GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Christelijke jiolitiek, Baithianisme, „Standaard", „Nederlander", en nog wat.

christen­ In „Opbouw, weekblad voor humanistisch dom", schrijft Mr W. Verkade, Utrecht:

Men weet, dat A.-R. en C.-H. vroeger één partij vormden, zich baseerend op de beginselen van Groen van Prinsterer, doch dat het onder de twee groote voormannen de Savornin Lohman en Abraham Kuyper tot een breuk kwam.

Schrijver constateert dan, dat er tot nu toe vergeefs getracht is, tot hereeniging te komen. Hij vervolgt:

Nu is een discussie gaande, die nieuwe bezwaren opwerpt: in de C.-H. partij is een groot aantal van de jonge garde sterk onder invloed van de Barthiaansche theologie, een geloofsleer, die „De Standaard" terecht gevaarlijk acht voor de in anti-revolutionaire kring gebruikelijke denkbeelden over „christelijke politiek". De leer van den grooten Duitschen theoloog legt juist de nadruk op de absolute afstand tusschen God en mensch, en de volkomen onbelangrijkheid van alle menschelijk streven, zoodat die gemakkelijk© verbinding van „Gods Woord" met zeer alledaagsche politiek, die ons vrijzinnigen altijd zoo ergert, daarbij wel zeer moeilijk wordt. En de risico, dat zij, die , - door Earth's leer zijn bezield, volmondig zullen erkennen, dat een Christen evengoed Christen kan zijn als hij niet tot een „Christelijke partij" behoort, is groot, gezien het feit, dat meerdere Barthianen tot de S.D.A.P. behooren en daar vrijwel de eenige orthodoxprotestanten zijn. Anderzijds laten de Anti-Revolutionairen hierdoor wel heel duidelijk blijken, dat zij alleen een zeer bepaalde geloofsbelijdenis als christelijk wenschen te erkennen en dit kan voor vrijzinnige protestanten een goede waarschuwing zijn om niet hun heil te zoeken bij een partij, die hun geloof zeker niet als volwaardig christelijk zou erkennen. In de Christelijk-Historische partij is deze geloofsinquisitie zeer belangrijk zwakker, al moeten wij de eerste vrijzinnige protestant nog zien, die daar aanvaard wordt, zooals de orthodoxe professor Kohnstamm b.v. in de Vrijzinnig-Democratische Bond.

Berth's theologie is een typische theologie der crisistijd, en het zou zeer waardevol zijn wanneer onze crisis, die toch allereerst een geestelijke crisis IS, deze winst bracht, dat zij de zelfverzekerde houding van vele christenen, (ook in onze eigen kring) dat hun type van christendom „het ware" is, doorbrak, en daardoor voor Gods christendom wat meer eerbied plaats gaf.

Dit proces wordt in de C.-H. partij bevorderd door de Barthiaansche critiek en wij zouden het een waardevol element achten wanneer die zich door een nauwere verbinding tusschen de twee groote protestante partijen in wdjder kring deed hooren.

Omgekeerd kunnen wdj „De Standaard" gelijk geven in zijn overtuiging, dat politieke organisatie en Barthiaansche theologie moeilijk vereenigbaar zijn: politieke organisatie is vereenvoudiging van begrippen om eenige slagwoorden heen en Barthiaansche theologie is vooropstellen van het ondoorgrondelijke en zoekt dus altijd weer andere en vaak naar ingevwkkelde formuleering.

Het is wel goed, zulke vrijzinnige uitingen te lezen. Goed voor sommige van onze eigen menschen vooral. Indertijd is door Dr W. A. v. Es geschreven, dat hij al dat schrijven over Barth maar wat gevaarlijk vond: het kon een soort van onbedoelde reclame zijn voor Barths theorieën. En een eveneens polemische persconfrater van „Friesch Kerkblad" bleek blijkens eenige recensiezinnetjes den strijd tegen Barth ook al op dergelijke wijze als een liefhebberij b.v. van ondergeteekende te beschouwen.

Het zal dezen Frieschen schrijvers wel vermoeiïng des geestes zijn, dat thans ook „De Standaard" zoo ingrijpend in een gedeelte der hoofdartikelen en andere voorpaginastukken over Barth spreekt.

Maar anderen zullen dankbaar zijn, dat het gebeurt. Want de antithese-lijn van Kuyper is er nog, en aan den overkant van die lijn staat Barth. Wie dat niet ziet, of het niet zegt, geeft op dit punt geen leiding.

Intusschen gaan de vrijzinnige — humanistische — „christenen" het wèl zien. Zij stellen het probleem voor zichzelf reeds:

Hoe denken wij voor ons zelf over christelijke politiek? De vrijzinnigen hebben altijd bezwaar daartegen gehad, omdat het in de practische politiek meestal om te tijdelijke zaken gaat, dan dat men ze zonder profanatie in verband met de Eeuwige waarden zou kunnen brengen. Daarom achten wij het veel zuiverder, wanneer men individueel, of liever nog groepsgewijs, als Christen (en dit ook niet onder stoelen of banken stekend) werkt in een partij, die een bepaald program zoekt te verwezenlijken met allen, die hiervoor voelen, onverschillig hun geloofsovertuiging; daarin voor de Eeuwige waarden op te komen, achten wij mogelijk en noodig. Slechts wanneer het onmogelijk zou worden om binnen dergelijke partijen uitgesproken Christen te zijn zou voor ons de tijd daar zijn ons als Christelijke minderheid (en dus als partij) te organiseeren. Maar een Christelijke regeeringspartij doet ons altijd bedenkelijk aan. Wereldlijk machthebber te zijn is voor de Christen al even gevaarlijk als rijkdom te bezitten, en men weet wat het Evangelie over de kemel en het oog van de naald zegt.

Te hopen, dat ook onder ons de oogen opengaan. Diegenen, die het eerst gewaarschuwd hebben, krijgen op den duur wel gelijk. Jammer alleen, dat sommige telaatkomers soms zoo voorbarig zijn in hun oordeel over wie op tijd zijn.

Hiiler-poëzie;

Dr C. N. Impeta citeert in „Gereformeerd Jongelingsblad", zelf weer verwijzende naar „Cijfers en Feiten", eenige verzen, die in Duitschland tegenwoordig aan de z.g. Hitler-jeugd in den mond worden gelegd. No. 1 luidt als volgt:

Wij zijn de vroolijke Hitlerjeugd, Wij hebben niet noodig christelijke deugd, Want onze leider Adolf Hitler Is onze verlosser en middelaar.

Geen booze paap kan ons verhinderen, Ons te voelen als Hitlerkinderen, Niet Christus volgen wij, maar Horst Wessel, Weg met den wierook en het wdjwatervat.

Wij volgen zingend Hitlers vanen. Dan zijn wij waardig onzen voorouders. Ik ben geen Christen en geen Katholiek, Ik ga met de S. A. door dik en dun.

De kerk kan mij gestolen worden Het hakenkruis maakt nog gelukkig op aarde, Dat kruis wil ik volgen, te land en ter zee, Baldur von Schirach, voer mij mee!

Daarna volgt: De Paus hokt in Rome op zijn troon. Bij ons hokken samen zijn papen. Wat heeft van een Duitsche moeder de zoon Met paus en papen te maken?

De tijd verliep; de paap, hij bleef, Om aan 't volk zijn ziel te rooven En of hij 't Roomsch of Luthersch deed Hij leerde het joodsche gelooven.

Maar nu zijn de jaren van 't Kruis voorbij. Het zonnerad gaat zich verheffen, Zoo worden we eindelijk van God geheel vrij. Om 't vaderland de eer te hergeven.

Wij hebben geen Middelaar ten hemel noodig, Voor ons schitteren zonnen en sterren. En bloed en zwaard en zonnerad, Zijn strijders, nabij en veraf.

En eindelijk zingt men nog: De vorsten en de papen, die brengen ons geen heil. De vorsten en de papen. Wij slaan ze dood met den bijl!

Hr Dnys, socialistisch Kamerlid, en de Oxford-Groep.

Uit de „Mededeelingen" van T. Wever's Boekhandel N.V. te Franeker, citeeren wij volgende aanteekeningen over de radio-uitzending van de Oxford-Groep uit Dene­ marken op 10 Juni j.l., met name dan uit de toespraak van Mr Duys. Deze heeft de nederigheid der vrienden gedemonstreerd door van de- Oxford-Groep volgende bewering te doen:

Tot de Kerk verhoudt zij zich als het leven tot den dood, d.w.z. het komt op deze tegenstelling neer: eens in de week gedurende anderhalf uur een beetje woordchristendom voor zich persoonlijk, óf alle dagen Christus in het werkelijke leven.

Inzake zijn Oxford-christendom en zijn sociaal-democratische overtuiging lezen wij:

Hier staat voor U een, die 30 jaar en nog langer als Sociaal-Democraat heeft geleefd en die nog verder het voornemen heeft nog lang daarvoor te vechten. Van mijn Socialisme wensch ik niets, niets te verliezen. '

Wat het intellect betreft:

Wat ik echter in den laatsten tijd geleerd heb is, dat men met zijn Intellect niet verder komt. „Aan de vruchten kent men den boom", zoo luidt een Hollandsch spreekwoord, misschien kent men het ook in Denemarken, en wanneer men aan de vruchten van het internationale leven (maatschappelijk zoowel als oeconomisch) den boom moet kennen, dan moet deze wel zeer, zeer slecht zijn. Intellect is er genoeg; in Geneve zijn alle hotels van boven tot beneden vol met intellect. Hoe meer intellect, hoe slechter voor ons en de wereld.

Juist in deze dagen heb ik zoo dikwijls gedacht, welke gevolgen zou het voor de wereld en de menschheid hebben indien alle staatslieden van Europa, die misschien 's Zondags in de kerk zitten, in de Oxford- Groep waren, om zich door Christus te laten leiden.

Het antwoord is iiiet raadselachtig: alles zou blijven als het was. Precies, zooals Mr Duys socialist gebleven is. Want óók de Oxford-Groep heeft één van de vele hedendaagsche kunstmiddelen aan de hand gedaan, die men gebruiken kan ter aandiening — ook voor eigen besef — ter aandiening, zeggen we, van eigen gedachten als Gods gedachten. Typeerend is in dezen het slot van de toespraak van Mr Duys:

Gij Denen hebt het in deze zaak zeer gemakkelijk. Weet U waarom? Omdat gij niets anders te doen hebt dan alleen naar Uw mooie nationale vlag te kijken, en vooral mijn Deensche Sociaal-Democratische vrienden zou ik willen toeroepen: „Juist Uw Deensche nationale vlag heeft de wereld noodig!"

Waarom? Omdat ik daarin veel zie. Eerst het rood van de Sociaal-Democratie, maar dan ook het kruis van Christus. Zoo moet het ook voor ons zijn, en als het zoo is dan blijven de groote problemen op oeconomisch en staatkundig gebied, ook de vele meeningsverschillen, die wij zakelijk op te lossen hebben. Maar... niettegenstaande alle meeningsverschillen, buigen wij beiden, mijn tegenstander en ik, het hoofd voor Christus. Blijven wij vrienden en de oplossing zal zeker komen. En wanneer dat zoo is, heeft de Oxford-Groep meer bereikt dan welke conferentie ook. Zij heeft de oplossing der Liefde gebracht.

Christus ook is gekomen uit een klein dorp, het kleine Nazareth. Denemarken speelt geen rol, evenmin als het kleine Holland. Laten wij het kruis van Christus dragen: Ik in mijn Sociaal-Democratie, Gij in Uw liberalisme, doch allen vereenigd onder het kruis van Christus.

Hier is noch revolutie, noch reformatie. Hier is een wolkje, dat voorbijtrekt. Maar het trekt niet voorbij zonder schade te doen.

„Praten".

Dr J. van Lonkhuyzen schrijft in „De Wachter" (Amerikaansch):

Nu heeft de kerkeraad van Den Haag-West een schrijven gepubliceerd, dat hij tot de curatoren van de Theologische School te Kampen en de Deputaten door de Gereformeerde Kerken ingesteld voor het verband der kerken met de Theologische Faculteit der Vrije Universiteit, richt, met verzoek de broeders saam te brengen en de zaken binnenkamers te bespreken. Goed gedaan, zult ge zeggen. Maar uit eigen ervaring weet ik, dat eenigen, in de zaken betrokken, niet binnenkamers praten willen; voor bezwaren, waaraan zij heel gemakkelijk hadden kunnen tegemoet komen om den vrede te bewaren, eenvoudig de ooren toestopten, en zeiden: zoo ge het met ons niet eens zijt, stap dan maar op! En is het dan wonder, dat men als men binnenkamers niet praten kan, op de straten gaat roepen: Doe mij recht tegenover mijn wederpartijders! Dus van zulk een raad om de zaken binnenkamers te bespreken, verwacht ik, gelet op mijn ervaring, al niet veel.

Een liturgische kwestie.

In „Haarlemsch Kerkblad" schrijft Ds L. Hoorweg Jr iets over de gewoonte, die bij sommige kerken aangenomen is, om na de lezing van de wet nog te doen volgen de hoofdsom der wet: Gij zult liefhebben den Heere uw God met geheel uw hart, — en wat daar verder volgt. Ds Hoorweg merkt op:

Ik zou in de eerste plaats de vraag willen stellen, of het niet beter zou wezen de lezing der hoofdsom te laten voorafgaan aan die der Tien Geboden afzonderlijk. Opdat we allereerst scherp onzen zedelijken nood weer zien, en tot een nieuw vluchten tot Christus' genade bewogen worden, lederen Zondag weer. Om, na opnieuw de verzoening in Christus door het geloof weer gegrepen te hebben, als verzoend volk van God opnieuw de Wet der Tien Geboden als een „genade-leefregel" uit Gods hand te ontvangen, opdat we die Tien Geboden in heiligmaking leeren betrachten uit dankbaarheid!

Daarmee zou misschienl gelijk opgelost zijn een liturgisch geschilpunt, dat practisch nog altijd is blijven liggen.

Gelijk men weet, heeft Dr A. Kuyper Sr in zijn „Onze eeredienst" gepleit voor lezing der Wet na af-

loop der predikatie. Het Evangelie was dan verkondigd, de verzoening met God aangezegd, en nu kreeg men voor het uiteengaan nog weer dat richtsnoer der Wet mee naar huis, om uit dankbaarheid voor Gods genade daarnaar te leven.

Hij heeft dat nooit kunnen klaarkrijgen, wellicht voor een deel omdat men in die Wet toch altijd bleef zien een spiegel onzer ellende.

Hieraan wordt echter tegemoet gekomen, wanneer men de hoofdsom der Wet leest aan het begin van den dienst, en de Tien Geboden afzonderlijk aan het eind.

Dan staat in echt schriftuurlijken zin heel de eeredienst op de basis der werkelijkheid, zooals onze Heere Jezus Christus dien onvergelijkelijk zuiver heeft weergegeven in het „Onze Vader". We komen dan samen als het volk van God dat „Onze Vader" zegt, en dat Zijn naam, Zijn koninkrijk, Zijn souvereiniteit komt zoeken, maar dat tegelijk in het noodgevoel van zijn dagelijks weerkeerende schuld zich sterken komt in zijn Zaligmaker, en zich leert oefenen in het leven der dankbaarheid.

Het is maar een gedachte, die misschien de moeite waard is eens nader overwogen te worden.

Deze kwestie behoort tot de liturgiek. Mannen van het vak zullen misschien er wel eens over schrijven willen.

Het ernstig karakter van toegeeflijkheid aan dwalingen.

Dr H. Colijn sprak op den V.U.-dag. Blijkens verslag van „De Standaard" merkte hij o.m. het volgende op:

Wat toch is het gevaar, dat in dezen tijd dreigt? Dat ligt niet allereerst in de beginselen, die van andere zijden worden verkondigd, doch in de veelszins ernstige beginselloosheid van dezen tijd, die zich op bijna alle terreinen van het leven openbaart. Men vreest het kloek en klaar positie te kiezen voor zijn overtuiging en met die overtuiging te staan of te vallen. Van de soldaten van Cromwell wordt gezegd, dat 't niet voldoende was hen dood te schieten, doch dat men ze daarna nog onderste boven moest werpen. (Gelach.) Welnu, dat is 't wat in dezen tijd zoo noodig is!

Men ziet 't thans zoo vaak, dat als een beweging opkomt, er veelszins de neiging is om daarmede maar een eindje mee te loopen, „omdat 't anders nog erger wordt". Of dat men bij de verdediging van eigen standpunt toch telkens achteruit wijkt en zoover uit de eigen stelling geraakt, dat deze niet meer te heroveren is! Daarbij komt, dat de zwakheid vaak juist te constateeren is bij hen, die in de voorste gelederen staan, bij de aanvoerders van het eenvoudige volk, dat de dingen vaak juist zoo zuiver aanvult, doch intellectueel niet in staat is het standpunt te verdedigen.

Juist gezegd.

Jammer, dat niet iedereen het konkreet maken van deze beweringen kan waardeeren. Sommigen doen net als bepaalde kerkgangers: een veroordeeling „der" zonde begeeren zij; een veroordeeling van met name genoemde „zonden" verwerpen ze. Dan zuchten ze: geen polemiek...

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's