GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mussolini, de „leligieuze? '.

Reeds herinnerden wij er aan, hoe een „calvinistisch weekblad" een medewerkster liet beweren, dat Mussolini diep religieus was. Thans schrijft Ds Popma van Amersfoort:

Wij weten nu, dat Mussolini een Bijbel op zijn tafel heeft liggen.en er alle dagen in leest. 'kZou er niet over spreken, als 't niet noodig was gebleken.

We hebben vroeger al eens gehoord, dat Hitler altijd een versleten Nieuw-Testamentje in zijn zak heeft, om zich, waar de gelegenheid zich voordoet, er in te verdiepen.

Er zijn menschen, die dat belangrijk vinden. Inderdaad kan het van belang zijn voor hun persoonlijk leven, 't Kan ook van belang zijn voor den toekomstigen biograaf, die voor 't zielkundig raadsel staat hoe Mussolini 't klaar speelt voor Gods Woord te buigen en tegelijk zich leerling van Nietzsche te noemen en te roemen in de „eeuwige, aanbiddelijke, goddelijke Moeder Italië" en waar bij Hitler de invloed van het N.T. was, toen hij „Mein Kampf" schreef en de grondslagen legde van het Nat. Socialisme.

Indertijd zijn ook over Bismarck's religieuze leven soortgelijke vragen gesteld.

Op zichzelf kan men ieder het genoegen gunnen daarmee bezig te zijn.

Maar er zijn altijd menschen, die er door in de war gebracht worden. Die de conclusie trekken: dus het fascisme is nog zoo kwaad niet! Menschen, die 't toch al zoo moeilijk hebben en wier gedachten-verwarring grooter wordt gemaakt.

We moeten voorzichtig zijn!

Ik weet toevallig, dat de dichter Adwaita (Dr J. A. der Mouw) op zijn schrijftafel altijd een Bijbel had liggen' en er dikwijls in las. 'k Heb 't gezien en hij heeft het mij verteld, 'k Weet ook, dat hij een vaderlijke vriend was voor zijn leerlingen, met een intense belangstelling voor alles van hun leven.

En wie iets van hem gelezen heelt weet zijn antichristelijke gédachtenwereld en felle persoonlijke haat tegen Christus.

Daarmee hebben we iets te maken.

De vraag is niet of Mussolini in den Bijbel leest, maar of hij zijn levenswerk heeft opgebouwd op den grondslag van dat Woord.

Naar dien maatstaf gemeten is zijn werk en dat van Hitler en dat van Adwaita — om die nu maar eens samen te noemen — anti-christelijk!

Dat is voor het publieke leven van belang.

Zooals het voor datzelfde leven van belang is, dat Mr Marchant vrijzinnig-democraat is gebleven en Mr Duys socialist en alle bespiegeling over eventueele persoonlijke vroomheid overbodig en verwarringwekkend.

Inzake den dichter Adwaita schreef ik zelf in „Bij dichters en Schriftgeleerden"; ik haalde van hem ontstellende uitlatingen aan.

Vragen als de hierboven gestelde te behandelen, heeft zijn beteekenis, omdat steeds weer het begrip „religie" en „religieus" in geding is. Op dat punt heeft men de meening van de Schrift en van Calvijn scherp tegenover die van sommige calvinisten te stellen.

„Vredes-mieren".

Mamix schrijft in „Groninger Kerkbode" over de bewering van velen, die de Calvinisten zoo zelfverzekerd achten. O.m. lezen wij:

Deiar zijn er onder de gereformeerden, die een uitzondering willen maken, die niet hoogmoedig en zelfverzekerd willen zijn. Die „open" willen staan voor andere meening, die „breed" zijn in hun denken. Die zeggen altijd te luisteren naar wat anderen beweren. Geduldig, waardeerend.

Die menschen zijn menigmaal het bitterst in hun oordeel. Zij zouden — deze verdraagzamen — die Calvinistische dwarsdrijvers wel den mond willen snoeren. Zij zijn er ook altijd op uit om dat te doen.

Want deze hooge en voorname eenvoudige menschen kunnen dat hoogmoedig gedoe niet uitstaan. Zij zijn wel gereformeerd, o, zeker, gtian misschien wel éénmaal zelfs naar de kerk, maar dat zelfverzekerde van hun geloofsgenooten stuit hen tegen de borst. Als een andersdenkende er met hen over spreekt, geven zij hem gelijk. Zij haasten zich te verzekeren, dat zij anders zijn. Zij moeten van al dat „Calvinisme" niets 351 hebben. Vinden die antirevolutionaire pers met haar zelfverzekerdheid ondraaglijk. Lezen liever een groot vrijzinnig orgaan, en vinden zoo in ethische lectuur met wat Barthiaanschen „deemoed" toch eigenlijk hun smaak.

Ik dacht zoo aan deze lieve verdraagzame menschen, die gereformeerde „vredesmieren", die uit loutere vredelievendheid, de Calvinistische strijdmieren wel zouden willen uitroeien, toen ik het betoog van Prof. Haitjema volgde.

Wij antirevolutionairen en Calvinisten zijn zoo zelfverzekerd.

Weet gij wat mij nu zoo trof? Dat deze professor in het ééne artikel, dat ik van hem las, een zeer leerzaam artikel, dat moet ik zeggen, tot driemalen toe verzekert, dat hij over beweringen glimlacht.

Eerst is het een stille glimlach over de liberale pers, dien ik trouwens begrijpen kan. Die glimlach meen ik.

Dan is het een glimlach met anderen — „wij glimlachen samen" — als beweerd wordt, dat de wedergeboorte bij het Barthianisme in het gedrang komt.

En eindelijk is het een gemeenschappelijk glimlachen, van den professor en zijn vrienden, over bepaalde misverstanden.

Ik kan het niet helpen, maar die glimlach komt mij zoo bekend voor.

Ik heb die op het gezicht gezien van den vidjzen liberaal In mijn jeugd als die het had over dat kleine algescheiden volkje, dat zich uitverkoren noemde.

Ik heb dien gezien op het gelaat van den „intellectueel", die „open staat" voor allerlei meeningen, als hij sprak over de actie van het gereformeerde volk op allerlei terrein.

Het was een glimlach van zelfverzekerdheid. Trouwens alleen die kan zoo glimlachen. Men vindt dezen glimlach alleen daar. Hij gaat zoo licht in een grimlach over.

De gereformeerden mogen nog zulke onhebbelijke menschen zijn, maar dien glimlach zag ik bij hen nooit. Wel een trek van verontrusting op hun gelaat, als zij de leugen zagen naderen. Omdat zij wisten hoe gevaarlijk die is voor een menschenhart.

„Rusland van heden".

' Tegenwoordig kan men in de kiosken een geïllustreerd blad verkrijgen, dat reeds zijn 4en jaargang beleeft, onder den titel „R.V.H.", d.w.z. „Rusland van heden". Het maakt reclame voor de sovjet-unie, en doet dit op alle mogelijke manieren. Tegenover deze verheerlijking van Rusland staat, onder veel ander persmateriaal, een artikel in „De School met den Bijbel", van 18 Juli 1935.

Het artikel is geschreven door den heer van der Jagt, en de redactie teekent aan, dat de schrijver ettelijke jaren in sovjet-Rusland vertoefd heeft. Wij citeeren er enkele bijzonderheden uit. Wat den dwang, op het onderwijs geoefend, betreft:

De kinderen worden 's morgens voor aanvang van 't werk naar de z.g.n. „crèche" gebracht, blijven daar tot na afloop van 't werk, waarna zij weer worden afgehaald. Het partijbestuur is het hoofd van de „crèche", dit benoemt een onderwijzeres, „verzorgster" zou een beter woord zijn. Hoofdvereiste voor deze onderwijzeres is, dat zij veel communistische versjes kent; dat is dan ook ongeveer het enige wat de kleinen wordt ingepompt. Op 't zingen van deze versjes, die alle op marstempo gezet zijn, ziet men de kleine hummels naar speelplaatsen marcheren (in de steden zijn de parken de speelplaats, op 't platteland de steppen) waar dan enige gymnastiek beoefend wordt. Hoewel de kleine hununels niet lezen kunnen, zijn de wanden van de crèche behangen met allerlei op couranten beschilderde spreuken, z.a. „Lenin is dood, maar zijn werk leeft", „Strijd tegen de Religie" enz. enz., dit moet de kleinen dagelijks worden ingeprent. Ik schreef: „dit moet", want zeer velen van de onderwijzers en/of onderwijzeressen doen dit tegen hun overweging in; zouden zij het echter nalaten, dan staat als lichtste straf, ontslag voor hen gereed. Zeer vele malen hoorde ik de klacht van onderwijzers en onderwijzeressen: „het is vreselijk, in dingen te moeten voorgaan en ze toe te lichten, waarvan men weet, dat alles leugen is".

Hoe deze dwang speciaal zich tegen den godsdienst keert, leert het volgende:

Geeft men 't gewone onderwijs slechts oppervlakkig, 't marxisme wordt, als de onderwijzer partijman is, in alle finesses behandeld. Speciaal de anti-godsdienstige gezindheid wordt de jeugd als 't ware ingepompt. De reclame: „Godsdienst is opium voor 't volk", vindt men op elke school, op elk instituut.

Wat die dwang voor het sociale leven, en verder voor de wereldrevolutie doet, leert — en het zal velen nog even verwonderen — het volgende:

Als de kinderen de leeftijd van 6 jaar hebben bereikt, gaan zij naar „de school". Als ik hier spreek over school, zowel in de grote steden als op 't land, dan betekent dit: een lokaal, ex-woning of winkelhuis, waarin zich bevinden: een hoeveelheid banken, een tafel met of zonder stoel (dit hangt er van af, of de ondei-wijzer een stoel kan financieren), een bord; aan de wand hangen verschillende platen, alle betrekking hebbend op militairisme. Zo ziet men b.v. oorlogsschepen (uitsluitend Engelse), geweren, revolvers, tanks, de uitwerking van gasbommen, rookmaskers; het transport van oorlogswerktuigen, op- en • afladen op treinen; het werk van 't Rode Kruis, kortom op de lagere school krijgt men een beeld van een complete oorlogsuitrusting en oorlogsvoering, want ook loopgraven in maquette ontbreken niet.

En eindelijk, ter zake van de knechting van het geschiedenis-onderwij s:

Worden de kinderen beneden 12 jaar in hoofdzaak opgeleid in 't militairisme en communisme, in de hogere klassen krijgen de oudere, behalve het her-

halingsonderwijs onderricht in klassenstrijd, en verdraaide toelichting.

Een goede indruk krijgt men hiervan uit het leerboekje van de Ie klasse technisch instituut van „Mamgna", uitgegeven door de Staatsleerboeken-centrale, Moskou 1932.

De drijfkracht van het kapitalisme is: „winst maken". Daar heerst anarchie, daar heerst crisis. Deze crisis vernietigt de gehele gemeenschap." 2e les.

„De doorsnee landarbeider is analphabeet, en weet niets van de buitenwereld. Hij heeft geen geld, geen kleren, geen mogelijkheid om andere arbeid te zoeken. De overgang van de ene firma naar de andere is practisch onmogelijk. Agenten, welke arbeiders voor andere bedrijven zouden aanwerven, worden gevangen gezet of gedood. Trots dat zij in een tijd van werkloosheid leven, worden velen tot dwangarbeid gedwongen. De werkman is niets meer of minder dan: „een slaaf", en vervolgens: „In de U.S.S.R." Hier is de arbeider de heerser van 't land. Hier hebben wij voor den werkman, clubs, scholen, universiteiten, restaurants en nog veel meer, waar de buitenlandse werkman voorlopig niet van dromen kan. Bij ons wordt alles in beweging gezet om het materiële en culturele niveau van den werkman steeds hoger en hoger te stellen." 19e les.

Deze en dergelijke beïnvloedingen en valse voorstellingen komen in vele, zo niet alle leerboeken voor, en dit, terwijl men aan vreemdelingen, als men een hond, kat, gans of iets dergelijks ziet, vraagt: „heeft men die ook in Duitsland, heeft men dat ook in Holland? "

Overigens lijken deze methoden als twee druppels water op die van het Nationaal-Socialisme.

„Eere zij God" bij het AvondmaaL

Uit „De Wachter" (Amerikaansch):

Eenige weken geleden vierden we het Heilig Avondmaal. Aan het einde van den morgendienst zong de gemeente staande rondom de teekenen en zegelen des verbonds het: Eere zij God in de hoogste hemelen, vrede op aarde; in demenschen een welbehagen. Een zeer gepast lied. Niet enkel om te zingen op het Kerstfeest, maar ook tijdens de viering van het Heilig Avondmaal. Ook een zeer schoon en bijbelsch lied. In dat lied zingt de gemeente des Heeren het zuivere Woord Gods. Zoo behoort het. Jammer, dat er onder de Nederlandsche en onder onze Amerikaansche gezangen niet meer gezangen zijn waarin Nieuw Testamentische schriftgedeelten worden gezongen.

„Seks-dagen".

Uit hetzelfde blad:

Gewoonlijk spreken we van de geschiedenis van den Bijbel. De geschiedschrijver van Rome, Momsen, sprak van den Bijbel der geschiedenis.

Rev. C. E. Macartney merkt dit op in een bijdrage aan „Christianity Today", getiteld, „Is America on the Road to Ruin? " dat is, gaat Amerika zijn val tegemoet?

Hij wijst op de vele ruïnen in Egypte, Palestina, Tyrus, Klein-Azië, Griekenland, Rome, en vraagt waarom de machtige rijken van het verleden gevallen zijn. Zijn antwoord is het antwoord van den Bijbel: de zonde is de schandvlek der natiën. Hij haalt het woord van Volney aan, dat er op wijst, dat ook naties zullen maaien wat ze zaaien. „God maakt een Bijbel uit de geschiedenis."

Assyrië was wreed. Griekenland losbandig en weelderig. Rome ontuchtig en zedeloos. Het eerste hoofdstuk van den Romeinen brief geeft daarvan een waar beeld. Tacitus, als hij de zedelijke verwildering beschrijft, zegt, dat hij ons niet in de grot zal leiden, maar dat hij ons de boosheid en schande uit de verte zal laten zien, daar de stank anders ondragelijk zou zijn. Voor al die naties gold het: opkomen, groeien, blinken en verzinken.

Amerika, zegt de Doctor, kan daar een les uit leeren. Immers, openlijk wordt het verkondigd, dat de mensch een beest is, dat langzamerhand uit de laagten opklimt; dat godsdienstig ondei-wijs niet noodig is; dat er geen zonde is omdat er waarschijnlijk geen God is. Tooneel en boek handelen over het sexuëele. Iemand zei, met het oog daarop, „men zou denken, dat de wereld in seks dagen geschapen was".

„Haasten de geloovigen zich niet? "

Onder dezen titel geeft Ds J. M. Mulder in „Geref. Kb." Schouwen-Duiveland etc. een meditatie over Jesaja 28 : 16 c. We citeeren:

De eigenlijke zin van dit woord toch wordt weergegeven door Paulus en Petrus, respectievelijk in Rom. 9 : 33 en 1 Petrus 2 : 6.

De zin van dezen text is dan ook: wie gelooft, die zal niet beschaamd worden (St. vert, met kantteekening). Immers in Jesaja 28 wordt geprofeteerd het oordeel, dat God over Zijn volk brengen zal.

Dat volk is voor een groot deel van den Heere en Zijn dienst afgeweken.

Slechts een uitverkoren klein deel is den Heere en den waren godsdienst getrouw gebleven.

En dat kleine gedeelte, dat door genade vast zal staan op dien in Sion gelegden hoeksteen, dat wil zeggen, die in Christus gelooft, die kan met vertrouwen het komende gericht afwachten, die zal niet beschaamd worden.

Voor dien is geen haastend vlieden van het oordeel noodig. Geen gevaar voor het verderf is er voor dien te vreezen.

Zoo zien wij, dat dit „zal niet haasten", niet beteekent „lijdelijk, zorgeloos wachten", maar: „niet beschaamd worden".

Anderen vertalen zelfs inplaats van „haasten": „vluchten".

Voorts zie men de niet genoeg aan te bevelen „Korte Verklaring" der Heilige Schrift met nieuwe vertaling (uitgave Kok, Kampen).

Laat elk die jarig is, zijn verlanglijstje vullen met louter deeltjes uit deze reeks. En is 't geen prachtig huwelijks-geschenk? Nog beter dan een suikerlepeltje.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's