GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

A quoi bon, a quoi bon?

We knippen uit „Kerk en Wereld" (vrijzinnig-hervormd) een passage uit een openingswoord ter algemeene vergadering:

Zola verhaalt in zijn „Debacle" van een militair arts, die in een lazareth achter het front zijn triesten arbeid verricht. Onophoudelijk worden de gekwetste lichamen op zijn operatietafel gelegd; uren aanéén gaat hij door met onderzoeken, opereeren, amputeeren, verbinden, vaak met ach, zoo weinig hoop op behoud. Tot het hem eindelijk te machtig wordt, en hij, in een stemming van wanhoop, vrijwel machinaal zijn luguber werk voortzet, bij eiken nieuwen gekwetste met zijn vaak hopelooze verwondingen alleen maar voor zich heen prevelend: „A quoi bon, a quoi bon" — „waar is het nog goed voor".

Veler gedachtengang is op het oogenblik als die van dien dokter, nu op de operatietafel wordt gelegd het lijdende lichaam onzer kerk. „Waar is het goed voor"? Wat is het perspectief, heeft dit alles nog zin?

Hiertegenover dit: Als bij dien operateur wordt van ons niet allereerst gevraagd de gave der voorzegging, maar de reddende daad in het heden. In de eerste plaats geldt de vraag: wat is onze plicht als vrijzinnige leden onzer Kerk, die met de vrijzinnige beginselen die Kerk liefhebben. Laat zij dan veelszins een patiënt zijn, zij is onze liefde waard. Vraagt zij operatief ingrijpen, dan moeten wij ook daartoe bereid zijn — ook al zou ons dat wat kosten en opoffering meebrengen van gevoelens die ons speciaal dierbaar zijn. Maar zeker dienen wij te hebben, naast een groot besef van verantwoordelijkheid, reine handen. Ik bedoel daarmee, dat wij ons, in al ons ijveren, in allen strijd, moeten blijven stellen op een hoog standpunt. Wij moeten ons hoeden voor verdachtmakingen, naar welke zijde dan ook; wij moeten voorzichtig zijn met het instrument van den spot. Wij moeten verder onze eenheid boven alles hooghouden, en ons wel tweemalen bezinnen, eer wij iets doen, dat die eenheid zou kunnen verbreken. Wij moeten ons er voor wachten anderen als tweederangsleden te beschouwen, zoowel naar de linker- als naar de rechterzijde.

Wij mogen ook niets nalaten wat zou kunnen dienen het zieke kerklichaam te genezen. En als wij het kunnen doen samen met andere wèl-meenende dokters, wij mogen het niet verzuimen. Ik zou willen zeggen: liefst, en bij voorkeur, mét anderen samen!

Als ik vrijzinnig was, zou ik zóó niet zuchten.

Want het gaat ontegenzeggelijk den vrijzinnigen kant op.

Reeds het enkele feit, dat redevoeringen als hier gehouden blijken, ook elders (in andere groepen van de hervormde kerk) mogelijk zijn, stemt tot nadenken.

Men moet maar herhaaldelijk zeggen: wij hebben Christus hartelijk lief, en het komt wel goed. Want de vraag, wat Christus is, en wat de historische Jezus is, die vraag is tot een onbetamelijke kwestie van intellectualisme verlaagd. En dat geschiedt ook bij nietvrijzinnigen. Bij hen vooral.

Waarom zou men dan wanhopen?

Temeer, omdat het hanteeren van hetzelfde vergelijkingsapparaat ook al inheemsch is?

Wij bedoelen nu de vergelijking van de kerk met een „zieke" „moeder", waar de kinderen bij te kijken staan.

Alsof de „moeder" niet de gemeenschap der geloovigen zelf is!

Zulke chirurgen-in-den-droom praten dan soms nog van „existentieel"; wel ja.

„Het Woord Gods is wèl te onderscheiden van de Schrift, als boek!"

„De Christus is wel te onderscheiden van den historischen Jezus!"

„Openbaring zeggen, dat beteekent te zeggen: het Woord is vleesch geworden."

Zulke leeringen kan men vernemen bij niet-vrijzinnigen. Barthianen. Ethischen dus ook. Calvinistenhond-leden. Calvinisten-congres-leden. Frankrijk. Parijs (zie elders in dit nr).

Waarom zou nu een vrijzinnige vragen: a quoi bon? De wind waait naar zijn verlangen.

Over de artikelen van Ds van Helsdingen.

De artikelen van Ds van Helsdingen trekken de aandacht. Ds C. Vonk schrijft er over in „Schiedamsch Kerkblad" als volgt:

De lezers van ons kerkblad herinneren zich misschien nog, dat wij indertijd geschreven hebben over den veel te grooten omvang van onze stadskerken. We schreven daarover onder het opschrift: „Gandidatennood? Het was in de nummers 33, 34 en 36 van den vorigen jaargang. We betoogden daarin, naar aanleiding van het voorstel Grosheide-Schouten: de oandidatennood moet niet genezen worden met middelen, Welke zich alleen werpen op der candidaten nood. Neen, want de oorzaak ligt dieper. Dte kerken zélf zijn in nood. Het ambt is in nood. Ook het onder ons onbezoldigde ambt. Dat van den ouderling en da'. van den diaken. Er zijn over de heele linie veel te weinig ambtsdragers'. Verder zijn er te weinig kerkeraden. Alsmede te weinig classes. D'e afvaardigingen naar en door de Classis zijn een bespotting.

Ds Vonk herinnert er aan, dat zijn hierboven bedoelde artikelen-reeks aldus eindigde:

„Begin dus direct de gemeenten op betamelijke getalssterkte te brengen! Keer weder naar Schrift en K.O.! Maak meer gemeenten! Kies meer ambtsdragers! Maak meer kerkeraden! Maak meer classes! Centralisatie door decentralisatie! Beroep zooveel predikanten als ge noodig hebt, niet zooveel als waarvoor gij geld meent te hebben! Gode is 't goud!"

Daarna vervolgt hij: Weinig hebben we sindsdien gemerkt, dat duidde op een opwekkenden invloed in de richting, welke wij voor ons meenen, dat moet ingeslagen.

Naar binnen! Men durft nog gerust te klagen: wij zien onze dominé's maar niet. blijven

Inderdaad, als men den Zondag niet telt, waarop men toch zijn predikanten ziet op den kansel, een klacht, waarvoor veel grond is. Want predikanten hebben ook een taak in de gezinnen. Maar ik had gehoopt, dat sinds vorig jaar Augustus, en September menig klager wat meer z'n verstand zou hebben gebruikt en de hand in eigen boezem zou hebben gestoken.

Naar buiten! Bij mijn weten nam alleen Prof. Schilder nota van 't geschrevene, al attendeerde ook hij slechts op een bijzaak in ons stuk, n.m.l. op onze vraagi waar de „gegadigden" voor de bekende „Afscheidingscollecte" eigenlijk moesten gezocht, in de stad of op 't platteland. We vroegen toen: welke „stad" is eigenlijk meer hulpbehoevend: Amsterdam of Vollenhove? Daarop alleen attendeerde de verzorger van de rubriek „op en om ons erf" in de „Bazuin". Hiermee zeggen we niet, dat de hoofdzaak hem zal zijn ontgaan, maar in elk geval gaf hij niet door: onze bedoeling met dat stuk, onze anamnaese en onze diagnose en vooral onze therapie, waardoor wij meenden, dat alleen een onzen kerken waairdig einde aan den onze kerken permanent besohuldigenden wantoestand, welke nu weliswaar onze candidaten pijnlijk-voelbaar dupeert, maar zeker niet minder werkelijk onze kerken zelf ondermijnt, kon worden gemaakt.

De schrijver heeft volkomen gelijk; maar hij heeft Indertijd zóó geestig geschreven (dat beteekent hier „geestvol"), dat deze enkele vraag van hem reeds heel den afgrond blootlegt. Intusschen verblijden wij ons over wat Ds Vonk vervolgens opmerkt:

Het is ons daarom een oorzaak tot groote blijdschap, dat thans in „De Reformatie" van 21 Juni een artikelenreeks verschijnt van de hand van Ds W. F. C van Helsdingen, die hetzelfde vraagstuk als bovengenoemd bespreekt en boven wiens eerste artikel zelfs het flinke opschrift staat:

„Kerksplitsing een „geloofsstuk" en geen , , waagstuk".

„Geen praat langer, maar daad." (I)

D'at is ons uit 't hart gegrepen. Tenminste die aanpak!

Tenslotte nog: Er wordt heden ten dage weer ijselijk gejeremieerd over zoogenaamde misstanden in onze Geref. Kerken. Men meent zelfs in buitenkerkelijken kring en bond te moeten optreden om ze te , , reformeeren".

Doch het woord, dat coUega van Helsdingen spreekt, reeds in zijn eerste aJtikel (al is hier wel een en ander, waarover van gedachten valt te wisselen), is van waarlijk reformatorische waarde.

Indien het Gode mocht behagen, dat onze kerken althans in de hier gegeven richting zich zullen bekeeren, zoo zal het Woord Gods zoo niet zijn heerschappij weer hernemen (ofschoon de huidige toestand stellig niet onschuldig zal zijn aan den afval van den tijd, die ook in onze kerken zijn duizenden verslaat), dan toch tot krachtiger heerschappij komen in de gemeente van onzen Heere Jezus Christus en de opgeworpen wal worden versterkt tegen den, indien mensohelijk inzicht zich niet bedriegt, voor Gods kerk zeer aanstaanden grooten nood.

Het doet ons genoegen, dat de oproep van Ds van Helsdingen zoo aanstonds de aandacht trekt.

„Universeele oorlog nabij".

^ Ds A. M. Boeijinga schrijft in „Haarlemsch Kerkblad":

Een lid onzer kerk laat mij een boekje zien, getiteld „Universeels oorlog nabij", door hem aan de deur gekocht voor een kwartje.

Ik wil hem graag helpen anderen te waarschuwen tegen deze en andere prullaria van den Amerikaan Rutherford. Waarschijnlijk komen ze ook bij u aan de deur, want hun adres is in Heemstede. # Weet dan, dat ge niets anders te lezen krijgt dan dwaasheden van een groot warhoofd.

Het papier is slecht, doch nog te goed voor deze nonsens.

Men blijve oppassen voor deze chiliasten en voor alle mogelijke lieden, die zeggen te komen voor „de zending".

Het radicaal van Dienaar des Woords.

Ds A. M. Boeijinga schrijft, eveneens in „Haarlemsch Kerkblad":

De Particuliere Synode van Zuid-Holland N., die de vorige week onder presidium van Dr Dijk vergaderde, nam het volgende voorstel aan ter doorzending naar de e.k. Generale Synode.

Art. 12 D.K. worde aangevuld met de bepaling: „Bij overgang tot een anderen geestelijken arbeid, zal het behoud van den naam en de eere van een Dienaar des Woords, als voorrecht en bij wijze van uitzondering, geschonken worden alleen aan zulke Dienaren, die geroepen worden tot den dienst ten bate van de Kerken in het algemeen, óf tot een zoodanigen arbeid, die een geestelijk karakter draagt, en met de roeping tot verkondigen van het Evangelie in verband staat. Dit voorrecht kan alleen verleend worden door de Classis, met kennis en approbatie van de Particuliere Synode.

Meer zegt het officieel verslag ervan niet. Voor een buitenstaander is het echter tamelijk onduidelijk. Reeds om deze reden, dat de Synode van Leeuwarden in 1920 een bijna woordelijk gelijk besluit heeft genomen. Men weet, dat het toen ging over predikanten, die benoemd werden tot hoogleeraar, buiten de theologie. Het ging toen, en later nog eens, over de hoogleeraren Van Schelven en Vollenhoven, die geen voet zetten in de theol. faculteit, en daarom ook niet meer het Woord bedienen mogen.

Een preek „lezen" kon hun natuurlijk niet verboden worden, want als hulpdienst kan dit aan ieder gemeentelid gevraagd worden.

Maar het onbevredigende was en is, dat Prof. Waterink, die één uur per week, per expresse bestelling, een voet zet in de theol. faculteit, van week tot week Woord en Sacrament bedienen mag.

Wat wil Zuid-Holland N. nu?

Uitbreiden óf beperken? Ik vermoed het laatste. Want zij heeft in het besluit van Leeuwarden ingevoegd: „en bij wijze van' uitzondering".

En toch weet ik het weer niet. Want zij blijft spreken van „een zoodanigen arbeid, die een geestelijk karakter draagt, en met de roeping tot verkondigen van het Evangelie in verband staat". Daarbij is het slechts de vraag of ze dit verband eng óf ruim neemt, rechtstreeks óf middellijk. Hoe ook, ik zie evenveel verband bij de geschiedenis en de filosofie met deze roeping, als bij de pedagogiek.

Helder is in elk geval dit besluit niet.

Ik vermoed echter, dat het in dezen ter Synode ook geen klare dag is geweest. Want het officieel verslag voegt één zin aan het besluit toe:

„Tegelijk zal de aandacht der Generale Synode gevestigd worden op de moeilijkheden, die bij deze regeling overblijven."

Ik weet niet, wat de bedoeling van de synode geweest is; ik kan dus ook niet nagaan in hoeverre Ds Boeijinga recht ziet. Later zal misschien de zaak wel duidelijker worden. Misschien kan ik nog ter verduidelijking opmerken, dat blijkens het verslag der synode de bedoeling was, de emeriteering van „professoren en dergelijke personen" (!) te regelen, een losse uitspraak van een rapport in de kerkenorde zelf in te dragen, en zoo te komen tot meerdere vastheid.

Waarheid en Vrede.

In „Leeuwarder Kerkbode" (classicaal) schrijft de heer J. van Dijk:

Als ge den strijd aanbindt tegen leugen en laster, en het kleed, dat de publieke opinie voorzichtig geworpen heeft over de feiten, aan flarden rijt, zoodat de waarheid in het volle licht treedt en door iedereen te herkennen valt: vlei u niet met de hoop, dat de menigte u zegenen zal vanwege uw waarheidsliefde; best mogelijk, dat de vijandschap tegen u ontvlamt, omdat ge den lieven vrede hebt verstoord.

Zie het aan Christus zelf, die de Waarheid was; en die, in gehoorzaamheid aan Zijn Vader, zonde zonde noemde, al waren het de meest aanzienlijke geestelijke leiders van het volk Israël, die er zich aan schuldig maakten; die de zonde in al haar afschuwelijkheid ten toon stelde, al wist ze zich tot dien tijd te vermommen in het reine gewaad van vroomheid; die de kalk deed vallen van de met zorg gepleisterde graven, zoodat de afzichtelijke doodsbeenderen voor aller oogen bloot kwamen te liggen.

Hij bracht niet den vrede maar het zwaard. Waar Hij optrad, openbaarde zich de verdeeldheid in scherpen vorm; in twee kampen deelden zich steeds Zijn hoorders: die het voor Hem opnamen en die Hem en Zijn Woord verwierpen.

En zoo gaat het nog.

Even later: Hendrik de Cock, die vrijmoedig getuigde van de waarheid en kracht van het Evangelie van Christus, zooals Hij het in de wereld gezonden heeft, werd als een onwaardige den mond gesloten en den kansel verboden.

De partijen, die de dingen durven te zien en te zeggen zooals ze zijn, vinden bij de groote massa geen gehoor, maar worden ervan beschuldigd, dat zij het lieve vaderland naar den ondergang duwen.

Altijd hetzelfde: De waarheid schijnt den vrede op de vlucht te jagen, zoodra ze verschijnt.

En toch worden ze hier in de Schrift in één adem genoemd.

Ook: Waarheid en vrede vormen geen tegenstelling. Zoomin als in God zelf en in Zijn eischen ooit een tegenstelling zou kunnen zijn.

Gods rechtvaardigheid en Gods barmhartigheid zijn geen tegenstelling.

Hij is niet tot op zekere hoogte rechtvaardig — maar dan toch ook weer, om die rechtvaardigheid niet tot in alle consequenties te handhaven, eenigermate barmhartig.

Zijn rechtvaardigheid wordt niet door Zijn barmhartigheid binnen zekere grenzen gehouden; zoomin

als Zijn barmliartigheid door Zijn rechtvaardigheid voor uitersten moet worden behoed.

Hij is rechtvaardig; geheel rechtvaardig; Hij is de Rechtvaardige.

Hij is barmhartig; geheel barmhartig; Hij is de Barmhartige.

Met Zijn eischen is het 't zelfde.

Aan twee geboden hangt de wet en de profeten!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's