GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Eenig doopsel".

Volledigheidshalve geef ik hier nog even het woord aan „De Heraut". Het blad schrijft:

Om onnoodige polemiek te voorkomen, die alleen maar dienen zou om de aandacht af te leiden van de hoofdzaak, wil ik zelf meedeelen, dat bij een nader onderzoek mij bleek, dat metterdaad in het citaat, dat ik uit Art. XXXIV onzer Confessie aanhaalde, een fout binnensloop. Ik had de bekende editie, door Prof. Rutgers uitgegeven, gebruikt en daar stond de tekst inderdaad, zooals ik dien weergaf. Maar het was mij ontgaan, dat Prof. Rutgers zelf in de Errata achter deze uitgave er op gewezen had, dat gelezen moest worden „een eenigen doop" en het weglaten van het

woordeke een dus een drukfout was. Wat dat „afleiden van de aandacht van de hoofdzaak" betreft, diene allereerst, dat ik over deze zaak mijnerzijds geen woord meer zou gezegd hebben, doch vooral, dat de bespreking van dit punt toch heusch niet de aandacht op zij_paden leidt. Indien niet de redacteur van „De Heraut" te Utrecht en ook in zijn orgaan zoo met nadruk had geconstateerd, dat er tegen de Ijelijdenis gezondigd werd door ongenoemden, _

0 ik waarschijnlijk over heel de affaire van de doops- (tenning gezwegen hebben, en de onjuistheden van Je Heraut" op dit en andere punten hebben geconsta- Jjrd alleen voor mijzelf. Maar het blijft inderdaad een van hoofdzaalc, dat van de zijde der „Heraut"op zulk een manier gepoogd is, een niet nader loemde strooming in den hoek te duwen. Als het jjn kant uitgaat, kan men zeker zijn van een antioord, dat dan ook op andere punten verder volgen zal, > »zi , .De Heraut" publiek en duidelijk zijn beschuldijng mocht intrekken. \ye lezen verder:

Indien Prof. Schilder mij daarop attent had gemaakt, zou ik dankbaar geweest zijn voor deze correctie.

Lezers van mijn laatsten „Open Brief" kunnen be- (irdeelen, of deze opmerking zin heeft. Zij hebben kunconstateeren, dat „De Heraut" na herhaalde pullieke en particuliere aanmaning tot rectificatie van lertinente onjuistheden bleef zwijgen. Wie geeft dan liet den moed op? We lezen verder:

.Maar nu hij het voorstelde, alsof ik den tekst onjuist had geciteerd om daardoor den indruk te geven, alsof onze Confessie eiken doop, welken ook, als een wettigen doop erkende, deed hij mij onrecht aan.

Op deze alweer onjuiste klacht heb ik verleden week leds geantwoord. „„De Heraut" praeciseere"; het wordt |(1, of liever: het is daarvoor altoos „tijd". De ongeluksfeer is geen gevolg der polemiek, doch van de sizakelijkheid en onwaarheid, die erin optreden en zich landhaven. En wie de belijdenis keeren wil tegen zijn iroeders, moet niet naar een editie-Rutgers grijpen, doch de belijdenis zelf; ware haar meening dadelijk luid e lijk vertolkt, dan had geen zetfout van de Jitie-Rutgers „De Heraut", kunnen kwaad doen. Men irijpt in zulke ernstige gevallen naar de bronnen zelf, 11 laat deze duidelijk spreken.

Kwestie Waterlnk—Steen.

In „Leidsche Kerkbode" schrijft Ds E. H. Broekstra uw de tusschen Prof. Waterink en Ds Steen gevonden , ierzoening":

Om de waarheid te zeggen, ik zit er een beetje mee en kan er tot dusver nog niet goed uitkomen. Allereerst is voor mij de vraag, of dit wel de weg is om tot verzoening te komen. Voor zoover mij bekend is, Is deze wijze van doen in ons kerkelijk leven iets nieuws. Nu is dit op zichzelf niet zoo erg, als het maar iets goeds is. En dat is mij nog niet heel helder. Daarkij komt, dat, wat door de vredesstichters ons is bekend gemaakt, ook nog niet heelemaal klaar en duidelijk is. Is nu Prof. Waterink veranderd en is door km ingezien, dat hij metterdaad op een dwaalweg geweest is? Of is zulks het geval met Ds Steen? En indien dit van beiden niet mag worden aangenomen, wat is dan eigenlijk de verzoening in haar beteekenis? En indien op die eerste vragen een toestemmend antwoord moet worden gegeven, zal er dan nu van een van beide broeders ook daadwerkelijk een publiek lewijs' worden verstrekt? Tot dusver hebben we nog niets naders van een van beide broeders vernomen. Maar zoo blijven er voor mij onbeantwoorde vragen over. Ik wacht nog maar af, of er ook nog eenige meerdere klaarheid komt.

In den mist.

Dezelfde schrijver merkt in hetzelfde orgaan op: Ge herinnert u wellicht, dat ik mijn instemming tetuigd heb met de opmerking van Ds den Houting, list het niet goed te keuren was, dat men over hem ten, anderen, die niet aanwezig waren, had bestreta. lic heb toen zelfs geschreven, dat dat een gif was, dat met wortel en tak moest worden uitgeroeid. Prof Kuyper attendeert in „De Heraut" van verleden Wek hierop en verklaart, dat hem althans dit verwijt •iet mag treffen, want dat hij wel degelijk Ds den Houting alleen heeft bestreden. Als ik de woorden van Pi-of. K. goed begrepen heb, stemt hij er mee 11, dat zulk een bestrijding niet door den beugel kan. 'Ueen maar, Prof. K. heeft daaraan niet meegedaan. Wanneer Prof. Kuyper dit zegt, dan aanvaard ik dat natuurlijk dadelijk. Maar de aanmerking van Ds den Houting was toch ad rem. Dr v. d. Vaart Smit was '«th zeker niet van deze smet geheel vrij.

Maar afgedacht van den persoon, wien de aanmer- «Dg van Ds den Houting gold, het is wel heel duide- W, dat een dergelijke bestrijding moet worden afrteurd. Immers, de vraag blijft onbeantwoord, wie ™i toch de boosdoener is, die moest worden aan- S^vallen. Er is dan ook al opgemerkt, als ik mij niet *gis door Prof. Schilder, dat verschillende namen Wrden genoemd van hen, die waren bedoeld. Prof. V. * Prof. D. en Prof. S. en wellicht nog anderen. Zoo Baan we varen in den mist en — de eerste reis van 7 Oyeen Mary heeft het nog eens bewezen — dit s voor een voorspoedige reis niet erg voordeelig. 's men iemand of iets meent te moeten bestrijden, i^*'i door strijd, mits een broederlijken, worden de ''sties menigmaal verhelderd, maar dan met noevan man en paard. Om meer dan één reden »i Qiij dit altoos de geschikte, ja, de eenige weg.

Dr '• d. Vaart Smit, — nu denk ik aan het Perslitli? ''' ^^^ "~ indien althans de „Amst. Kb." zijn be- , emtrent „de geref. meeningsverschillen" van dit to '^^^^* — '^^n Prof. Kuypers artikel een zeer breed tj^ '*t, doch van mijn „Open Brief" een zeer onvol- ' ^1 op de saillante punten niet met het eerste "'• loopend overzicht gaf.

Nog eens: liet Jongelingsblad.

anks duidelijke tegenspraak wil het Jongelingsblad ](i *^'" ïiiet royaal afstand doen van zijn overigens °nzakelijke poging, om een parallel te trekken wat ik in Amersfoort sprak, èn vvat in Amsterd£un gedaan is in een besloten conferentie, waarin de besprokene niet weten mocht, wat er over hem gezegd is. Daarom nog even dit. In terugslag op wat de heer van Spronsen, tegenspreker in dezen van het Jongelingsblad, had opgemerkt, schrijft nu de kroniekschrijver:

Nu is de heer v. Spronsen niet aanwezig geweest bij het onderhoud, dat in allereerste instantie heeft plaats gehad tusschen den Voorzitter van genoemden Kring en Prof. Schilder.

En deze Voorzitter heeft ons de mededeeling gedaan zooals wij die hebben geplaatst. Wat de „beslotenheid" van de vergadering betreft, was dit zoo bittere ernst, dat aan meerdere personen kaarten zijn uitgereikt met de mededeeling: neem die kaart mee, anders kom je er niet in. En deze voorwaarde van besloten vergadering ging niet uit van de M.-V., maar van den spreker.

Het is alweer onjuist. Bij dat onderhoud is de kroniekschrijver evenmin tegenwoordig geweest. De voorzitter zelf verklaart, dat de kroniekschrijver zich ten eenenmale vergist. Laat ik den kroniekschrijver uit den droom helpen: de voorzitter heeft mij in eerste onderhoud gevraagd te spreken over een bepaald onderwerp. Ik zei: neen, want dat schept toch maar misverstand door persverslagen, die te kort of onjuist zijn. Toen stelde hij voor: dan maar geen pers. Ik antwoordde: neen, want dan kan men klagen over geheimdoenerij. En toen is me later gevraagd, voor een andere vereeniging, dan eerst bedoeld was, te spreken over een ander onderwerp. En ik heb toen die heele pers uit mijn hoofd gezet. Laat nu de kroniekschrijver niet langer probeeren, vol te houden wat niet waar is.

Voorts tracht de schr. nog eens van de (Amsterdamsche) feiten te verklaren, dat ze „te stom zijn om waar te zijn", en fantaseert hij, dat mijn berichtgever (er waren er overigens vele) zich niet hield aan de afspraak. Wat niet waar is, want niemand heeft me laten lezen, wat Prof. Hepp gezegd heeft. Het interesseert me trouwens ook niet, b ij zulke „academische" opvattingen. Eindelijk lees ik:

Wij denken b.v. aan de kwestie van de werkstaking. Dit vraagstuk is in ons blad uitgeplozen — uitgemolken, kunnen we wel zeggen. Van alle kanten bekeken.

„De Reformatie" deed een feilen aanval op het geschrevene. Een ingezonden stuk ging naar de Redactie met verzoek: toe. Professor, geef gij uw oordeel als theoloog over de teksten, die in geding zijn! En over de belangrijke vraag, welke roeping de Kerk in dezen heeft.

Niet opgenomen. „De Bazuin" ging zich ook met de zaak bemoeien in een bepaalde rubriek. Ook haar bereikte een ingezonden stuk. Niet opgenomen. Nog weer zoowel voor „Reformatie" als voor „Bazuin" een tweede ingezonden stuk, een derde... Niet geplaatst.

Een conferentie werd aangevraagd met Prof. Schilder. Data werden genoemd. De vrienden, die vorig jaar den Rotterdamschen Bondsdag bijwoonden, hebben dit alles uit den mond van den Eindredacteur kunnen hooren — men zie laatste Jaarboek blz 151. De conferentie is nog nimmer gehouden.

Neen, natuurlijk niet. Ik heb tenslotte mijn tijd te lief, om extra een middag naar Amersfoort te trekken, om nóg eens te vertellen, dat het de eenvoudige plicht van den heer Stap me schijnt te zijn, net zoo te doen als ik: naast elkaar te plaatsen, wat hij van de meening van den heer A. Schilder inzake werkstaking heeft weergegeven, èn wat deze werkelijk heeft gezegd. Zoodra de heer Stap aan dien plicht voldaan heeft — het kost maar een oogenblikje — kan hij mij evenveel vragen voorleggen, als hij wil. Ik beloof hem te zullen antwoorden. Ook al kost het mij meer dan een oogenblikje. De dingen zijn soms zoo verschrikkelijk eenvoudig. Maar we maken er zoo veel omslag omheen. Waarom toch?

Terwille van de lezers ga ik nog even op deze dingen in. 't Is overigens vervelend genoeg. Eindelijk besluit de kroniekschrijver:

Wie kaatst, moet den bal verwachten.

Zeker, zeker. Denzelfden bal, dien de kaatser wierp. Maar geen totaal anderen.

„Woord en Geest" over uitzwaveUng.

Het onder eindredactie van Dr J. G. Geelkerken staande orgaan „Woord en Geest" schrijft:

De Algemeene Ned. Chr. Ambtenaarsbond, dezer dagen in algemeene vergadering bijeen, royeerde een lid wegens zijn toetreding tot de N. S. B.

Het blad meent, dat dit besluit af te keuren valt.

De bond — wij citeeren art. 2 der statuten — erkent den bijbel als Gods Woord en derhalve als den betrouwbaren grondslag voor het maatschappelijk leven, waarom hij voorstaat de eerbiediging van het overheidsgezag met handhaving van de Christelijke rechtsbegrippen, zoowel voor den arbeid als voor het gezinsen familieleven.

Iemand, die toetreedt tot de N.S.B., wordt alleen reeds daarom geacht met dit artikel in botsing te komen en mitsdien geroyeerd.

De N.S.B., zoo redeneerde de voorzitter ter vergadering, erkent Gods Woord niet als grondslag voor het maatschappelijk leven en eerbiedigt ook het gezag der overheid niet.

Het is mogelijk, het is misschien zelfs den deele juist. Maar een heel andere, praelabele vraag is, of de Chr. Ambtenaarsbond goed gedaan heeft, hier en nu ter zake een beslissing te nemen. De gangbare ideologieën der Anti-Rev. en Chr.-Hist, partijen behelzen ook wel een en ander, dat stellig niet aan Gods Woord ontleend is. (De dialectische theologie is ten onzent nog maar juist begonnen, deze op bescheiden wijze uit te zwavelen). Worden nu deswege ook anti-revolutionairen en christelijkhistorischen als lid van den Chr. Ambtenaarsbond geroyeerd? En zullen nu straks ook in andere vereenigingen (schoolvereenigingen, philantropische en jeugdorganisaties enz.) de tuchtmeesters in actie komen om de leden van de N.S.B., en consequenterwijze vervolgens ook die van de a.-r. en c.-h. huize de deur uit te werken? Het is ongetwijfeld een ruim, 'maar niettemin zuiver-sectair perspectief, dat zich hier opent!

Afgedacht nu van het feit, dat de dialectische theologie den haar toegedichten uitzwavelingsdienst niet praesteeren kèn, omdat zij zelf slechts mogelijk is onder hen, bij wie wat de Schrift werkelijk zegt, geheel en al uitgezwaveld is, zou hier op te merken zijn, dat een bond, die den bijbel als Gods Woord erkent — wat de dialectische theologie niet doet —, en die hem als betrouwbaren GRONDSLAG voor het maatschappelijk leven erkent (wat de dialectische theologie evenmin doet) van de dialectische theologie zich de wet niet kan laten stellen. Want hoogstens kan deze „theologie" afkondigen, dat alle wetten zoo ongeveer op hetzelfde neerkomen; dat revolutie- en reformatie-decreten, ten overstaan van „Gods Woord" (iets anders dan de Heilige Schrift), beide even disputabel zijn, naar den aard. Daarom heeft deze ambtenarenbond groot gelijk gehad, toen hij den N.S.B.-er weerde. Sectarisch is dat heelemaal niet; afgedacht immers van de vraag, of men den naam „secte" aanwenden kan in gevallen van nietkerkelijke organisaties, valt als nuchtere werkelijkheid te constateeren, dat heel de N.S.B, met den grondslag van den Bond in publieken strijd leeft, en dat daarom niet de Bond de N.S.B.-ers wegjaagt, doch de N.S.B-ers zich reeds lang van den Bond hebben losgemaakt. De Bond constateert dit alleen maar, en trekt de conclusie.

Wonderlijke mentaliteit toch. Eerst heeft „Woord en Geest" geschreven over een „nieuwe oriënteering". En wil men nu nieuw oriënteeren in woorden, maar in het organisatieleven alles bij het oude laten? Moet het spel met grondslagen nog langer duren? Het zou dan wel heel erg met ons „papieren" christendom worden...

Boekhandel en nationaal-socialistische dictatuur.

In „Het Volk' wordt opgenomen een correspondentio van een Berlijnscli oorrespondent. We lezen:

Die thermometer is de boekhandel. Dfe Duitse boekhandel is gelijkgeschakeld, en nieuwe boeken mogen slechts verschijnen, wanneer zü door het reclameministerie van Göbbels zijn goedgekeurd. Maar er zijn in Duitsland nog steeds honderdduizenden oude boeken, 'die aan de brandstapel ontsnapt zijn en die bij de boekhandelaren in het magazijn liggen.

Een boekhandelaar is een koopman en een koopman verkoopt, wat zijn publiek vraagt — indien hij het in voorraad heeft. Nog meer: een koopman etaleert, wat 'hij meent, dat zijn publiek zou willen kopen. In het Derde Rijk van Hitler zou, wanneer dit inderdaad uit louter nationaal-socialisten bestond, in de eerste plaats „Mein Kampf", de geloofsbelijdenis van Hitler zijn. Maar dat behoeft men niet te kopen, aangezien de staat voor de verbreiding zorgt. Wie in Duitsland de school verlaSt, krijgt een exemplaar van „Mein Kampf" cadeau. Wie de ai'beidsdienst verlaat, eveneens. Wie trouwt, krijgt inpiaats van „Raadge^ vingen voor jonge moeders" een exemplaar van „Mein Kampf" cadeau. En zo zijn er nog enkele gebeurtenissen, waarbij de staat de Duitsers veriblijdt met Hitler's product. De uitgeverij, die „Mein Kampf" in bezit heeft, is eigendom van Hitler. Het is de uitgeverij van het officiële orgaan „Völkischer Beobaöhter".

Even later:

„Mein Kampf" behoeft dus niet te behoren tot de meest gekochte boeken in Duitsland en is dit dan ook niet. Blijkbaar echter niet alleen, omdat de Duitsers 'het ding om niet krijgen. Maar de intellectuele Duitser verlangt andere literatuur en daaraan heeft „Das Schwarze Korps" zich geërgerd.

De reden van die ergernis? Men leze:

„Weliswaar zijn in vele etalages van boekwinkels Hitler's „Mein Kampf" en Rosenberg's „Mythus des 20. Jahrhunderts" te zien, maar zij vormen dikwijls slechts het politieke vijgenblad, waarmee de boekhandelaren hun naaJkte reactionnaire gezindheid pogen te bedekken. Achter een paar boeken van leidende politieke personen zijn jammer genoeg maar al te dikwijls de producten opgetast van liberaal of eenzijdig confessioneel denken, die steeds meer door de Duitse uitgevers worden uitgegeven".

„Das Schwarze Korps" weet deksels goed, waarom de boekhandelaren dat doen. Want even verder schrijft het blad: „Stellig hangt aan dergelijke boeken nog het 'hart van vele klanten en daar de wil van de klanten voor den politiek wankelenden boekhandelaar heilig schijnt te zijn, wordt zulke rommel nog steeds op verlangen verkocht en geleend, inpiaats dat men gewoonweg weigert".

Men vindt in de Duitse boekwinkels boeken van Prof. Brüning, prelaat Kaas, Prof. Bernhard, Rioarda Huoh, pater Muokermann en Prof. Oppenheimer. Pikant is het overigens te weten, dat de boeken van deze emigranten wel druk verkocht worden, doch dat de auteurs naar het geld, dat zij voor hun auteursrechten te goed hebben, kunnen fluiten! Dan is Hitler

beter af! „Das Schwarze Korps" schrijft, te hopen, dat een papiermolen spoedig de afzet van deze en andere boeken zal bevorderen.

En tenslotte volgt de stevige bedreiging tegen de boekhandelaren, voor wie dat artikel tot dusverre no„' niet duidelijk genoeg was: Er bestaan cursussen voor de opvoeding tot nationaal-socialist in Duitsland en „waarom zou het niet mogelijk zijn om ook de oudere boekhandelaren in dergelijke gemeenschappelijke cursussen, misschien ook in kampen, een poosje bijeeïi te brengen? "

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juni 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juni 1936

De Reformatie | 8 Pagina's