GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een nieuwe socramenteele beweging.

VI. (Slot.)

Het is met de sacramenteele bewegjng eigenlijk een tragisch geval.

Zij ijvert, dat wij ernst met den eeredienst zullen maken. Zij heeft het hart er op gezet, om daarin ontmoeting tusschen God en ons te hebben. Doch zij zoekt dit op zulk een wijze, dat er van een reëele verhouding tusschen God en ons al minde!" overblijft en deze ook niet in de samenkomst der kerk wordt gevonden. Er op uit gegaan om ons geestelijk rijker te maken, verliest zij onderweg vele van de kostbaarste schatten, die wij van de reformatie geërfd hebben, ja die ons, reeds van de oudste tijden af, van God! zelf toegekomen zijn.

Reeds haar verzet tegen de protestantsche afschaffing van sacrale tijden en piaatsen, en haar poging om het kerkgebouw tot een gewijd huis te maken, nemen ons uit handen ongeveer het beste, dat wij in onze religie bezitten mogen. Al zegt men, voor geen geld ter wereld roomsch te willen wezen, toch stapt men bij deze aangelegenheid van het reformatorische standpunt op dat van Rome over en keert men zelfs van de heerlijkheid des Nieuwen Verbonds tot de onvolmaaktheid der Oude Bedeeling terug.

Want naast het eenige gewijde huis, dat Christus hier op aarde gesticht heeft, en hetwelk Zijn gemeente is, zet men toch weer een gebouw van liout en steen neer. De inwoning des Goestes in het hart van de kerk vervangt men door een andere presentie of tegenwoordigheid Gods, die zich vooral in het steenen gebouw manifesteeren moet.

En dit met het volgende dubbele, belangrijke verlies. Vooreerst moet nu wel het terrein, dat buiten het gewijde kerkgebouw gelegen is, en alles wat daaropgescliiedt, profaniseeren en verwereldlijken. De sacramenteele beweging laat ook alles wat daar plaats hebben moet, eerst in het kerkgebouw binnen brengen, niet slechts om het in het gebed dör gemeente te gedenken, maar vooral ook om het in te wijden en te zegenen.

En voorts wordt het woord van onzen Heiland vau Zijn kracht beroofd, dat de ure gekomen is, waarin wij den Vader noch op dezen berg, noch te Jeruzalem, maar overal in Geest en waarheid mogen en zuUen aanbidden. (Joh. 4:21—23).

Want van tweeën één. Of ik kan overal, waar ik slechts mijn knieën buig, God vinden en met Hem ontmoeting hebben. Maar dan is elke plaats in dezen zin gewijd land, en dan kan het kerkgebouw niet meer een bizonder heilige plaats wezen. Of het kerkgebouw heeft wèl een meer gewijd en heilig karakter dan elke andere plek ter wereld Maar naarmate dit het geval is, houdt ook mijn binnenkamer op, een plaats des gebeds en van Godsontmoeting te zijn.

En zóó staat de kwestie ook met de sacrale tijden en bet zorgvuldig waarnemen van het kerkelijk jaar. Indien dit laatste meer bedoelt dan een zekere orde in de preekstoffen ta brengen, en te zorgen dat ook de geschiedenissen van de heilsfeiten op gezette tijden behandeld worden; moet ook de Zon­ dag steeds meer van zijn heilig karakter inboeten, ja worden al de dagen der week ontheiligd. W'ant dan is liet niet waar meer, dat ik al de dagen mijns levens mag leven uit de gemeenschap met dien Christus, aan WSen alles reeds lang volbracht is, wat de kerk meer bizonder op de zoogenaamde christelijke feestdagen herdenlit.

Dit eerste verlies wordt door allerlei andere gevolgd.

Met de sacramenteele beweging gaan wij accoord, wanneer zij het karakter en doel van den eeredienst beschrijft als een ontmoeting tusschen God en ons. Maar allerlei verschillen en bezwaren komen voor den dag, zoodra wij onderzoeken wat met deze termen precies bedoeld v, ordt.

Daar is al aanstonds de vraag, wie toch de andere partij is, met wie Gods ontmoeting plaats hebben zal. Komen de kerkgangers op in een bepaalde kwaliteit, als leden van het lichaam van Christus, zoodat, wanneer zij tezamen zijn, wij kunnen zeggen: hier is nu de kerk der heilijgen, do verzoende gemeente van Jezus Christus, het volk des verbonds vergaderd? i) Of komen zij op als menschen, die geen andere kwaliteit hebben dan dat zij zondaars zijn en die, zoO' ze al vroeger een ontmoeting met God beleefden, daarvan niets overgehouden hebben, en thans enkel maar hopen en uitzien kunnen, of dit zich herhalen zal?

De liturgische kring, consequent zijnde, zal wel het meest tot het laatste overneigen. Maar dan staan wij Jiier weer voor een onontwijkbaar dilemma. Of deze kerkgangers zijn wel verzoenden in het bloed van Christus, en gezalfden door Zijn Geest. Maar dan kan het doel van den eeredienst nooit zijn, een nieuwe tegenwoordigheid Gods en een hoogere en rijkere openbaring van Hem te brengen. Want Hij is dan reeds in al do kerkgangers, voorzoover zij leden van Christus zijn, tegenwoordig; en zichzelf nog dieper en rijker te openbaren dan in de inwoning des Geestes, is, eerbiedig sprekend, ook voor God een onmogelijkheid. Of de cultus moet wèl een nieuwe tegenwoordigheid Gods voorbereiden en ons een nieuwe openbaring van Hem brengen. Maar dan verliezen wij de blijvende inwoning van Christus door Zijn Geest in Zijn kerk en wordt Pinksteren imaginair.

Dan is er de term „ontmoeting", die ook afwisselt met „sacramenteele mededeeling", en die in den hturgischen kring op allerlei wijze wordt omschreven. Men spreekt van een wonder, rustend in het al-omvattend wonder van de nederdaling Gods. God geeft Zich dan aan ons. Hij brengt zelfs het offer bij uitnemendheid (blz. 25). Er heeft ©en zelf-overgave van Hem plaats (blz. 125). Er geschiedt een schepping, waardoor alle idingen nieuw gemaakt worden (blz. 25) enz. Onwillekeurig vragen wij hierbij: Wat bedoelt gij toch met dit alles?

Misschien zal men antwoorden: Gij! moogt aldus niet vragen. Zulke vragen getuigen maar van een hoogmoedige zielsgesteldheid. Het gaat hier immers om het diepste mysterie, de grootste verborgenheid, de meest paradoxale werkelijkheid van onze religie. Vraag daarom niet aaar een nauwkeuriger beschrijving van wat in de oiitmoeüng tusschen God en den mensch, tusschen den mensch en God geschiedt. Gij pleegt daarmee slechts verraad aan het geheim van het sacrament.

Indien men ons aldus zou antwoorden, zouden wij ons toch de tegenwerping veroorloven: gij bewaart zelf ook geen volkomen stilzwijgen. Gij spreekt over deze dingen toch ook, en soms met heel moeilijke woorden. En zoolang wdj nog spreken, moeten onze woorden toch iets beteekenen en mogen wij elkaar toch naar den zin en inhoud' ervan vragen. En daarom, die sacramenteele mededeeling Gods... is dat een geheel nieuwe vleeschwording? Of is het een herhaling of voortzetting van het heilsfeit van twintig eeuwen geleden? Of als ge zegt, dat dan onze gemeenschap met den Ileere Jezus telkens vernieuwde werkelijkheid voor ons wordt, bedoelt ge dan de wedergeboorte, zooals de christelijke kerk dit altijd verstaan heeft, of iets anders? Is die sacramenteele mededeeling Gods physisch of ethisch van aard?

Doch hoe het antwoord der sacramenteele beweging nader uitvalle — naarmate zij' de ontmoeting Gods meer nieuw doet zijn, berooft zij ook den eeredienst van de heerlijkheid, die hij vooral door de reformatie teruggekregen heeft. Want naar de opvatting van deze laatste zijn beide, het Woord en de Sacramenten daarheen gericht, dat zij ons geloof op de offerande van Christus aan het kruis als op den eenigen grond onzer .zaligheid wijzen, , en ons vei-zekeren dat God ons vanwege dit slachtoffer vergeving der zonden en het eeuwige leven uit genade schenkt. (Heidelb. Cat, vr. en antw. 66 en 67).

Wij gaan in de kerk niet op zoek, niet wetend of — en zoo ja — wat wij zullen vinden; maar wij gaan ter kerk in dit vertrouwen, dat God naar Zijn belofte ons hier sterken zal in het geloof, dat Christus voor ons gestorven, is, toen wij nog vijanden waren, en dat wij, verzoend zijnde, nu veel meer behouden zullen worden door Zijn leven. (Rom. 5:8—-10; zie ook het Avondmaalsformulier.)

Barth zelf spreekt wel van de rechtvaardiging des zondaars als van het een en al van ons geloof. Maar in de sacramenteele beweging, die zich ook bij hem aansluit, lijkt dit wel te veranderen in een niet nader te omschrijven tegenwoordigheid Gods'; een presentie, die ten diepste weer een nieuwe verberging van Hem is. En natuurlijk is hier heelemaal geen sprake van de mystielce unie met Christus, waarop vooral Calvijn bij het avondmaal bizonderen nadruk heeft gelegd. ^)

Vervolgens is er nog de kwestie van hel hoorbare woord en de zichtbare zaak in het sacrament. De sacramenteele beweging wil hierin blijkbaar geen genade-middelen zien, waarbij God in ons door de kracht des Heiligen Geestes wil werken, wat in de zichtbare teekenen ügt uitgesproken. (Ned. Geloofsbel. art. 33.) Zij vat ze op als teekenen, waardoorheen of waarin een nieuwe openbaring Gods plaats heeft. Doch ook hiermee brengt zij ons allerlei verlies toe.

Vooreerst ontneemt zij ons hiermee God, en vooral Zijn souvereiniteit, ook al beweert men daarvoor meer ontzag te hebben dan allen die tot nog toe in het christendom geleefd' hebben. Men perkt Zijn vrijmacht in. De gereformeerden spraken ook hierom graag van genademiddelen, om daarmee uit te drukken, dat God ja volmaakt vrij is en ook blijft, om Zijn genade ook langs anderen weg uit te deelen; doch dat Hij Zich desniettemin gebonden heeft om, wanneer deze teekenen naar Zijn wil bediend worden, daarbij door Zijn Geest de afgebeelde zaak te schenken. Maar de sacramenteele beweging gaat veel verder: Volgens haar kan — begrijpen wij het goed — God zich nooit eerder opnieuw openbaren en meededen, voordat eerst deze handelingen van ons hebben plaats gehad. Hij is, ook al beweert men het tegendeel, afhankelijk van ons eu van onzen dienst in de kerk.

Voorts, als alles waarbij God Zichzelf meedeelt en openbaart sacramenteel heet, wordt het. getal sacramenten — zooals in een vroeger artikel reeds werd opgemerkt — in beginsel uitgebreid en verliezen daarmee de sacramenten van Christus hun speciale karakter en werking. Niet alleen het gebed en het hed, de stilte en de muziek in de kerk, maar ook de boomen en het bosch en d'e golvende zee zijn dan sacrament. De heele natuur

is daxL lot sacrament geworden. Wiant waar is de plaats op aarde, waar God zich niet eenigetrmate bekend maakt en meedeelt? En op deze wijze wordt de natuur ons heiliger voorgesteld dan geoorloofd is, maar de eeredienst gesaeculariseerd.

Doch ook al zou dit niet het geval zijn — het stellen van een bepaald hoogtepunt in de liturgie, waarop dan het eigenlijke gebeuren moet, heeft noodzakelijk één van tweeën ten gevolga. Of wij vervallen tot lijdelijkheid en willoosheid. Wij kunnen er immers toch niets aan doen. Wij moeten maar afwachten, of God komt. Of onze actie heeft geen anderen zin dan dat wij de sluiers pogen weg te scheuren, de wegen effenen, en alzoo het pad banen, waarlangs God tot ons neerdalen kan.') Maar hiermee heeft tegelijk verreweg het grootste deel van den dienst zijn heilig karakter verloren. Het heeft enkel paedagogische waarde. Het werkt slechts voorbereidend. In dit alles is God zelf nog niet. Het is niet meer zoo, dat wanneer de voorganger del- kerk optreedt, en het votum heeft uitgesproken, van dat moment af Christus ambtelijk tol Zijn volk spreekt en Zijn Woord reeds terstond ook in dezen eeredienst zal gaan doen alles wat Hem behaagt. *")

En hierbij voegt zich ook nog een bezwaar met het oog, op de praktijk. Wij'kunnen wel zeer ootmoedig zeggen, dat wij over God niets te beschikken hebben; jiiaar desniettemin blijven wij menschen, zondaren, en loopen daarmee gevaar, de tegenwoordigheid Gods te voorschijn te willen tooveren, en God te willen dwingen en forcoeren, nu neder te dalen. *)

Eindelijk moet nog op het volgende gewezen. Als de liturgische kring er' zich tegeni verzet, dat de gestorvenen wel eens te spoedig door ons vergelen worden, en daarom een intenser beoefening van de gemeenschap der heiligen ook met de kerk in den hemel begeert (blz. 245), dan kan dit goed bedoeld zijn. Maar zij wil hiervoor een specialen dienst op een vasten datum instellen (blz. 245). Zij wil de bizondere begenadigden des Heeren als een aparte klasse van heiligen beschouwd en behandeld hebben. Zij wil, op dezelfde wijze als de kerk bepaalde geschriften afgezonderd en door canonisatie vereenigd heeft tot de 'Heilige Schrift, ook evangelisten, apostelen, kerkleeraai-s en kei-khervormers canoniseeren. De sterfdagen der heiligen moeten een afzonderlijke zijde van het kerkelijk jaar vormen. Er behoorde eigenlijk een algemeen .aanvaarde kalender te bestaan „waarini de te vieren dagen met den naam, van den „heilige" slaan aangegeven", (blz. 203.)

Doch op deze wijze wischt de sacramenteele beweging het onderscheid uit tusschen de bijbelheiligen en de latere dienstknechten van God, en vergeet zij, , dat het wel de roeping deir kerk is om het middel aars werk van Christus ook, zooals het in en door de profeten en apostelen ons geopenbaard is, te prediken. Maar niet Zijn werk, zooals Hij het door de leeraars en reformatoren heeft volbracht. Tusschen openbaringsgeschiedenis en kerkhistorie moet, ook in den cultus, een principieel verschil blijven bestaan. Het vieren van de sterfdagen der heiligen beteekent nog wel niet de roomsche heiligenvereering; maar draagt desniettemin de kiem in zich dat het volstrekt eenige, dat Christus in Zijn lijden en opstanding gedaan Iheeft en hel eenige fundament onzer zah_gheiidl vormt, schuil gaat achter wat mensclien in Zijn dienst hebben verricht. Waimeeir de sacramentcielie beweging ons de gestorvenen op bepaalde data wil laten gedenken, mist zij bovendien ook hier haar doel. Want dan wordt gedurende het grootste deel van het jaar de gemeenschap der heiligen met de kerk in den hemel niet gevierd'. E. D. KRAAN.


1) Dr A. Kuyper, Onze eeredienst, 21—^26.

2) Dr H. Bavinck, Calvijn's leer over het Avondmaal, in Kennis en Leven, 173 v.v.

3) Robert Will, Le Culte, I 328—329. 4) Kuyper, t.a.p., 202—205. 5) G. Hulsman, Het liturgische streven van onzen tijd, 32.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 mei 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 mei 1937

De Reformatie | 8 Pagina's