GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MUZIKALE KRONIEK

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Orgelieven.

Het gebeurt de laatste jaren nogal eens, dat men hoort van Orgelkunstenaars, die hier en daar gevraagd worden te komen spelen. Zoo is b. v. Utrecht begonnen met Flor Peeters uit Mechelen te noodigen in den Dom, en Rotterdam, de Groote , Kerk, Dupré uit Parijs en Paapen uit Antwerpen. Haarlem eveneens in de Bavo, Dupré.

Dit jaar ook de Jeruzalemkerk te Amsterdam, een uit Weenen en een uit Rotterdam, Friedr. Mihatsch en J. H. Besselaar Jr.

Van bepaalde, doorreizende, op tournee zijnde orgelvirtuozen hoort men echter niet veel, zooals van pianisten, viohsten, zangers en zangeressen. Op de prospecti der Concertinstellingen en Concertbureaux komen ze zoo goed als zelden, ja eigenlijk gezegd heelemaal niet voor.

Een witte raaf in dit bedrijf is dan ook ontegenzeggelijk de rondreis door het Haagsche Concertbureau-van Beek met den Amerikaanschen orgelspeler, een zekere Prof. Rechlin, onderaomen, waaraan het te danken is, dat ook ditmaal Amsterdam een buitenlandsch solist aan de orgelklavieren in het Concertgebouw kon zien optreden.

Te zamen voor de hoofdstad een te zeldzaam gebeuren, om er hier in „De Reformatie" geen kroniek van te houden.

Geen kritiek, geen persverslag echter!

Ten eerste omdat we zelf, persoonlijk, geen een van de drie hebben kunnen hooren spelen en ten tweede omdat uit den aard der zaak de dagbladreportage ons het gras al voor de voeten weggemaaid heeft en wij dus met onze recensie als mosterd na den maaltijd zouden komen.

Daarom alleen maar ©en kroniek over wat er gebeurd is aan programma-samenstelling, orgellitteratuur-overzicht, interesse van de zijde van pubhek en pers, waaraan we dan tevens verbinden de vraag: in hoeverre de orgelkunst gediend is met deze gast- en op tournée-spelenden en of we er zoo aanstonds ook ©enig heil in mogen zien voor de algemeene waardeering van het zelfstandig orgelspel, d.w.z. het niet met-medewerking-gedoe van alle mogelijke „isten" op strijken blaasinstrumenten, van één of meer stemmen, waarbij het orgel maar hek-opener en - sluiter is. Om te beginnen laten we de drie in volgorde ten gehoore gebrachte programma's overdrukken:

Programma 26 Juli FR. MIHATSCH.

Dietrich Buxtehude (1637—1707). 1. Praeludium und Fuge g moU. Joh. S e b. Bach (1685—1750). 2. Praeludium und Fuge e moU. Franz Schmidt (1874). 3. Praeludium und Fuge c moll. 4. Praeludium und Fuge es dur.

Programma 13 Sept. J. H. BESSELAAR Jr.

1. Dietrich Buxtehude (1637—1707). a. Praeludium en Fuga g moU. h. Ciaccona c dorisoh.

2. J o h. S e b. Bach 1685—1750). a. Recitativ e Allegro uit het concert no. 3 in G dur. b. Choralvorspiel: „D'as alte Jahr vergangen ist". c. Preludium en Fuga Es dur.

3. George Friedr. Handel (1685—1759). Concert in g moll.

4. Günther Ramin (1898). Orgelohoral-suite op. 6. a. Preludium: Dir, dir, Jehova, will ich singen. b. Adagio: Mit Fried und Freud fahr ich dahin. c. Pastorale: Die güldne Sonne, voll Freud und Wonne. d. Finale: Wunderbarer König, Herrscher von uns allen.

5. Sigfrid Karg Elert (1879—1934). Ghoral-improvisation op 65. „Jerusalem, du hochgebaute Stadt".

Programma 27 Sept. Prof. EDWARD RECHLIN.

1. a. Preludio con fuga, J. G. Walther (1684—1748). b. Jesu meine Freude.

2. a. Sonatine, Ghr. Ritter (ca. 1650—1728). b. Jesus meines Le'bens' Leben, J. L. Krebs (1723-'80) c. Toccata, D. Buxtehude (1637—1707).

3. Improvisation.

4. a. Komm Heil'ger Geist, J. S. Bach (1685—1750). b. Christ unser Herr zmn Jordan kam. c. Fantasie und Fuge a moll.

Wat zoo aantrekt in alle drie is de volkomen afwezigheid van uiterlijkheid, teclinische toer en effectbejag — het is alles innerlijk en van ©en bezonkenlieid, die voor ieder der opgetredenen zonder uitzondering pleit. Geen spoor van ijdeltuiterij of ophef — het tegendeel! Of men Mihatsch neemt, met de Praeludiums en Fuga's van zijn meester Fr. Schmidt, waarbij het virtuoze toch altijd middel blijft en nooit doel is, zooals ook bij Bach en Buxtehude; of dat men Besselaar en Rechlin gadeslaat, het is bij alle drie: muziekmaken om de muziek, de kunstenaar in dienst van de kunst, het bescheidenst nog wel, waarvan men het allicht anders verwachten zou, de van over zee, uit Amerika, gekomen Professor. Want als we niet beter wisten, door navraag, dat z'n slotstuk niet was de A-moll Fantasia el Fuga uit den 9en Band der Peters-editie, maar de bekende A moll-Prael. et Fuga uit den 2en — een dwaalspoor waarop wij ter goeder trouw zouden zijn gebracht door zijn verkeerde tituleering: „Fantasie und Fuge a- moll" — dan zou zijn programma bij het elementaire af zijn geweest; in hoofdzaak manualiter, met heel gemakkelijke, ad libitum-pedaalpartijen uit te voeren nummers, moeilijk onder de „hooge eischen-stellende" te brengen, waarvoor een der dagblad-recensenten het versleet. Geen orgelconcert-gevende of hij ziet direct, met één oogopslag, dat, behalve dan het slotstuk, het geheel vrij mak en aan den lammen kant is, technisch gesproken.

Een tweede punt van overeenkomst is, dat alle drie een gedachte in hun programma-volgorde hebben gelegd, symmetrie, synthese.

Mihatsch: de vormen van Praeludium en Fuga — bij Buxtehude beknopte en minder volgroeid dan bij Bach; bij den Regersch-gevormden Schmitt, moderner, chromotischer geconcipieerd;

Besselaar: de stylistische verandering der Bachsche orgelkunst in die der Suite- en Improvisatievormen van Ramin en Karg Elert;

Rechlin: de gewestelijke, locale, tijdehjke orgelspelkunst om en bij Bach.

Voor ons gevoel is om verschillende redenen Resselaars indeeling de mooiste en de meest sprekende geweest èn om het orgel — dat in de Jeruzalemkerk te Amsterdam de verdienste heeft, dat het zoowel voor oudere als nieuwere orgelwerken bexüsponeerd is met de daartoe vereischte klant, en speelmogelijkheden — maar óók, om de kllptj omzeilen, waarop de andere twee gestrand zijn" van tè groote eenzijdigheid in hun demonstraties; dj. zooals bij Mihatsch en Rechlin beter haddea m. past in het kader ©ener serie orgelvoordi-achtcj den ontwikkeUngsgang der orgelkunst naar stijl ej tijd dooeerend, dan zooals nu, geheel loSj op jjci, , zelf staand, zonder vroeger of vérder verband, Een verdienste dus van Besselaars programma die absoluut niet beloond had mogen worden mei het min of meer affronteerende dat één van de pers schreef in zijn verslag, dat hij, Besselaar „bij de samenstelling van zijn programma rekeninó heeft gehouden ook met den smaak van het pii°. bliek" eu nog een ander: „Het programma vaj ietwat heterogene samenstelling, bevatte werken (van ) zonder dat veel innerlijke samenhang tusschen deze bestanddeelen viel te bespeuren, " Twee zinnen, waarvan de eerste, zooals we reeds zeiden, geen compliment was voor den ooncertgever die juist in geen enkel opzicht ook maar iets geofferd had op het altaar van den pubHeken snaaali: critieken, die beide toonen, dat ze aan waarnemingsvermogen te kort schoten om niet te zien dat het ietwat heterogene van Besselaars volgorde homogeniteit was, innerlijke samenhang, doormiddel van Tiet koraal als bindend element vanaf Bachs Tripelfuga op een Kerkgezang, tot op Karg Elerts „Jeruzalem du hochgebaute Stadt" toe!

En derde gelijkheid van inzicht, hoewel over de drie programma's gerekend, maar voor tweederde aanwezig, is, dat Besselaar en Rechlin, de eersle met zes, de laatste met vier koraalwijzen hun programma's lardeerden.

Ongetwijfeld een gevolg hunner scholing en opvoeding, van hun vertrouwd zijn met, en hun behartiging van het kerklied.

Dat de Weener Mihatsch dezen trek niet vertoonde, ligt zooals vanzelf begrijpelijk is in de eerste plaats aan de keuzezijner stukken, maar kan ook zijn, aan 'tRoomsche milieu, waarin hij leeft en werkt, dat uit den aard der zaak zich niet zóó één weet met den geest en de sfeer van het Protestantsche koraal, als de dagelijks lermee verkeerenden uit onze kerken.

En wat nu de vraag betreft: in hoeverre ém incidenteele orgelvoordrachten van beteekenis zijn voor de algemeene waardeering van het orgelspel, voor een weer-opleving der Oud-Hollandscbe traditie, „de loffelicke gewoonte" op gezett? lijden de orgels thans „weijnigh ende niet dan op Söndagen gebruyckt" te bespelen:

Dan gelooven wij, dat, afgaande op de indrukken 'die men ervan beluistert en van leest, zoowel van de zijde der hoorders als van die critici, de revenuen vooralsnog niet bijster de moeite loonen. Ten eerste was de belangstelling niet extra grool, in geen geval zóó, dat er climax in zat, gerekend vanaf Mihatsch tot de twee anderen na hem - terzijde zxülen we hier maar laten de tweespalt die er bestond in het zintuigelij k waarnemen dat de pers erop nahield, waarvan een paar vertegenwoordigers bij Mihatsch concludeerden: de een, dat het concert „een vrij talrijk gehoor vond" en de ander dat het „door een niet talrijk publiek werd bijgewoond". Zoo ook weer een ander tweetal van Besselaars avondbespeling: dat ze , , flink", - volgens nummer één, en dat ze „matig bezochl was" volgens nummer twee.

Maar ten tweede achten wij de programmasamenstelling niet van 'dien aard, 'dat er veel kracht vanuit kan gaan voor ©en blijvende appreciatie van den kant van het pubUek, van den doorsneeluisteraar die overvoerd raakte bij al die praelii- 'diums len tuga's van Weenen en ondervoed bleef bij wat Amerika aan oude kost bracht.

BiO ven dien vragen wij ons af, welke meerdere kennis van litteratuur en speelwijze werpen ze af, deze en dergelijke prograinma's, waarop fdielif geen nieuws gebracht wordt; die voor den zoO' veelsten keer nog eens repeteeren, wat al jaren, in tal van orgelbespelingen het ^eheele land doo^ zonder en met behulp van de Radio gecultiveerd werd?

De attractie moge zijn, dat men beluisteren kan hoe A uit B' „Bach", „Franck" voordraagt, interpreteert, ho© C uit D te werk gaat met klassieken en modernen — den muziekliefhebbers, a« massa, hoe interessant wellicht voor de kenners, laten al deze dingen koud. ,

ledere stad moet weer het instituut der weKe- Hjksche, vaste orgelbespelingen gaan kennen, wa in de aangestelde zelf en de op zijn verzoek ove gekomen „Kloecke Meesteren van het or, gelspe zich laten hooren, trachtend met hun kunst „ luyden te trecken, willich te maecken ende aen locken"

'WiCer open kerken! orgelkunst Die zich „om stryt laat hooren En zielen vanght" — als Vondel zegt - „En ophangt bij beur ooren"!

Dan eerst zal er W'©ar Orgelieven ópblo^^; zooals dat vanouds is geweest, toen iedere

ndsche stad nog de „lotfelicke gewoonte" had jpr instrument, „dat veel gelds gecost" had, te [en booren, opdat bet daardoor, „door gestadigh iderbouden ende bespeelt te werden, niet dan jjeter zou blijven ende dies te meerder overal een yge^ick soude werden vermaard." m

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1936

De Reformatie | 8 Pagina's