GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Correspondentie van de Redactie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Correspondentie van de Redactie.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

T. te S. U schrijft mij het volgende:

„In een pas verschenen werk van Dr G. Oorthuys, getiteld: „Emispunten op den weg der Kerk", las ik op pag. 141 dezen merkwaardigen zin: „In menige leege Kerk in N.-Holland is er geen Kerlc Gods meer, om de vrijzinnige vroomheid, die erin gepredikt wordt. Maar toch is Gods Kerk er nog, om Christus, Die wacht". (Spatiëering van Dr Oorthuys.)

Met den liesten wil kan ik dien zin niet verstaan. Hier wordt toch m.i. feitelijk gezegd, dat Gods Kerk er niet is en tegelijk, dat zij er w e 1 is.

Voor mij is dat een ongerijmdheid en het valt mij moeilijk deri gedachtengang van den Schr. te volgen.

Indien ik lid was van de Ned. Herv. Kerk en door mijn beroep op zulk een plaats in N.-Holland moest wonen, waar de Kerk geheel vrijzinnig was, dan zou ik volgens den gedachtengang van Dr O. in een hoogst moeilijke positie komen. Er is geen Kerk Gods meer, om de vrijzinnige vroomheid, die erin gepredikt wordt. Dus mag ik me bij die Kerk niet aansluiten.

Maar toch is er Gods Kerk nog, om Christus, Die wacht. Als dat zoo is, moet ik toch weer aansluiting bij haar zoeken. Hoe moet ik dat rijmen?

Ik vind hier een inconsequentie, die mij inderdaad raadselachtig voorkomt bij een theoloog als Dr Oorthuys, die op dezelfde pagina van het aoor mij gecHeerde boek zegt: „Men beproeve nimmer groepen zonder Christus bij de Kerk te houden en hun een wettige plaats in de Kerk te bereiden. Want zonder Hem is het onmogelijk Kerk te zijn."

Tot zoover Uw brief. Ik ben het met U eens, dat de uitlating van Dr O. raadselachtig is. De kerk is er en is er toch niet? Hier is weer de fout, gesignaleerd in mijn „Ons aller Moeder", dat men in zijn denken uitgaat van de gegevenheid van een bepaald instituut, en dan net doet alsof „het institueeren" niet meer de dagelijksche voortgaande roeping is der geloovigen. tn de lijn van deze valsche redeneering geeft men dan aan dat bepaalde instituut, waarop men zijn zinnen eeiunaal gezet heeft, het „recht", Christus al of niet te laten wachten. Of, beter gezegd, men dicht Hem de intentie toe, speciaal op dat instituut te blijven wachten, zoolang het niet Hem, doch die „kerk" belieft. In de lijn van de betere beschouwing evenwel ligt de erkenning, dat daar waar men gehoorzaamheid toont, de kerk realiter vergaderd wordt. De Zoon Gods vergadert (onvoltooid tegenwoordige tijd) eiken dag (Zondag 21). De wijze van dit vergaderen kan ik alleen kennen uit Zijn eigen Woord. Uit dat Woord weet ik, dat Zijn werk-van-vergaderen dus blijken moet uit zijn vruchten. En die vruchten zijn, dat de onwilligen gewillig worden gemaakt, en zij, die Hem maar laten wachten, metterdaad gaan zien, dat Hij voor zich geen pauze kent in Z ij n werken, en dus ook niet hun een moratorium geeft voor het h li n n e. Natuurlijk is ook hun optreden zelf weer alleen aangewezen op zijn uitdrukkelijk bevel — vandaar de bindende kracht van alle góéde regelen van kerkrecht — maar tot geen enkelen goeden kerkrechtregel behoort het brutale „Christus laten wachten". Heden, zoo gij Zijn stem hoort, verhardt Uw harten niet. Het is droevig, dat men dit woord wel preekt voor „de ziel", maar niet voor den mensch en de menschen in al hun private en communale doen en laten. Deed men dat laatste, dan zou het kerk-vraag-

sluk direct in al zijn verschrikkelijkheid voor de oogen van preekers en hoorders gaan staan,

D. te E. Uw vraag of — in het afgetrokkene gesproken — christenen, wanneer een lagere, b.v. gewestelijke overheid tot gewapend verzet zou overgaan tegen de hoogere overheid, zich „daarbij mogen aansluiten", is niet in het algemeen te beantwoorden. Want alles hangt er van af, of de onderdanen de zaak kunnen beoordeelen, of de z.g. lagere overheid door de hoogere voor het dilemma geplaatst wordt van God gehoorzamen dan wel de menschen, en dus of er sprake is van revoiutie, ja dan neen. Ook maakt het verschil, of de lagere overheid haar onderdanen dwingt, ja dan neen. Dergelijke vragen kan men slechts in concrete situaties scherp stellen en beantwoorden.

Uw tweede vraag handelt over de gevallen, waarin de overheid de propageering en de prediking van den eisch Gods op alle levensterrein verhindert. U vraagt, hoe in zulke gevallen de christenen dan handelen moeten. Antwoord: ieder beginne zich streng te houden op eigen terrein, b.v. het kerkelijke, huiselijke, universitaire, etc. Men houde op dat eigen terrein zich streng aan eigen plicht (b.v. de prediking, de opvoeding, het onderwijs). Men houde bij dien eigen plicht zich streng aan Gods gebod, en wachte rustig af wat er verder komt. Men bespreke geen andere onderwerpen en doe geen andere werken dan prediking, opvoeding, schoolberoep zelf vereischt, maar doe dit laatste dan ook in getrouwheid. En overigens is er de mogelijkheid van aanhoudend protest bij de verscheidene overheidsinstanties.

Uw derde vraag handelt over overheid en kerk. „Gaat", zoo vraagt U, de overheid niet „uit" van de gemeene gratie en de kerk niet van de particuliere genade? Antwoord: neen. Dat woord „uitgaan" deugt hier niet. Er zou een „overheid" geweest zijn, óók zonder zonde. Slechts dat de overheid vandaag dwingen moet, is een gevolg van de zonde. Er zou een „menschheid Gods" geweest zijn, óók zonder zonde (zij was er trouwens reeds in het paradijs). Tengevolge van Gods na de zonde intredende genade wórdt de menschheid Gods (vóórgekend voor alle eeuwigheid) tot k e r k, d.w.z. tot eigendom van den Kurios, Christus^). Deze kerk is dan identiek met de „v óórgekende" menschheid, ze krijgt ook wel, van het standpunt van een gevallen wereld uit, den postümen (!) naam van „nieuwe menschheid", maar ze is toch feitelijk „de' oude", omdat de grenzen van de waarachtige menschheid vastliggen in de v ó ó r k e n n i s van den raad van God. Geeft straks Christus het koninkrijk aan den Vader over, dan zal dus de „nieuwe" menschheid, die de oude is, de „vóórgekende", ook niet meer in dezen directen zin „kerk" heeten kunnen, omdat de Kurios zijn heerschappij heeft overgedragen aan den Vader. Zie voor den achtergrond van deze dingen mijn artikelen over het verbond als grondwettig woord in de laatste nummers, en voorts een binnen enkele weken verschijnend boek: „Wat is de Hemel? "

1) Het is mij niet om de etymologie van het woord kerk, church, etc. te doen; Barth spreekt daarover in zijn „Credc> ", ^ ik heb daarvan geen verstand. Het gaat mij om het begrip der kerk, als ik haar eigendom van den Kurios noem.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

Correspondentie van de Redactie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1935

De Reformatie | 8 Pagina's