EPILOOG
God is een Vuur voor wie in Adam vielen. Hij lost bij 't hoogste tij hun levenskielen Aan laaie rêe — verlaat de doode zielen.
Ach, mènschenkind, schouw heden aard' en zon Met kreunend' aandacht; luister naar de bron Uws bleeds, die zich aan d' eersten man ontspon.
Weet dit: de zondekoortsklop van dat bloed Bergt brand in 't end voor allen hemelstoet; Vuur voor het veege graf, ten doem in gloed.
Hecht heel uw ziel aan 't Kruis, 't bebloede Kruis ! Waar deze kosmos werd één smartenhuis Dat straks tot puin verascht en gruis
Zal uit haar kluis uw schim ten Leven rijzen En nieuw bekleed, in dauw van lichtpaleizen Gebaad, met vreugdehallels 't Lam gaan prijzen —
Dan zult gij staan in gouden hemelwijk Een koningssier - - genaverkoren prijk Van 't in de bruiloftswa herboren Rijk.
GOD is een Licht voor wie in Christus knielen. Hij lost bij 't hoogste tij hun levenskielen Aan paarlen rêe — Hij wekt de doode zielen !
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 maart 1937
De Reformatie | 8 Pagina's