, is moeilijk, dus ook

de polemische.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juni 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juni 1935

De Reformatie | 8 Pagina's