GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

s, Geref. Jongelingsblad".

De kroniekschrijver van het „Geref. Jongelingsblad" jerkt op:

Een lezer is van oordeel, dat hetgeen wij in de Kronieken van 5 Juni en 3 Juli schreven, niet voldoende correctie geeft van de mededeeling in het nummer van 1 Mei, welke achteraf gebleken is onjuist te zijn. Wij zijn van tegenovergesteld gevoelen. Maar als ; vij er ook maar één lezer genoegen mee kunnen doen, dan willen we hier gaarne ten overvloede ver- Itlaren, dat Prol Schilder voor de vergadering, waarvan in genoemd artikel sprake is, geen enkel© voorwaarde heeft gesteld. De introductiekaart, ons tei hand gesteld, was niet noodig geweest. De medet dealing, ons gedaan, was niet juist. We hopen, dat het zóó naar genoegen is. Anders men het maar. De liefde is lankmoedig.

Eindelijk is dus erkend, dat de suggestie van dezen lichrijver, als ware ik in een Amersfoortsche rede gelijk levveest aan den pot, die een ketel in een bepaalde : i.tuisterdamsche rede van „voortgezet hooger onderwijs" lijn zwart-zijn verzweet, volkomen onzakelijk was en onwaarheid berustte. „Ten overvloede" is dit iverigens niet erkend; enkele verdere onwaarheden [jn dezen schrijver zijn trouwens nog steeds niet achteraald. We laten ze maar loopen.

Maar niet houden we een woord van scherp protest lerug tegen een hier nog niet eerder beantwoord nieuw [8val van persbederf, dat voor rekening van dezen luteur komt. Hij heeft, den aftocht blazende, het oirgeacht, zooveel duizend jonge menschen bezig te louden met de kwestie, hoe het staat met zeer private terhoudingen tusschen twee andere hoogleeraren en Hoe diep zakt de polemiek; en hoe onmannelijk is iiarbij in dit geval het slechts veronderstellenierwij s spreken: een der ergste manieren van kwaadspreken. Dat inzake dien éénen hoogleeraar de kronieksthrijver op looze praatjes afgegaan is, bleek reeds uit mijn tweeden „Open Brief" aan den „Heraut"-redacteur. hij — inzake dien anderen ook al weer op looze tjes afgaat, zou ik hem gaarne verzekeren, als hij met de kwestie iets te maken had, óf als hij zoo dapper leweest was, iets concreets te beweren. Anonieme kroniekschrijvers evenwel, die hun aftocht dekken door aan te hand van niet begrepen bijbelteksten slechts ver- «iderstellingsgewijze uitgesproken insinuaties te oppem ter zake van particuliere aangelegenheden, waarmee niets te maken hebben, laat men verder loopen. Men lolstaat met een protest tegen zulke perscorruptie, en wacht voorts op menschen, die iets concreets durven leggen zonder veronderstellingen. Dezulken kunnen — ienk aan „De Heraut" — antwoord krijgen.

Zendingssynode en particuliere synode.

Dat inzake de bevoegdheden eener „zendingssynode", iet name in vergelijking tot die eener particuliere iynode, zich moeilijkheden van kerkrechtelijken aard tonen voordoen, bewijst wel onderstaand artikel, dat onze hooggeschatte medewerker. Ds J. D. Wielenga, ithreef in „Franeker Kerkbode". Ds Wielenga handelt «ver eenige geschillen, rakende Ds K. van Dijk, missionair predikant:

In de middagvergadering kwam in behandeling het Rapport van zendende kerk en deputaten, wat de arbeid zelf betreft.

En toen gingen wij in comité. De oorzaak lag in drie brieven van Ds van Dijk. En het resultaat van de bespreking dezer brieven? Dit staat in de Acta:

„Naar aanleiding van het eerste schrijven van Ds K. van Dijk besluit de synode hem te berichten, dat thans met zijn goedvinden de eindredactie van het maandblad „Keboemen" berust bij den kerkeraad van Heeg." Alzoo is aan Ds van Dijk de weg afgesneden de kerken in te lichten naar eigen welgevallen; wat Mj voortaan wil publiceeren staat „onder censuur". Ten aanzien van de beide andere brieven besluit de synode deze te doen toezenden aan de Part. Syn. van Friesland (Z.G.), bij welke zij blijkens den aanhef behooren ingediend te wezen. Een onnoozele hals, die Ds van Dijk! Hij zendt brieven, die bij de Part. Synode behooren, in bij de zendingssynode!

Er waren meer zulke „halzen", die meenden, dat de kwesties, waarin Ds van Dijk gewikkeld was, op deze zendingssynode thuis hoorden. Maar ziet, de hoogst belangrijke zaak van het zingen van Psalmen 6n Gezangen enz. werd niet behandeld, omdat dit op de Generale Synode thuis behoort. En de zoogenaamde tuchtzaken werden van de tafel gehouden, omdat die op de Part. Synode moeten zijn. Dus... Wij mochten alleen handelen over het rapport der zendende kerk en der deputaten; wij hadden hun handelingen goed of af te keuren.

Hierbij kwam ter sprake vooral het consulentschap 'an Keboemen. Men weet, dat Ds van Dijk niet waar- •iig werd geacht dit consulentschap te bekleeden. De motiveering van de kerk van Heeg en deputaten J'as: „Hangende dit zoo indroeve en voor de zaak des Heeren zoo schadelijk geschil, mochten wij ook zelfs ^en schijn van partijdigheid tegenover u als aanjager en Ds Bergema als aangeklaagde, niet op ons laden. Vandaar dat wij, bij niet-intrekking van uw Aanklacht, meenden, de voorkeur te moeten geven ? an Ds RuUmann, tegen wien door u geen aanklacht 's ingediend en die mitsdien buiten de gerezen ge- ^*illen staat". Ziezoo, nu weet gij hët. Uit o n p a r-t ij d i g h e i d wordt Ds van Dijk op deze wijze gepasseerd.

In artikel 12 van de Acta lezen wij, dat de synode haar goedkeuring hechtte aan de handelingen en het beleid van zendende kerk en deputaten. Dat is ook zoo; maar ik heb in de notulen laten opnemen, dat ik die goedkeuring niet kon geven.

In hetzelfde nummer van dit blad merkt Ds Wielenga op:

Men zal zich herinneren, dat de Part. Synode van Friesland (Z.G.) een schrijven had gericht tot de zendende kerk van Heeg en de zendingsdeputaten, om het mogelijk te maken, dat Ds K. van Dijk de Generale Synode zou kunnen bijwonen, waar zijn „zaak" zal worden behandeld.

Een prachtig besluit, waarvoor alle Friezen, dunkt mij, dankbaar zijn geweest. En het resultaat?

De Part. Synode kwam in een voortgezette vergadering bijeen, voorzeker allereerst met het oog op de beslissing door Heeg en de deputaten genomen. En nu lezen wij in het kort verslag dier Synode een vreetelijk langademig schrijven van Heeg en de deputaten, hetwelk hierop neerkomt: „het zal niet gaan!" Daarover hebben zij niet te oordeelen; de wenschelijkheid om Ds van Dijk te hooren moet door de Generale Synode worden uitgemaakt! En dan zou een beslissing in dezen door Heeg en deputaten ook nog praematuur moeten worden genoemd.

Nu ja, iets willen zij toch doen: Heeg en deputaten willen nog wel bij de Gen. Deputaten er op aandringen, dat deze alles zullen doen, wat hunnerzijds mogelijk is, om de overkomst van Ds van Dijk, ten einde door de Synode gehoord te worden, bij die Synode te bevorderen.

Bedenk nu, dat de Synode wellicht drie weken vergadert; dan moet besloten worden Ds van Dijk te laten komen of niet. Zoo ja, dan zal de Synode later opnieuw moeten bijeenkomen voor de zaak Van Dijk, of hij moet met een extra vliegtuig worden gehaald! Geen wonder, dat de Part. Synode van Friesland (Z.G.) zich maar neerlegde bij deze mededeeling van Heeg en deputaten.

Een zorgvuldig onderzoek zal zeer noodzakelijk zijn. Ieder heeft daar recht op, maar niet met minst een trouw arbeider als Ds K. van Dijk.

Anonymiteit.

In „Kerkelijk Leven" schreef ik hiex'over. Hieronder volgt een illustratie. Uit de vele koos Ds J. D. Wielenga — aan wien ik ze ontleen — in „Franeker Kerkbode" — de volgende:

Ik denk ook aan een aanhaling uit „Pro Ecclesia" in het „Calvinistisch Weekblad". Dit laatste blad is opgericht met het beslist uitgesproken doel: geen polemiek met de broeders!

Nu oordeele men. Het betreft de rubriek „Uit de Pers". De verzamelaar heeft er boven gezet: „wat is dit? " Alzoo een vraag. Was het maar bij vragen gebleven! Eerst wordt herinnerd aan een beweging in Duitschland, die terecht „revolutie" werd genoemd. Zoo is dus de lezer bij voorbaat gewapend tegen hetgeen volgt.

Ds I. de Wolff heeft in het blad „Pro Ecclesia" over de jongeren geschreven, o.a.: „Wij weten nu wel, dat groote mannen zich zulk een macht niet toeschrijven. En dat wij niet aan menschen gebonden zijn, maar aan de Schrift en aan de belijdenis, die intusschen speelruimte biedt voor verdere dogmavorming. Maar wanneer zal men dan toch eens de heilige huisjes opruimen en elks meening toetsen aan Schrift en belijdenis? " enz.

Nu heeft de verzamelaar van deze rubriek „Uit de Pers" de volgende opmerking er onder gezet: „Speelruimte... wij spatiëerden het Woord spelletje of Spielerei. Gebonden aan de belijdenis, getoetst aan de belijdenis... Juist... Maar die belijdenis met „speelruimte? " Zoo is het best te begrijpen, dat er volgt: wij zijn dankbaar er voor, dat vele jongeren thans den moed hebben, om als naar Voetius... verwezen wordt, te vragen: en wat staat er in den Bijbel? Gelukkig (zoo besluit genoemde verzamelaar), dat de meerderheid van onze jongeren weet, dat hij die bij de Schrift leeft, ootmoedig is. En dat de meeste jongeren van deze „onhistorische" manier van denken niets moeten hebben".

Wordt hier nu aan Ds de Wolft recht gedaan? Ik kan ook de wijze waarop hij zijn meening uitsprak niet erg toejuichen. Maar in het wezen der zaak zegt toch Ds de Wolff precies zooals ik er ook over denk. En de persbeschouwer denkt er natuurlijk ook zoo over: het laatste woord is niet aan Bavinck enz. maar aan de Schrift! En het gaat niet aan. Ds de Wolff daarom een revolutionair te achten! Evenmin kan het de bedoeling zijn van Ds de Wolff de belijdenis als een soort spelletje te beschouwen als hij van „speelruimte" spreekt. Ik meen, dat hij op zijn manier zegt, dat de belijdenis de mogelijkheid open laat om verder te gaan met de dogmavorming, en alzoo het laatste woord nog niet gesproken is. En dat is toch ook zoo? Waarom gaf anders de synode van Leeuwarden opdracht tot het opstellen van een belijdenis over eenige bepaalde punten?

Toe, laat men elkander billijk beoordeelen, en niet op eenige ongelukkige woorden wijzen, alsof daarachter wie weet wat voor ketterij schuilt. Men wordt zenuwachtig, en gaat overal wat in zien en achter zoeken.

En daarover maken wij ons ongerust. Wee onzer, als wantrouwen ons gaat overheerschen!

Als het zoo gaat met een blad, dat den volke verkondigde, niet te zullen polemiseeren, hoe moet het dan met de andere? Anonymiteit, als ze zich aan de veroordeeling van personen waagt, is ongeoorloofd. Zoowel in „Om Slons wil", als in „Calvinistisch Weekblad" en in „Geref. Jongelingsblad".

De Grenade CrOds over de Kindereu der Bechtvaardigen.

A. Janse schrijft in „Pro Ecclesia":

Erger de kinderen, die den HEERE vreezen niet, en geef de harden van hart geen zekerheid. Vooral in de opvoeding van onze kinderen is deze moderne twijfelhouding gevaarlijk. Als kinderen, dia den Heere vreezen, dan van den Heere iets zeggen willen, denken de menaohen direct aan d e k i n - deren zelf, om tot beredeneerende oplossing va» den theoretisohen twijfel te geraken en de goddeloozen leven rustig in de schaduw van dezen t w ij f e 1.

Ik wil nu eens dien twijfel geheel negeeren en roemen in de heerlijke dingen van Gods Verbond, dia Hij aan al Zijn kinderen werkelijk geeft uit vrije genade —• 'k wil roemen van d i e genade, zooals die uitkomt in het leven van het opgroeiende zaad dea Verbonds — van die kinderen, die als de jonge Samuel en als de Heere Jezus zelf toenemen in grootte en in wijsheid en in genade bij God en bij de menschen

'k Wil groot maken voor ieders oog, dat ontluikend leven, dat door den Heiligen Geest geleid wordt in moeilijke jeugdjaren, van degenen, die van kindsai de Heilige Schriften hebben geweten met een oprecht en ongeveinsd geloof, dat eerst in hun ouders en grootouders weis, als bij Timotheus.

Dte moderne twijfel zal er op willen afdingen, maai al doet deze geest zich voor als een bezorgde engel dea lichts, hij is een geest uit den afgrond.

En als er dan midden tusschen deze jeugd, die den Heere vreest en in Zijn wegen wandelt, tal van jonge menschen gevonden worden, die hun doop verloochenen en den Heere niet vreezen en Hem niet liefhebben en Hem geveinsdelijk leugenachtig eeren, dan zullen ze bij den jubel om het échte zeker kunnen weten, dat zij er geen deel aan hebben. Zij mogen dan weten, zéker weten, dat zij zullen vergaan, zoo zij zich niet bekeeren van hun boozen weg. De moderne twijfel wil hier verdoezelen met vroom gebaar. De 1 o f van Gods Verbondsgenade moge degenen die in de schemering van den twijfel op een „misschien" leven wakker doen schrikken.

Men V r e e z e dus niet om positief te spreken (evenals het Dbopsformulier) van Gods Verbondsgenade aan onze kinderen. D'at is naar Gods Woord.

De vrome oppervlakkige twijfel, die niet ernstig behoeft opgenomen te worden, scheldt hier van „oppervlakkig" —I maar zij is zelve gevaarlijk oppervlakkig. Of liever: zij is door en door leugenachtig en zei de rechtvaardigen uit het licht in 't half-donker en de goddeloozen uit de duisternis in de schemering (Ef. 13 VS. 16, 19 en 22).

Maar de Heilige Schrift roemt de genade Gods over de rechtvaardigen en vervloekt de onreohtvaardigen, ook de vrome onbajmhartigen, als de Farizeeën. 'kWil dat ook beide doen.

Even beslist als de Formulieren der Kerk. _ Even beslist als de Schrijvers der Nieuw-Testamentische Brieven aan de Gemeenten van toen, '

Ancilla Diaboli.

Ds C. Vonk schrijft in „Schiedamsch Kerkblad" onder dezen titel het volgende:

In het laatste nummer van „Pro Ecclesia" wordt gevraagd of iemand soms uit de Schrift kan aantoonen, dat Paulus placht te preeken ongeveer in do richting van vragen als: „Hebt gij daar deel aan? " enz.

Nu, uit de brieven van Paulus kan ik dat niet. Maar uit een ander deel van de H. Schrift kan ik dat wél, ik bedoel: aantoonen, dat er zoo wel eens gesproken is. Namelijk uit de Evangeliën. Uit de Evangeliën weten wij, dat onze Heere Jezus Ohristus den nacht van Zijn gevangenneming de ure van den duivel heeft genoemd, waarin niet alleen H ü, maar ook Zijn discipelen door den duivel zouden worden verzocht. De .satan zou b.v. Petrus ziften gelijk de tarwe.

En dat is ook gebeurd. Petrus i s verzocht. De duivel heeft zijn strikken voor hem gespannen, waarbij de duivel zich van verschillende middelen heeft bediend. Van de ki-ijgskneohten rondom het vuur. En van de dienstmaagd. Vooral van die dienstmaagd. Zij is Petrus een ancilla diaboli, een dienstmaagd des duivels, geweest. Door die vraag lederen keer maar weer of Petrus ook uit Zijn discipelen was, is Petrus bezweken en heeft hij zijn Meester zoo vreeselük verloochend. En nu is dat wel de zonde van Petrus geweest. Hij had niet mógen ontrouw zijn. Maar wat de duivel deed was óók slecht. Die heeft Petrus verzocht. Met die vraag van de dienstmaagd iederen keer maar weer. „Of hij er óók een van was".

Heeft nu de prediking des Woords voor de vergaderde gemeente van onzen Heere Jezus Christus de taak van een ancilla diaboli?

Onderscheiden wü hier drie dingen. I. Tot ons en onze kinderen spreekt de Heere hetzelfde als Hü eens sprak tot 't oude Israël. Ex. 19 : 6 — 1 Petr. 1 : 9 en 10. Wij mogen nu ook Gods koninklijk priesterdom en Gods heilige, gekochte volk zijn. Sinds Pinksteren is de Heere met ziJn Geestesbedeeling n.l. ook tot heidenen gegaan (Gal. 3) óm ook 'hun het voorrecht van Israël te geven, n.l. om God aan te roepen als „Vader" (Gal. 4). En dat belijden wü nu ook b.v. in onze Doopformulieren. Dat wü tot genade zijn aangenomen en dat wij en onze kinderen erfgenamen zijn van het rijt Gods en van Zijn verbond zijn. (Zou God de Heere nu willen, dat de predikanten dit feit iederen keer maar weer „disputabel" stellen door te vragen of dat wel zoo is? )

II. Maar wat God verder sprak tot Abraham nadat Hij dezen geroepen had tot Zijn erfenis, zegt de Heere nu ook tot allen, die Hü met 't zelfde Evangelie van Abraham (Gal. 3) bezoekt. Wandel voor Mijn aangezicht en zijt oprecht. Wat God de Heere tot Israël sprak na de Roode Zee, spreekt de Heere ook tot ons na onzen H. Doop (die Roode Zee van ons). Ik heb

u vrij gemaakt van Satan, dien Pharao dor verdrukking. Gij zijt nu geen slaven meer van Satan. Gü zijl slaven van Christus. Welnu, dien Mü dan met uw geheele èart: Lev. 19 : 18 + Deut. 6:5 = Luc. 10 : 27. Weest heilig, want Ik ben heilig: (Lev. 11 : 45 = 1 Petr. 1 : 15 en 16).

UI. En nu zijn de erfgenamen van het rijk Gods en van Zijn Verbond of ongehoorzaam of gehóórzeiam aan den regel des koninkrijks (Matth. 5), en aan de tien woorden des verbonds (Ex. 24 : 28), aan Jezus Christus (Joh. 3 : 36).

A. Ongehoorzaam. Zooals b.v. de kinderen Israels in de woestijn (O. T.). Zij worden ons in het N. T. ten voorbeeld gesteld (Hebr. 3), opdat ook wij niet achterkomen en buitenblijven (Hebr. 4). Trouwens telkens heeft Israël Gods Vaderhart bedroefd en den H. Geest smarten aangedaan (Jes. 63) en hun eigenwillige godsdienstigheid (van Jerobeam b.v.) en afgoderij heeft eindelijk tot hun verderf geleid. En nu waarschuwt de Schrift ons met hun voorbeeld (de brief van Judas b.v.); wij mogen den H. Geest óók niet bedroeven (Ef, 4 : 30); want zoo wij Christus' bloed vertreden en als een hond tot zijn uitbraaksel wederkeeren (2 Petr. 2 : 20—22) zoo blijft er geen slachtoffer meer over voor de zonde (Hebr. 6; 10 : 26). Daarom prijs ik Gods goedheid over ons, nu men tegenwoordig allerwegen meer de noodzakelijkheid van tucht over doopleden gaat verstaan (zie voorstel en rapport classis Breukelen aan de a.s. Synode, onlangs te lezen in „De Bazuin" !)

B. Maar de Heere bewaart al degenen, die Hem liefhebben (Ps. 145 : 20) en die dat toonen door Zijn geboden te ondeAouden (Ex. 20 : 6 = Joh. 14 : 15). 'Dat zijn de reinen van hart, als b.v. Koning David. Aan wien nog genoeg ontbreekt: Wü, arme zondaren! (Zondag 51.) Maar wij hebben een Voorspraak (1 Joh. 1 en 2) en God weet over onze zonden te zwijgen en pronkt achteraf met David tegen Jerobeam (1 Kon. 3:8). '

Deze twee (A en B) hield Mozes reeds aan Israël voor als het leven en den dood. Als bondsvloek en als bondszegen.

Moet de dienst des Woords ons nu telkens weer aansporen om in ons ingewand te onderzoeken of wij wel tot het bondsvolk behooren? Om een soort van religieuse harakiri te plegen?

Neen, want het Woord Gods heeft al bekendgemaakt het feit, dat wij onder I noemden. Die oude waarheid mag de prediking des Woords, als ware zij een ancilla diaboli, niet telkens weer „disputabel" stellen. En nu schreef ik het opschrift maar in 't „Latijn"

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 augustus 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 augustus 1936

De Reformatie | 8 Pagina's