GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inzake Dr E. Sietsna.

Dr K. Sletsma schreef aan „De Bazuin" volgend ingezonden stuk:

Amsterdam, 19 November 1935.

Hooggeachte Redactie!

Vergun mij s.v.p. ruimte in Uw blad voor hel ( volgende:

Meer dan een half jaar geleden, toen sommig'l kerkeraden begonnen de censuur toe te passen op I leden van de Gereformeerde Kerken, tevens leden der I N.S.B., kwam een lid mijner gemeente mij vragen [ aangaande een bepaald geval, waarin een kerkera; ' den doop weigerde aan een niet-gecensureerd N.S.B.-efr I voor zijn kind, en er over dacht, om dezen te een-1 sureeren op grond van zijn lidmaatschap dier weging. De kerkeraad zou hem een verklaring hebben \ voorgelegd, die hij moest teekenen om voorloopig a^" \ de censuur te ontkomen en zijn kind gedoopt te Isrijgen. Men vroeg mij, of die doop geweigerd kon worden, en of deze verklaring niet tevens kon dienen 1 in andere gevallen, waarin een con flict dreigde^).

- - Ik antwoordde met vermaan aan dezen broeder en 1

aan anderen, maar tevens, dat ik dit geval niet be^ oordeelen kon, doch dat uiteraard de censuur m.i. nooit kan beginnen bij liet kind, en, dat, naar mijn oordeel, iemand niet kan worden gecensureerd, omdat bij lid eener bepaalde beweging is, maar alleen I om een concrete zonde ^).

Dat in een geval, waarin iemand niet aanstonds kan worden overtuigd van de onvereenigbaarheid van i zijn lidmaatschap der Gereformeerde Kerk en dat van de N.S.B., en de kerkeraad overigens de censuur niet toepasselijk acht, wel een verklaiing kan worden gevraagd en gegeven, maar dat die dan scherper zou i moeten worden gesteld, ongeveer als volgt (volgde ongeveer de bekende verklaring). Ik voegde er aan i toe, dat zoo iemand m.i. onmogelijk N.S.B.-er zou kunnen zijn, maar dat dit toch moest kunnen worden , verklaard.

Al spoedig bleek mij, dat met deze „verklaring" i gewerkt werd, onder het noemen van mijn naam, in ' een geheel andere richting dan de bedoeling was, n.l. telkens, wanneer een kerkeraad een N.S.B.-er vermaande, en zelfs, om Gereformeerden tot het lidmaatschap van de N.S.B, te bewegen. Er werd dan de indruk gewekt, alsof ik de combinatie niet verwerpelijk achtte, en alsof ik van oordeel was, dat zulke leden ongemoeid moesten worden gelaten.

Zooveel mij gevraagd werd en zooveel ik kon, heb ik dit recht gezet, en ook den bewusten persoon meermalen aangespoord dit na te laten. Hij verklaarde zich persoonlijk onschuldig; maar het misbi-uik bleef.

Nu Prof. Schilder in „De Reformatie" den inhoud van brieven over deze zaak publiceerde, zonder mij te vragen naar den juisten stand van zaken, heb ik Z.H.G. geschreven en bericht ik dit aan Uw blad, opdat

niemand meer er naar rade, wie deze Geref. predikant is; en niemand denke, dat er eenige Geref. predikant is, die sympathie koestert voor de N.S.B.; en niemand onder Uw lezers een oogenblik aarzele ten opzichte van de N.S.B, onder de suggestie, alsof ik, in onderscheiding van anderen, hem niet ernstig zou vermanen om geen gemeenschap te hebben met deze beweging.

U hartelijk dankend voor de plaatsruimte, Met de meeste hoogachting.

Uw dw.,

K. SIETSMA,

1^ Geref. Pred. Amsterdam-Zuid.

iülk voegde daaraan dit toe:

.^r-i'sch ri f t: Prof. Honig was zoo vriendelijk, bij Jschrijven van 21 November mij de gelegenheid te geven, Ibovenstaand, op 20 Nov. door Prof. Honig ontvangen (ingezonden stuk, van een onderschrift te voorzien. Ons (vorig nummer kón dus aan Dr S.'s artikel geen plaats Imeer geven, want „De Bazuin" wordt op Donderdag [afgedrukt, en de copie wordt op Woensdagmorgen gehaald. Ik kreeg het stuk pas onder de oogen, toen „De fBazuin" reeds gedrukt werd.

Dr Sietsma heeft ook mij persoonlijk van te voren 'over de zaak geschreven. Dat was op 12 November. In den brief stond, dat hij „op het oogenblik" zich niet „'in de discussie" wilde „mengen". Tevens, (lat hij mijn in „De Reformatie" en „Bazuin" gepubliceerde mededeelingen inzake wat van de zijde van N.S.B.-instanties en N.S.B.-leden, officieel dus en officieus, aan de kerkeraden en ambtsdragers en belangstellenden over een door Dr Sietsma geconcipieerde en aan kerkeraden door N.S.B.-ers over te leggen „verklaring" zwart op wit geschreven wordt, beschouwde „als een ingekleede vraag", waarop deze brief van 12 November mij antwoord gaf, „opdat ik ingelicht zou z ij n". Daarop schreef ik d.d. 13 November Dr Sietsma een brief, waarin ik hem mededeelde, dat ik zijn uitlatingen, bovenbedoeld („informatie van mij", „zich niet in de discussie willen „mengen" ") door mij werden opgevat als een verbod om den inhoud van zijn blief publiek te maken. Ik voegde er aan toe: „mocht ik mij daarin vergissen, dan wilt U dat wel even zeggen, anders zal ik aannemen, dat U mij niet het recht geeft deze mededeelingen te puWiceeren".

•aarop antwoordde Dr Sietsma mij onder dagteeke- 'ag van 18 Novemher, dat zijn bedoeling juist was geweest, dat ik mijn mededeelingen zou kunnen aanvullen met hetgeen hij mij geschreven had; dat hij het gaarne aan mij overliet, h ö e ik het wilde doen, en ö f ik het wilde doen, en dat de uitdrukking: „ik neem aan < le discussie geen deel", bedoelde, „dat er wel veel meer te zeggen valt, maar ik heb geen orgaan en ik heb het land aan Ingezonden stukken". Uit dezen brief leidde ik al, dat Dr Sietsma zich met mij in verbinding stelde, opdat ik zijn mededeelingen /OU doorgeven, dat hij „zijn orgaan" (Kerkbode Amsterdam-Zuid) niet ervoor gebruiken wilde, en niet in andere bladen zelf wilde schrijven. Op zichzelf was er natuurlijk niet het minste bezwaar tegen. Dr Sietsma's nadere verklaring door te geven. En ik had reeds in den zin, in „De Reformatie" van die week een publicatie te doen, die dan verder in „De Bazuin" kon verwerkt worden, toen ik tot mijn verwondering bemerkte, dat dezelfde Dr Sietsma, die op 18 November het land aan ingezonden stukken had, op 19 November er een had gezonden aan „De Bazuin", waarvan ik 21 November kennis kreeg (zie boven). Ik heb toen mijn bericht in „De Reformatie" opgeschort, om eens af te wachten wat er eventueel meer zou komen. Dat was maar goed, want ook in „De Heraut" vond ik Zaterdag j.l. van Dr Sietsma een ingezonden stuk, benevens een artikel ®i de Kerkbode van Amsterdam-Zuid. Thans in staat zijnde het geheel der stukken te overzien, merk ik het volgende op:

'a. dankbaar noteer ik, dat Dr Sietsma dd. 18 November aan mij schreef, dat mijn mededeelingen zouden kunnen worden aangevuld. Dat is wat anders, dan bestrijden of corrigeeren. Want inderdaad is van wat ik gezegd heb, elk woord waar gebleken;

b. daarom is het ook volstrekt overbodig geweest, dat ik aan Dr Sietsma van te voren vroeg, hoe de zaken stonden. Want ik schreef geen Sietsma-geschiedenis doch kerkgeschiedenis. Sommige broeders vergeten dit laatste wel eens meer. In dit verband treft het mij dan ook, dat Dr Sietsma het zwijgen er toe deed, zoo lang ik alleen onder het aspect van de kerk geschiedenis over de bovenbedoelde aangelegenheid schreef, en thans, nu ik, op zijn verzoek, de Sietsma-geschiedenis van plan was te gaan vertellen, zijn attentie ineens verdeelt over vier bladen en zulks, nadat hij eerst de afwikkeling aan mij had overgelaten, en voordat hij weten kon, hoe ik dat doen zou;

c. er was geen reden, in particuliere correspondentie te informeeren naar bedoelingen van Dr S. Want van N.S.B.-zijde werd van meer dan één kant met zijn naam gewerkt; kerkeraden werden met formules, die inderdaad als passe-partout dienst deden, l)emoeilijkt in hun tuchtoefening, en op officieel N. S. B. - papier werd eindelijk aan een predikant in functie en in kwaliteit die bepaalde passe-partout (die andere ambtsdragers reeds eerder tegengekomen waren) ter inzage gegeven, onder opmerking, dat Dr Sietsma oordeelde, dat kerkeraden onrecht deden aan N.S.B.-ers;

d. de predikant, hierboven bedoeld, was Ds J. G. Feenstra, die mij nog eens bevestigde — wat ik reeds wist toen ik de laatste maal schreef — dat Dr Sietsma een brief van Ds Feenstra met verzoek om nadere informatie, tot op het oogenblik van mijn laatste publicatie, onbeantwoord had gelaten. Dit kan ook mij overkomen vanwege de drukte. Ik zeg er dus geen kwaad van, maar vind het dan ook vreemd, dat thans een opmerking gedaan wordt inzake het niet informeeren; er was geïnformeerd; en zulks — ten overvloede (zie boven);

e. tot nu toe heb ik geen spijt van mijn mededeelingen. Het blijkt, dat tusschen wat officiëele en officieuse N.S.B.-ers zeggen, en wat Dr Sietsma zegt, tegenstrijdigheid bestaat. Niemand behoeft mij te vertellen, dat N.S.B.-ers onwaarheden zeggen kunnen. Hun krant krioelt van de anonieme onwaarheden en van vlezen laster, ook reeds enkele malen tegenover mij. Maar wanneer op officieel briefpapier der N.S.B, door een daartoe aangewezen N.S.B.-lichaam de passe-partoutformule, die N.S.B.-ers hun kerkeraad voorleggen, wordt doorgegeven aan een geref. predikant, dien de N.S.B.(!) spreken wil over konkrete tuchtgevallen, en alsdan naar Dr Sietsma heengewezen wordt; wanneer van meer dan één kant, d.w.z. uit meer dan één stad, ambtsdragers mij schrijven, dat zij bij de behandeling van N.S.B.-ers stuiten op het feit, dat men een verklaring overlegt, toegeschreven aan Dr Sietsma, dan is het tijd, publiek om opheldering te vragen. Bewust heb ik dit dan ook gedaan. Indien de N.S.B.-ers — in verschillende plaatsen, uit welke schriftelijke verklaringen mij toegezonden zijn, zich telkens weer op Dr Sietsma beroepen, dan moet, indien zij dit ten onrechte doen. Dr Sietsma mij dankbaar zijn, dat aan dit alsdan voortvretende kwaad een eind gemaakt is; dan zullen de kerkeraden en de ouderlingen voortaan dankbaar kunnen zijn, dat zij tot de N.S-B.-ers, die behandeld worden, thans kunnen zeggen: „waarde broeder, inzake Dr Sietsma moet U maar eens lezen wat nu in de krant staat"; dan zal dat officiëele N.S.B.-papier van den N.S.B.-raad tot voorlichting der kerken (met het monogram van Jezus Christus, alpha en omega erop!) voortaan niet meer gebruikt kunnen worden, om Dr Sietsma's naam te gebruiken — wat voor hem erg is — of om de kerkeraden te bemoeilijken, — wat veel erger is. En wijl het k e r k- geschiedenis was, die mij interesseerde, daarom heeft de publicatie van wat ik wist, en die van a tot z te handhaven valt, alleen maar nuttig werk gedaan. Had ik gezw^en, hoevelen hadden dan nog meer bezoek gehad (dat gebeurt ook!) of zulke brieven gekregen? Daar is nu een stokje voor gestoken;

f. dat Dr Sietsma zich ook tot „De Heraut" gewend heeft, en dat deze den moed heeft gehad, zich in deze zaak te mengen, bevreemdt mij... bijna. Niet alleen om de hierboven vermelde uitspraak van Dr S. inzake „ingezonden stukken", maar vooral, omdat de redacteur van dit blad werkelijk den moed heeft, zich met dit geval in te laten, nadat hem herhaalde malen tevergeefs onder het oog gebracht is, dat op hem de eenvoudige, plicht rust, enkele onwaarheden, die hij maanden geleden omtrent mij publiceerde, terug te nemen, of van de tegenspraak melding te doen;

g. in onzen tijd neemt de synthese hand over hand toe. Het kerkelijk leven wordt van binnen uit bedreigd. En daarom is het goed, wanneer men zich publiek en royaal uitspreekt. Dat dit steken-van-een-stok je voor de N.S.B.-reclame nu onder de suggestie van enkele rechtvaardig-klinkende „Herauf'-zinnetjes wordt aangevoeld als een bemoeienis met een persoon — dit orgaan bemoeit zich immers wel met de geschiedenis van D r Sietsma, maar had geen woord gezegd over de kerk- zaak in dezen — och, zoo iets moet men in dezen tijd maar voor lief nemen. „De Heraut" heefti meer dingen, die men voor lief moet nemen;

h. overigens weet ik geen enkelen kerkeraad, die een N.S.B.-er onrechtvaardig behandelt. Wat het doopen van kinderen betreft: een kerkeraad kan, vóórdat een doopvader den doop vraagt, niets van hem geweten hebben, en dan ineens tot de ontdekking komen, dat hij de doop-vragen toch niet beantwoorden kan (een N.S.B.-er kan dat m.i. niet, als hij heusch wat is, hetzij in de kerk, hetzij in de N.S.B.), omdat de doop onderstelt, dat hij wèl wat is, n.l. belijder, profeet, priester, koning. Daarom moet men zich tienmaal bedenken, eer men de zaak van het constateeren, dat iemand niet de doopvragen beantwoorden kan, zóó simplistisch voorstelt, als hierboven mij schijnt te geschieden.

K. SCHILDER.

Tot zoover „De Bazuin". Men lette op de door mij gespatiëerde woorden in het „ingezonden stuk" van Dr Sietsma.

Naar mijn meening had Dr Sietsma op d i e bepaalde daar vermelde vraag alleen maar „neen" mogen antwoorden. Dat hij — blijkens eigen woorden — dat „neen" niet sprak, bewijst, dat de fout niet alleen bij de N.S.B, ligt, dat het publieke schrijven noodig was, en dat de„Heraut"-redacteur behalve de gelegenheid om zijn onrecht tegen mij te herstellen ook de andere verzuimd heeft, om het kerkrechtelijke interdict van passe-partout-formules h i e r te doceeren.

Parafrase Galaten 5 : 2—6.

Ds C. Vonk vervolgt zijn parafrase in „Schiedamsoh Kerkblad":

Zoo hebt gijl dan uit de Schrift geleerd, dat onza gerechtigheid voor God niet is mt het v 1 e e s c h, maar uit den Geest, niet uit wat w ij doen, maar uit vrat God doet, niet uit onze „vrome" zelfwerkzaamheid, maar uit geloof, uit vertrouwen op Gods belofte, op Gods genade, op Gods testament aan Abraham, op Christus.

Laat ik nu tenslotte u nog waarschuwen voor de verschrikkelijke gevolgen, indien gij dit oinderwifc verwerpt.

(2) Zie, ik, Paulus, ik met mijn gezag als Apostel des Heeren, spreek het ernstig uit, dat, indien gS naast het Kvangelie een besnijdenis-evangelie aanvaardt en dus uw gerechtigheid stelt in Christua -t- nog wat van uzelf, gij totaal niets aan Christus zult hebben. (3.) Men moge u anders voorhouden, doch wat ik altijd predik wensch ik bij dezen wederom te verklaren in 't algemeen tegen lederen aanhanger van besnijdeni s-ohristendom, n.l. dat hij' dan de geheele wet zal moeten houden; dat hij' dan zijli gerechtigheid geheel en al zal moeten verwerven door zijn eigen werkzaamheid, namelijk door preciese betrachting van de bepalingen der oude bedeeling. En is ze niet precies (zie 3 : 10), zoo zal hij vervloekt zijin. (4) Bedenkt dat! gij daar, die dan uw gerechtigheid in eigen wetsbetrachting zoekt en Christus, nu ja, ter aanvulling neemt. Het zal niet gaan! Christus en Zijn genade laten zich niet bij! ónze „verdiensten" optellen! Wenscht gij dat, dan is het tusschen Christus en u totaal uit! Dan is 't tusschen de genade en u totaal uit! Want het is: Christus heelemaal of Christus heelemaal niet! Genade geheel en al of in 't geheel niet! (5) Want er is een onverzoenlijke tegenstelling tusschen die leugen van hen en de waarheid zooals wij (gij en ik) die belijden.

Wij immers bouwen niet op vleesch, maar op Geest.

Wij immers leven niet uit wat w ij doen, maar uit vertrouwen op wat God doet; uit geloof.

Wij immers fabriceeren onze gerechtigheid zelf niet, maar wij verwachten haar als een voorwerp van onze Christelijke hoop; als iets, dat GrO(^ o f* ri ö Tl Ir •(•

(6) Zóó staat de zaak: IN CHRISTUS ALLES OF NIETS.. Want 2100 wij onze gerechtigheid in Christus Jezus zoeken, beteekent het geen streepje vóór als men wel, noch een streeï)'je achter als men niet besneden is, doch is dit de quaestie, waarom 't gaat: gelooven we of niet. Is bij ons 't ware gelooven, hetwelk zijn werkzaamheid vertoont niet door zelfzuchtige eigengerechtigheidszoekerij, maar door liefde; wajat liefde zoekt geen eigen belang.

Hacht en recht in den nationaal-socialls- , , ' tischen staat.

De 'heer T. v. Popta schrijft in „IJmuider Kerkbode":

De N.S.B, ten onzent is een volgeUng van Mxmsolini, van Macchiavelli en vam Hegel. Dat blijkt duidelijk nog uit het volgende in „De Victorie" :

„Odk „recht gaat boven macht" is zoo'n abstractie, waarbij recht en macht ais tegenstelling van elkaar gescheiden worden. In waariheid zijn reöht en maoht ongesöheiden zijden van de ééne werkelijkheid: den Staat als den machtigen handhaver van het recht. Werkelij'k recht toch is werfczaaan, zich verwerkelijkend recht, welke zelfverwerkelijking niet 'gaat zonder de maoht om onrecht of verzet tegen het recht te herstellen of 'te breiken.

Wezenlijk ie, wat zich doet verschijnen en gelden." Dit laatste is eoht Hegeliaansoh.

De kern van 'dit stuk zit in de woorden: „Recht en macht 'ziJn ongescheiden."

Als een staat maar voldoende maöht heeft om zich te doen gelden, dan is dat meteen recht.

Precies hetzelfde staat in de officiëele staatsleer der N. S. B.

K. S.


1) Spatieering van mij, K. S.

, 2) Alsof het lid-zijn eener vereeniging zelf niet „concreet" > ? • K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 november 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 november 1935

De Reformatie | 8 Pagina's